kulturele kroniek
algemeen kultureel
Komen-Moeskroen.
Het politiek vergelijk dat in België tot stand kwam naar aanleiding van de vastlegging van de taalgrens op 31 oktober 1962 voorzag o.m. in de overheveling van de Voerstreek naar de provincie Limburg en van de streek Komen-Moeskroen naar de provincie Henegouwen. Tegenover de aanwinst van 4.500 inwoners van de Voerstreek voor het Nederlandstalig landsgedeelte, stond het verlies van minimaal 40.000 Nederlandstaligen van de streek Komen-Moeskroen.
Dit voor Vlaanderen zeer nadelige kompromis heeft echter niet belet dat de Luikse kampagnes voor de terugkeer van de Voerstreek naar Luik zijn blijven aanhouden en n.a.v. de regeringsvorming weer scherper werden. Het enig afdoend antwoord hierop is m.i. dan van Vlaamse zijde de terugkeer van Komen-Moeskroen naar West-Vlaanderen wordt geëist. En dat impliceert daarom helemaal niet het prijsgeven van de Voerstreek.
De onverschilligheid van veel flaminganten t.o.v. de streek Komen-Moeskroen is het gevolg van een volslagen gebrek aan wetenschappelijke kennis van de toestanden ter plaatse en anderzijds van de atmosfeer van verwarring, die de periode vóór het tot stand komen van de wet op de vastlegging van de taalgrens heeft gekenmerkt. André Vanheede heeft in zijn studie ‘De problematiek van de Nederlands-Franse taalgrens in West-Vlaanderen’ (O.E., jaargang 11, nr. 1, 3 en 4) duidelijk aangetoond dat bij deze nogal kwistig werd omgesprongen met de wetenschappelijke gegevens en dat bij de behandeling van dit probleem nooit een ernstige poging werd ondernomen (uitzondering dient gemaakt voor het ‘Taalgrenskomitee West-Vlaanderen’) om een diskussie aan te gaan op grond van de feitelijke toestand. Dilettanten hebben zich van het probleem meester gemaakt met het gevolg dat het een oplossing kreeg die niemand meer bevredigt. De drogreden als zou het gebied Komen-Moeskroen slechts van sekundair belang zijn is ondertussen al lang onjuist gebleken. De toegeeflijkheid van de Vlamingen i.v.m. Komen-Moeskroen heeft niet kunnen voorkomen dat belangrijke gebieden in het Brusselse voor de verfransing werden opengesteld en dat ‘Le Très Grand Bruxelles de l'avenir’ van Prof. Woitrin op het voorplan is gekomen. Ik wil hiermee maar stellen dat het niet opgaat alleen alle aandacht toe te spitsen op de problemen van primair belang als Brussel en Leuven, en ondertussen 40.000 Nederlandstaligen te laten verfransen. Het gebrek aan zelfverzekerdheid en de ontstellende onwetendheid van de overgrote meerderheid van de Vlaamse politici van alle partijen hebben de Nederlandse zaak een slechte dienst bewezen. De Franstaligen hebben hiervan handig geprofiteerd, precies door hun sistematisch afwijzen van een wetenschappelijke benadering van de taalgrensproblemen. Zoals uit de studie van André Vanheede en de door
hem uitvoerig geciteerde Ir. J.M. Demeyere blijkt, is de overheveling van Komen-Moeskroen naar Henegouwen (Wallonië dus) een volstrekt onlogische daad geweest omdat deze streek organisch, ekonomisch, sociaal, urbanistisch als taalkundig aangewezen is op het Nederlandstalig landsgedeelte. Het lijkt daarom gewoon logisch dat wanneer een andere, voor Vlaanderen gunstige oplossing op de helling wordt geplaatst, van Vlaamse zijde direkt wordt geageerd door Komen-Moeskroen weer ter sprake te brengen.
Jozef Deleu