Rijsel: Louis XIV en Flandre.
Insula vulgo Lille Belgice Ryssel (1649).
Rijsel heeft de herdenking van zijn aanhechting bij Frankrijk beperkt tot twee manifestaties: een artistieke in het Palais des Beaux Arts en een uitgebreide historische tentoonstelling in het Hospice Comtesse onder de titel ‘Louis XIV en Flandre’ (28 okt. 1967 - 30 april 1968). Die beperking tipeert de hele ‘viering’ en herleidt ze tot bescheiden proporties: een nuchtere en ietwat geamuzeerde terugblik op een ver verleden.
De verovering van Rijsel door Lodewijk XVI vond plaats tijdens de Revolutieoorlog (1667-68), om precies te zijn, op 28 augustus 1667. De herovering in 1708 en de korte periode onder Hollands bewind van 1708 tot 1713 heeft niet kunnen beletten dat Rijsel definitief Frans bleef. De Revolutieoorlog had een aanleiding van juridische aard, maar net als voor de daaropvolgende veroveringsoorlogen van de Franse Zonnekoning lag de eigenlijke oorzaak in Frankrijks ekspansiepolitiek in noordelijke richting.
Met de tentoonstelling in het Hospice Comtesse hebben de inrichters geprobeerd een overzicht te geven van wat Rijsel en omgeving meemaakten tijdens het bewind van Lodewijk XIV. De twee voornaamste organizatoren, Albert Châtelet, konservator van de Rijselse musea, en Philippe Jessu, de jonge konservator van het ‘Hospice Comtesse’ hebben de verdienste een zeer grote hoeveelheid dokumentatie te hebben bijeengebracht over een incidentrijk en verward tijdperk. De katalogus vermeldt niet minder als 451 nummers.
Daarmee is niet alles gezegd. De hoeveelheid heeft de overzichtelijkheid niet in de hand gewerkt. Gelukkig bevatte de katalogus een inleiding van Louis Trenard en een kronologisch overzicht van de gebeurtenissen van 1635 tot 1715. Wie als bezoeker die twee stukken niet voortdurend onder ogen had, kon niet anders als verloren lopen tussen de overweldigende hoeveelheid tentoongesteld materiaal.
Een tweede vaststelling betreft de aard van de tentoonstelling die al té eenzijdig militair was. Hoogstens een veertigtal nummers hadden niet direkt betrekking op de krijgsverrichtingen. De bezoeker werd dan ook haast niet gekonfronteerd met het dagelijks leven van de mens in de tweede helft van de 17e eeuw, veel meer met een eindeloze en pompeuze reeks voorstellingen van een soort Blitzkriege.
Was de tentoonstelling ‘Louis XIV en Flandre’ niet van aard de toeschouwer van vandaag veel belangstelling voor het verleden bij te brengen, dan kan aan de inrichters toch niet een belangrijke verdienste ontzegd worden. Ze hebben zich gehouden aan een zo streng mogelijke objektiviteit. Louis Trenard heeft trouwens in zijn inleiding tot de katalogus duidelijk afstand genomen t.o.v. een houding uit het verleden waarbij de regionale geschiedenis àl te vaak ten dienste stond van een krampachtige bevestiging van het Frans karakter van Frans-Vlaanderen.
Erik Vandewalle