Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |||||||||||||||
enkele gedachten over demokratie, speciaal in belgië
|
- | politieke verantwoordelijkheid (plichten en rechten) voor alle burgers; |
- | persoonlijke vrijheid; |
- | algemene welvaart en rechtvaardige verdeling van de welstand; |
- | recht op kulturele verheffing volgens aanleg en verdienste - als gevolg maar tevens als basis en konditie van wat voorafgaat. |
1. Politieke demokratie.
Op deze demokratie is de bepaling van de Amerikaanse president Lincoln toepasselijk: regering van het volk, door het volk, voor het volk.
Als sociaal wezen leeft de mens in een gemeenschap en dus onder gezag. Dit vereist altijd ‘dwang’, want ‘burgers’ zijn geen ‘engelen’. Dwang betekent echter niet: verdrukking. Dwang die door de burgers kan worden gekontroleerd, zal doorgaans niet over de schreef gaan.
Een regering, die uit het volk tot stand komt, zal, teoretisch altans, vóór het volk moeten zijn, voor het algemeen welzijn. Hieruit volgt dat een Parlement bij meerderheid stemt. De vaders van de huidige politieke demokratie, de Fransen van 1789, verwierpen de stemming per stand: adel, geestelijkheid, derde stand. De derde stand die veruit de meerderheid van de bevolking vertegenwoordigde, zou door de verworpen procedure door een minderheid geminoriseerd kunnen worden. Tegen dit soort grendelprocedures die de Koning en zijn Hovelingen wilden toepassen, brak de Franse Revolutie uit.
Zonder twijfel eist de tolerantie dat de meerderheid de minderheid niet verdrukt, maar het nog erger is, dat de minderheid aan de meerderheid haar wil kan opleggen. In een demokratische unitaire staat, waarin alle burgers gelijk zijn voor de wet, moet de meerderheid het recht hebben wettelijk te beslissen. Indien een etnische minderheid de meerderheid kan minoriseren houdt ipso facto deze Staat op demokratisch te zijn en houdt hij tevens op geestelijk unitair te zijn.
Beslissing door de meerderheid houdt niet in dat de meerderheid gelijk heeft, want iedere vooruitgang werd oorspronkelijk door een minderheid voorgestaan.
Een minderheid moet het recht hebben op vrije oppositie, m.a.w. iedere oppositie moet de achterstand in kunnen halen en meerderheid worden. Iedere meerderheid zal er zich voor hoeden minderheden die gebaseerd zijn op jonge vooruitstrevende stromingen voor het hoofd te stoten. Dat is politieke en parlementaire wijsheid. Ook al gebruikt zij geen brutale onderdrukking, toch is het aan een meerderheid niet toegestaan hen die grondige wijzigingen voorstaan te beteugelen door gewetensdwang, door ekonomische dwang of door lasterlijke verdachtmakingen. De minderheid die zo behandeld wordt, zal sterk de bekoring ondergaan, in naam van het natuurrecht naar niet-demokratische middelen te grijpen, gedachtig het woord van Multatuli: op wettelijke weg, waar het kan... op wettige weg van geweld, waar het moet.
Het staatsgezag dat over het volk heerst, moet dus voortkomen uit het volk. Het moet ook geestelijk met het volk verbonden zijn. Een staatsgezag dat normaal niet de taal van het volk spreekt, kan niet demokratisch heten, omdat het deze geestelijke kommunikatie mist. ‘De taal van het volk spreken’ is meer dan dat de gezagdragers deze taal feilloos hanteren bij officiële gelegenheden of dat een vorstin bij het bezoek aan een provinciestadje zich vriendelijk kan onderhouden met een moeder van elf kinderen. ‘De taal van zijn volk spreken’ betekent bijv. voor een vorst dat tot zijn persoonlijke vriendenkring en zijn persoonlijke raadgevers vooraanstaanden behoren die als eksponent beschouwd kunnen worden van de bevolkingsgroepen en geestesstromingen van de ‘natie’.
