Prof. Dr. H.C. Uyttersprot als Pedagoog.
Niet alleen door zijn wetenschappelijk werk, dat zich uitte in een paar lijvige monografieen, sterk persoonlijke essays en vinnige tijdschriftartikels, zal Prof. Dr. H.C. Uyttersprot, die eind vorig jaar overleed, als een grote figuur de geschiedenis ingaan. Zijn betekenis als bezielend opvoeder en opleider, die door zijn inzicht het perspektief van talrijke studenten heeft verruimd en hun door de kwaliteit en de metode van zijn doceren originaliteit en doelmatigheid heeft meegegeven, zal nooit genoeg in het licht gesteld kunnen worden. Dat er tussen de wetenschappelijke studie an sich, de produktieve neerslag ervan en zijn opvoedingsmetoden en -resultaten een verankerde verwantschap bestaat, zal echter niemand kunnen loochenen. Zij die het voorrecht hadden zijn schitterende kolleges over Rilke en Kafka bij te wonen, zullen hiervan, meer dan wie ook, empirisch overtuigd zijn. Een diepe studie van de behandelde onderwerpen en een intensieve voorbereiding van zijn kolleges zijn veelal van zijn wetenschappelijk werk de kern en de oorsprong geweest. Hijzelf was zich hiervan ten zeerste bewust. Dat wetenschappelijk onderzoek en het resultaat hiervan in inhoud en metode van onderwijs zo korrelatief werkten is tekenend voor beide aspekten van zijn persoonlijkheid en onderstreept de betekenis van de gunst, die zijn studenten konden genieten.
De onwrikbare autoriteit en de verering door de studenten berustten hier op stevige grondslagen en kwaliteiten: een grondige ‘vakkennis’, steunend op een uitgebreide belezenheid en ‘literatuurervaring’, die steeds rechtstreeks naar de bronnen teruggreep, een rusteloze werkintensiteit, een veelal intuïtief inzicht, veelzijdigheid, een künstlerische zielskompleksiteit, die hij veelal op kongeniale onderwerpen afstemde.
Dat het gezag berust op kennis, meer dan op strenge discipline en uiterlijke futiliteiten, heeft Prof. Dr. H.C. Uyttersprot door zijn persoonlijkheid bewezen. Meer dan wie ook kon hij zich een familiaire vertrouwelijkheid en verwaarlozing van uiterlijke glans veroorloven, omdat zijn waarden berustten op studie en kennis. Niettegenstaande het feit dat een student bij hem persoonlijk aan huis ging of na zijn kolleges met hem in een vertrouwelijke sfeer kontakt had, leefde hij toch steeds in de schaduw van een majestueuze toren; hij kon alleen beginnen te stijgen door aktieve zelf-werkzaamheid en beginnend inzicht in literaire problematiek, die berusten moesten op begaafdheid, maar vooral op eksperimenteel onderzoek en curiosité spirituelle, kwaliteiten, waarvan de ontwikkeling op de allereerste plaats de student zelf ten goede kwam.
Zijn aangrijpende menselijkheid, de altruïstische behoefte zijn literatuurinzicht blijvend te delen en zijn afkeer voor ex cathedra verkondigde teorieën, die tijdelijk worden geassimileerd maar niet worden aanvaard of beleefd, heeft dan ook geleid tot een vruchtbare kommunikatie- en diskussiemetode - een metode, die door de densiteit van de studentenbevolking tamelijk vreemd is in het universitair onderwijs en veelal onmogelijk wordt.
Alleen hij die beschikt over een dosis parate kennis op ieder gebied, zijn leerstof heeft geput uit een persoonlijke konfrontatie met zijn onderwerpen, daarenboven nog up-to-date blijft in het snelle evolutieproces van literatuurprodukten en onderzoeksmetoden, kan zich een dergelijke weelde veroorloven. Typisch voor zijn pedagogische individualiteit is hier zijn eerlijkheid, waarbij zijn prestige baat gevonden heeft. De zeldzame malen dat het kenne ich nicht of nicht gelesen in een auditorium van meer dan 100 studenten weerklonk, integreerde men als een deel van zijn persoonlijkheid.
Deze diskussie-metode zal misschien gedeeltelijk aan de basis gelegen hebben van zijn blijvend jonge geest, die steeds met de aangepaste dosis kritiek openstond voor de aktualiteit en het nieuwe.
Door persoonlijke ervaring bewust van enige subjektiviteit en relativiteit der literatuurgeschiedenis, gingen zijn peilingen vooral in de psychologische diepte van de kunstenaarsziel en in de strukturele ontleding van het kunstwerk. Napraten kon hij niet, hoogstens na een persoonlijke vergewissing beamen; het liefst echter bouwde hij eigen wetten op, aan de hand van het kunstwerk zelf en de uitlatingen en eventuele brieven van de kunstenaar daaromtrent.
Dat een dergelijke intieme verbondenheid met het literatuurprodukt en de veelzijdigheid van benadering - psychologisch, sociaal, stilistisch, estetisch - over het algemeen bezielend moest werken op de studenten is vanzelfsprekend. Niet zelden kon hij, met een zekere fierheid en in schilderachtige bewoordingen de oorsprong van de gebruikte ‘bronnen’ schetsen. Vele studenten zal hij op die manier naar de ‘Gentse boekenmarkt’ of een verborgen antikwariaat gelokt hebben.
Deze geestelijke uitstralingskracht, die berustte op een aangeboren liefde voor de literatuur en een geniale en verworven kennis van de literaire problematiek, die onafscheidelijk samenging met een afkeer voor nietwetenschappelijk