voor toonde. Van Paul van Ostaijen is eerst in 1966 een keuze uit zijn gedichten en een proeve van zijn proza op de markt gebracht.
Een beter lot vonden de Fransschrijvende Vlamingen Emile Verhaeren en Maurice Maeterlinck die o.a. in vertaling van Stephan Zweig en Rilke voor Duitsland tot vaste waarden werden. Vertaald werd vanzelfsprekend ook De Coster's Uilenspiegel die in verschillende Duitse uitgaven en vertalingen - vooral ook door de illustraties van Masereel - in alle biblioteken der wereldliteratuur ingang vond.
Het jaar 1919 bracht de eerste Duitse vertaling van Felix Timmermans' Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, vertaald door zijn ontdekker Anton Kippenberg die ook andere werken van hem (tot 1926) vertaald heeft.
Pallieter verscheen voor het eerst in 1921, terwijl P. Mertens met De Pastoor uit de bloeiende Wijngaard (1928) tot vijftien jaar geleden de bekendste vertaler van Felix Timmermans werd.
Als laatste vertaling verscheen in 1951 Adriaan Brouwer, maar het grootste sukses van Felix Timmermans - hoe groot het sukses na het verschijnen van ieder nieuw boek ook was - lijkt nog aan de toekomst voorbehouden, want de hoogste verkoopcijfers van Timmermans boeken liggen in de jaren 1966-'67 toen de totale oplage de twee miljoen overschreed.
Van Felix Timmermans zijn vandaag nog haast alle werken in de Duitse boekhandel verkrijgbaar, de belangrijkste ook in pocket-uitgaven. In bijna iedere boekenklub vindt men nog zijn naam. Timmermans heeft met zijn werk het beeld van de Zuidnederlandse literatuur in Duitsland, vooral van 1919 tot 1930, sterk beïnvloed. Van betekenis is ook, na 1930, Ernest Claes.
In 1933 - het begin van de donkere periode van het Derde Rijk - kwam dan het eerste boek uit van Gerard Walschap, die vooral met zijn roman Houtekiet (1941) het Vlaamse realisme deed doorbreken.
In de periode tussen beide wereldoorlogen werden verder A. Van Cauwelaert, A. Demedts, V. Depauw, Gaston Duribreux, Willem Elsschot, Fred Germonprez, Marnix Gijsen, Emiel Van Hemeldonck, A. Van Hoogenbemt, Paul Lebeau, Gaston Martens, Marcel Matthijs, Filip De Pillecijn, Willem Putman, Maurice Roelants, A. Thiry en Anton Van De Velde als romanciers of verhalenschrijvers bekend.
Essays van A. Pols, L. Van Puyvelde, A. Stubbe en C. Verschaeve werden vertaald, waarvan de laatste de bekendste figuur op dit gebied werd. Wat de lyriek betreft werden vooral Herwig Hensen en Marnix Gijsen bekend. Tien bloemlezingen vallen tenslotte ook in deze periode te noteren.
Zoals in de eerste wereldoorlog is ook in de bezettingstijd van de tweede wereldoorlog, weer door persoonlijke kontakten met Duitse vertalers die tot de bezettingsmacht behoorden, ijverig voor de verspreiding van het Zuidnederlands boek gewerkt.
Zo zetten vooral Karl Jacobs en Heinz Graef zich voor de Zuidnederlandse literatuur in. Vast te stellen blijft echter dat in de jaren vanaf 1933 tot het einde van de tweede wereldoorlog geen systematisch opgebouwd beeld van de Zuidnederlandse letterkunde in Duitsland ontstond.
Een goed overzicht van het beeld dat een veel belezen Duitser van de Vlaamse literatuur in het jaar 1942 kon hebben, toont de band uit de reeks Flämische Schriften, nl. Martha Hechtle Die Flämische Dichtung von 1830 bis zur Gegenwart (Jena 1962).
In zekere zin eindigt dit overzicht met het ekspressionisme en het doorbreken van het realisme van Gerard Walschap. Over de psychologische roman, het magisch realisme, het miserabilisme en de eerste eksperimentele stromingen was in deze tijd nog maar weinig te vermelden.
Enkele van de auteurs die na 1935 met eerste werken in Duitse vertaling verschenen werden ook na de oorlog in vertaling gebracht, voor anderen was de beste tijd om verschillende redenen reeds voorbij.
De eerste keuze die in Duitsland na de oorlog, dus vanaf 1946, doorgevoerd werd was niet door literaire aspekten maar deels door bestaande vriendschappen tussen auteurs en vertalers, deels door kommerciële aspekten bepaald. In het heroplevend Duitse gebied was,