2. Persoonlijke vrijheid.
In een demokratisch staatsbestel moet ieder burger persoonlijk zo vrij zijn als het samenleven in een gemeenschap het toelaat, zolang hij zijn vrijheid niet misbruikt om aan zijn evenmens schade te berokkenen. Men zal nu wel als redelijk aanvaarden dat mensen terwille van hun overtuiging niet veroordeeld mogen worden (en dat gebeurde niet alleen in de antieke Oudheid of in de zgn. donkere Middeleeuwen).
Gunt men reeds deze vrijheid van denken en doen aan alle Vlaamsgezinde dorpsonderwijzers? De mannen van de ‘bevlaggingsaktie’ kunnen een boek volschrijven over de onvrijheid van tienduizenden Vlaamsgezinden, die op 11 juli hun Vlaamse overtuiging niet in het openbaar mogen demonstreren. En het zijn vaak gepatenteerde vrijheidsminnaars die op Vlaams gebied de vrijheid muilbanden.
Parlementaire demokratie en persoonlijke vrijheid gaan hand in hand.
Aanvankelijk, in de 19e eeuw, verwachtte men van de parlementaire demokratie niet zozeer dat zij het algemeen welzijn zou behartigen maar veeleer dat zij, tegen de Staat
het individu zou beschermen. Dit was een reaktie op verdrukking door de vorsten en een waarborg voor de heersende bourgeoisie om vrij het ekonomisch leven te beheersen. Deze burgerlijke demokratie bevoordeelde ‘les gens en place’; zij was gericht op het behoud van misstanden. Een dergelijke integrale liberale vrijheid is moeilijk te verzoenen met vooruitgang.
Van een moderne politieke demokratie verwacht men, dat zij niet alleen de essentiële persoonlijke vrijheden behoedt maar tevens het algemeen welzijn behartigt tegen de vrijheid van de grote partikuliere machthebbers.
Op te merken is, dat de Belgische Staat, in zekere opzichten, nog 19e eeuws is gebleven, la Belgique de Papa met als devies plus ça change, plus ça reste la même chose.
3. Sociaal-Ekonomische demokratie.
In een demokratie moeten volgens hun verdiensten en behoeften alle mensen zo welvarend zijn als de ekonomische ontwikkeling toelaat. Het mag niet het voorrecht zijn van sommigen zich het produkt toe te eigenen van het werk van het ‘arbeidende volk’. En het ‘arbeidende volk’ bestaat niet alleen uit de ‘loontrekkende werklieden’. Dorpsheren hebben vroeger hun lijfeigenen beroofd en 19e eeuwse fabrikanten hun werkvolk.
Wordt vandaag de dag de verbruiker niet ‘beroofd’?
De sociale demokratie is in onze ‘welvaartstaat’ nog niet volledig verwezenlijkt.
Het is zeer de vraag of de meeste sektoren van de eigenlijke maatschappelijke zekerheid niet doelmatiger en rechtvaardiger zouden funktioneren indien ze onttrokken werden aan de politieke en ideologische machtsstrijd en de sociaal verzekerden rechtstreeks bij het neutrale staatsloket terecht zouden komen. Hoe ver doorgedreven zij ook moge zijn, de sociale wetgeving die sociale zekerheid moet verschaffen is nog voor vele verbeteringen vatbaar.
Daarbij komt dat de meest perfekte sociale wetgeving nooit zo ‘sluitend’ kan zijn, dat alle ellende en armoede erdoor worden vermeden. De initiatieven van vrijwillig charitatief hulpbetoon, tevens op het menselijk en morele hulpbetoon gericht, dienen daarom te worden aangevuld door en ingeschakeld in een goed gestruktureerd en deskundig geleid systeem van ‘maatschappelijk werk’.
Op dit gebied staat België nog in de kinderschoenen.
Wat de eigenlijke ekonomische demokratie betreft, deze is op twee vlakken te verwezenlijken: op het mikro-ekonomisch vlak door het medebeheer, op het makro-ekonomische door ekonomische struktuurhervormingen die kunnen gaan tot nationalisatie van bepaalde basissektoren.
4. Kulturele demokratie.
Ieder burger moet volgens aanleg en talenten maksimaal deel kunnen hebben aan de geestelijke kultuur. Mensen kunnen evenzeer verdrukt worden door ze dom als door ze arm te houden.
Een bepaalde soort ‘kultuur’ kan zelfs als ‘opium voor het volk’ beschouwd worden. Het is belangrijker dat ons volk zijn ‘problemen’ leert beseffen, zijn eigen lot in eigen hand leert te nemen dan dat het met kunstzinnige manifestaties liefdadig wordt bedeeld. Ook op kultureel gebied moet ‘liefdadigheid’ de plaats ruimen voor rechtvaardigheid.
De Belgische politiek is in kultureel opzicht beslist ondemokratisch, al richt men nog tientallen ‘kulturele centra’ op.
De burgers moeten in de maatschappij de funktie uitoefenen, waarvoor ze aanleg en talent hebben, totaal afgezien van hun afkomst of de portemonnee van hun ouders.
De ‘vrijheidslievende’ revolutionairen van 1830 hebben de scholen gesloten die Koning Willem I had opgericht en het Belgisch Ministerie van Openbaar Onderwijs neemt officieel diskriminatiemaatregelen in federalistische zin, opdat de Franssprekende kinderen op de Lagere School zich zouden toeleggen op de studie van de eksakte wetenschappen, terwijl de Vlaamse kinderen zich op de studie van ‘de tweede taal’ moeten koncentreren, want
de ‘knechtenkinderen’ moeten er op voorbereid worden hun meester te blijven dienen in zijn taal.
De Vlaamse kinderen worden te Brussel pedagogisch misvormd door ze naar Franse scholen te loodsen. De Nederlandssprekenden worden ook financieel benadeeld inzake universitair onderwijs en wetenschapsbeleid.
Men beweert met officiële schijnheiligheid dat er zich minder Vlamingen dan frankofonen aanbieden. Dat kan in sommige gevallen waar zijn als gevolg van onze ekonomische achterstand tot heden toe en vanwege de mentaliteit die eruit voortkwam.
Vlaanderen moet daartoe een autonoom en dynamisch beleid kunnen voeren inzake steun voor universitair onderwijs en wetenschapsbeoefening. Het unitaire keurslijf past ons niet. De kwaal ligt vooral aan de basis.
Een demokratisch universitair beleid en wetenschapsbeleid moet om te beginnen gevoerd worden voor de 11-12-jarigen. Onder deze kinderen dienen de meest begaafden opgespoord te worden. Men moet er niet op wachten of de ouders het initiatief nemen om de hand uit te steken maar de overheid moet de ouders overtuigen (hun uiteindelijk de vrije beslissing latende) begaafde jongens en meisjes in schoolafdelingen te plaatsen die normaal leiden tot universitair onderwijs.
Struktuur en geest van het voortgezet onderwijs dienen grondig en gedurfd herzien te worden. De struktuur en de programma's van ons middelbaar onderwijs zijn hopeloos verouderd.
Het is politieke opvoeding de mensen te helpen begrijpen, hoe nauw hun persoonlijke vrijheid en welstand afhangen van het gebruik dat zij maken van de politieke demokratie.
Op een blinde muur in mijn oude vaderstad heeft mijn vader mij, als kleine jongen, nog het spoor aangewezen van de bebloede hand van een arbeider, in 1902 door de burgerwacht (garde civique) neergeschoten bij een betoging voor het algemeen kiesrecht. Aan de kleine mensen van toen werd het wel duidelijk gemaakt dat ‘één man - één stem’ tevens vrijheid en brood betekende.
Ontwikkeling van de demokratie.
De geschiedenis van de mensheid kan beschreven worden als een verweer tegen de angst en een streven naar geluk. Zeer algemeen gezien kan men vooropstellen dat demokratie het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijk aantal mensen betekent.
Het menselijk geluk is een diamant die ieder heeft meegekregen bij de geboorte maar die niet glinstert zonder slijpen en die ieder mens dag na dag en de mensheid, geslacht na geslacht briljanteert en facetteert. De tijd en het milieu waarin men leeft en ieders temperament, levensbeschouwing en opvoeding vormen de belichting van de vele facetten.
Evenzo zijn er nuances en graden denkbaar in de demokratie. Zij evolueert en ontwikkelt zich.
Er zijn voorlopers van de demokratie, bijv. in het oude Griekenland. In onze Lage Landen zijn onze middeleeuwse gemeenten als voorbeeld te noemen.
Er waren en zijn ook overgangsvormen die de demokratie voorbereiden.
Was het Verlicht Despotisme geen overgangsvorm naar de demokratie? Door de verlichte despoten werd de ekonomische welstand, de goede rechtsbedeling, de levensbeschouwelijke tolerantie, de juridische gelijkheid van de burgers nagestreefd, maar... onder streng vorstelijk gezag. Jozef II (een groot vorst die men ons heeft doen miskennen, omdat hij het algemeen welzijn hoger schatte dan de privilegies van de heersende standen) was beslist geen demokraat volgens onze normen, maar ongetwijfeld een voorloper van de demokratie. Het afslachten van ‘heilige koeien’ is hem evenwel duur te staan gekomen, zoals ook later Koning Willem I dat zou ondervinden.
Het is duidelijk dat overgangsvormen nuttig, ja noodzakelijk kunnen zijn en het valt erg te betwijfelen of het wel mogelijk is een bevolking die nog in feodale of tribale verhoudingen leeft, zonder onheil zo maar van de ene dag op de andere volgens de gewoonten van het Westeuropese parlementair stelsel te doen leven - gesteld zelfs dat deze vormen absoluut de besten zouden zijn, een kwestie waar onze achterkleinkinderen over zullen
oordelen. Staats- en maatschappij-opvattingen zullen binnen 100 jaar misschien anders beoordeeld worden dan nu.
Na Wereldoorlog II hebben de westerse overwinnaars getracht een Keure van de demokratie op te stellen nl. de beruchte Verklaring van de Rechten van de Mens.
Wie deze Verklaring aandachtig wil lezen moet vaststellen dat de politieke rechten en de individuele rechten inderdaad omstandig worden ontleed, maar dat op sociaal-ekonomisch gebied, deze Amerikaanse versie van de mensenrechten, nogal paternalistisch klinkt: de arbeider heeft het recht dat de staat (de bezittende klasse) hem arbeid verschaft, hem een goed loon uitbetaalt, een voldoende levensstandaard verschaft en hem toestaat vakverenigingen op te richten om zich te verdedigen. Men zou zich echter ook kunnen voorstellen, dat de arbeider het recht opeist het produkt van zijn arbeid mede te beheren of het door de gemeenschap te doen beheren, zodat hij er zeker van is dat hem niets ontnomen wordt van wat hem toekomt.
Verheugend is het anderszins dat volgens de Verklaring het Hoger Onderwijs gelijkelijk moet openstaan voor iedereen volgens bekwaamheid.
In haar geheel gezien huldigt de ‘Verklaring’ een liberale en sociale, open-kapitalistische demokratie.
Deze opvatting is echter geen dogma noch een eindpunt van de demokratische ontwikkeling, veeleer een stadium in haar historische groei in sommige landen. Ik zou zelfs durven vooropstellen dat het ondemokratisch is, het huidige bereikte stadium als eindpunt te stellen; dit is in tegenspraak met het geloof in de menselijke vooruitgang.
Ja. Menselijke vooruitgang! In tegenstelling tot de kultuurpessimisten van de vorige generatie is de jonge generatie ‘kultuuroptimistisch’ georiënteerd. Moeten wij daar niet voor een deel de oorzaak in zoeken van haar onzekerheden en... wispelturigheden?
In de demokratische doelstellingen kunnen de aksenten verlegd worden. Men kan het er voor over hebben de ongebonden vrijheid te beperken, bijv. in ekonomisch opzicht, om via ordening en planning de welstand van de kleine man te vergroten, hem te bevrijden van de onzekerheid van het bestaan en van de angst voor ziekte en werkloosheid en hem toe te laten meer persoonlijke vrijheid - vooral meer vrije tijd (persoonlijke tijd) - te verwerven. Demokratische beginselen kunnen zodoende met mekaar in botsing komen. Is het ja dan neen toegelaten aan een bepaalde bevolkingsgroep, hetzij op eigen kosten hetzij met staatssubsidies, eigen scholen op te richten, bijv. aan de blanken in sommige landen, aan de Franssprekenden in Vlaanderen, aan de protestanten in Spanje? In welk van de genoemde gevallen zijn deze eisen een uiting van racisme, een kaste-verschijnsel, een agressie tegen de kultuur van de meerderheid van de bevolking of een redelijke eis van levensbeschouwelijke vrijheid vanwege een minderheid?
Het is een oefening in zindelijk demokratisch denken op de diverse problemen van rassen- of kaste-segregatie nuchter en zonder emotionele motivering te reageren. Men dient dan uitermate voorzichtig te zijn met de ‘labeling’ van de demokratie ten bate van de eigen partij, groep of staat of ten bate van de ‘Westerse landen’. Wij mogen nooit ophouden te waarschuwen tegen de magie van het ‘woord’ zonder inhoud.
Zeker is het dat in onze Westeuropese maatschappij, hoe men het nu ook publiekrechtelijk moge regelen, er in de huidige tijd geen demokratische regeringspraktijk denkbaar is, indien de Uitvoerende Macht niet effektief gekontroleerd wordt door een vrije volksvertegenwoordiging die ook de volle wetgevende bevoegdheid bezit.
Hier stuiten wij in België op de onnatuurlijke en voorbijgestreefde struktuur van het partijwezen. Politieke partijen zijn noodzakelijk voor het funktioneren van de demokratie maar het unitaire en geïdeologiseerde Belgische partijwezen bemoeilijkt de demokratie. Dit partijwezen, zoals het nu gestruktureerd is in België, mag in sommige opzichten als een instrument van de machthebbers worden beschouwd om te verhinderen dat de wil van de meerderheid parlementair tot uiting komt.
Daarbij wordt in ons land de volkssoevereiniteit meer dan elders rechtstreeks gehinderd door een aantal gevestigde machten, waar wij geen vat op hebben (het Hof, de geldmuur, de kerkelijke overheid).
Zij die menen dat de integrale demokratie nooit verwezenlijkt zal kunnen worden, mogen
niet vergeten dat het voortdurend streven ernaar de essentie uitmaakt van de politieke kultuur, d.w.z. het aspekt van de kultuur dat betrekking heeft op de politiek, op het behartigen van het algemeen welzijn in de ‘polis’.
Demokratie der volkeren.
Uit het recht tot het vrij uitbouwen van hun gemeenschapsleven, volgt vanzelfsprekend dat de mensen vrij moeten kunnen bepalen tot welke gemeenschap zij willen behoren en vrij hun staatsorde regelen: uit de volkssoevereiniteit, de politieke demokratie volgt het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren.
Het gaat niet alleen om zelfbeschikkingsrecht maar om zelfbeschikkingsplicht. ledere volksgemeenschap heeft een taak in de wereld en kan deze slechts vervullen, solidair met andere mensengroepen, op voorwaarde dat zij zelf gezond is en er toe in staat haar eigen problemen op te lossen. Wil onze wereld ‘demokratisch’ worden, dan moet de universele mensengemeenschap het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren als één van de meest essentiële mensenrechten stellen; ieder volk heeft de plicht het voor zichzelf en voor anderen toe te passen.
In een nationale gemeenschap van mensen met dezelfde problemen, dezelfde sensibiliteit en dezelfde geaardheid, vertolkt in een zelfde taal en gegroeid uit een gezamenlijk historisch lot verloopt het openbaar leven vlotter dan in een plurinationale staat, waar de etnische verschillen de kommunikatie en de verstandhouding bemoeilijken. Eén of meerdere van de deelgenoten zullen zich te kort gedaan achten.
Naast de politieke demokratie voor de individuele burgers dient er dus gestreefd naar de politieke demokratie van de natuurlijke gemeenschappen, de volks- en streekgemeenschappen, die historisch gegroeid zijn.
Van zodra, in een plurinationale staat, de kultuur- en volksgemeenschappen zich van hun eigen aard en problemen bewust worden, mag uiteindelijk alleen de federalistische staatsvorm als demokratisch worden beschouwd.
Een etnische gemeenschap die in een staat leeft waarin zij niet tot ontplooiing kan komen, ook al genieten de individuele burgers vrijheid en kiesrecht, ook al worden de ekonomische welvaart en het sociaal welzijn over het algemeen behartigd, zal dit staatsregime als ondemokratisch beschouwen. Men wordt dan geneigd tot ‘onstaatsheid’ en helaas wordt meer dan eens het kind met het badwater weggegooid.
De wereldkaart simplistisch en rechtlijnig volgens soevereine staten willen opstellen is een aanfluiting van de demokratie. Eigenlijk is dit staatsnationalisme (in tegenstelling tot het volksnationalisme of vrijheidsnationalisme) een voortzetting van het Ancien Régime toen het als vanzelfsprekend gold dat de inwoners in zekere zin ‘toebehoorden’ aan hun vorst.
In staatsnationalistische visie zal men het aksent leggen op de plichten van de ‘onderdanen’ jegens de staat en zullen de politieke gezagdragers van de staat de balk in het eigen oog niet ontwaren.
Geen enkele sociale onrechtvaardigheid waar mensen in Vlaanderen nog individueel onder lijden mag ons doen vergeten dat wij eveneens als volk, als gemeenschap ‘vervreemd’ worden van recht en bezit. Naarmate de vervreemding waar de individuen zich over te beklagen hebben gemilderd geraakt, wordt de vervreemding, waar wij als volk onder lijden, scherper aangevoeld. Vaak zijn het dezelfde machten die de Vlaamse mens als arbeider en die de Vlaamse gemeenschap vervreemden van eigen bezit en kultuur.
Iedere etnische gemeenschap moet in rechte haar grondgebied, haar grondstoffen of de voordelen van haar geografische situatie, haar arbeid en spaarcenten, haar kultuur en taal kunnen beveiligen. Ware politieke demokratie is dus niet denkbaar zonder zelfbeschikking en zelfbeschikking niet realiseerbaar zonder politieke demokratie.
Men ziet niet in hoe een staatsgezag op de volkswil kan berusten als de mensen het recht niet hebben te bepalen of zij deze staat of staatsvorm aanvaarden.
Politieke demokratie is de uitdrukking van de wil van de gemeenschap. De nationale demokratie stelt de vraag welke is deze gemeenschap? Het antwoord luidt dat het volk, de natie als eerste gemeenschap geldt en aldus recht heeft op politieke vormgeving.
De onderdrukking van het vrijheidsnationalisme in plurinationale staten (bijv. in het Habsburgse Oostenrijk-Hongarije) was een van de oorzaken van Wereldoorlog I en van de ondergang van deze staten.
Het zelfbeschikkingsrecht der volken werd tijdens Wereldoorlog I tot oorlogsdoel van de
geallieerden geproklameerd onder invloed van de Amerikaanse president Wilson. Op deze basis werd de Wapenstilstand van 11 november afgesloten. Alhoewel het verdrag van Versailles het zelfbeschikkingsrecht niet altijd waar maakte en het met voeten werd getreden ten nadele van de overwonnenen bleef het van toen af (bijv. in de Keure van de Volkenbond) als principe in het volkenrecht gehandhaafd.
Het zelfbeschikkingsrecht kreeg naast de Westerse interpretatie ook een Leninistische. De Sovjet-Unie werd, in tegenstelling tot het Tsarenrijk, een federale staat.
Met het oog op de klassenloze wereldstaat van de toekomst waardeerde Lenin de diversiteit van nationaliteiten als een feitelijke situatie die erkend dient te worden.
Het doel ‘klassenloze maatschappij voor geheel de mensheid’ is volgens Lenin slechts bereikbaar via een overgang, nl. de ‘diktatuur’ van de verdrukten. Een kommunistische wereldstaat zou slechts mogelijk worden indien vooraf alle nationaliteiten vrij worden. In zijn propagandistische periode had ook het nationaal-socialisme weliswaar aandacht voor het zelfbeschikkingsrecht, maar in de nationaal-socialistische kliek overheerste echter weldra de voorstelling van de Duitse hegemonie over Europa op grond van de zgn. rascistische meerwaarde van het noords-germaans element.
Na Wereldoorlog II werd het zelfbeschikkingsrecht opnieuw plechtig erkend door de overwinnaars.
In een aantal UNO-dokumentenGa naar eind(1) worden meestal drie aspekten beklemtoond:
1) | Alle volkeren en naties bezitten dit recht hun politiek, ekonomisch, sociaal en kultureel regiem zelf te mogen bepalen. Onder kultureel regime worden steeds het recht op het bepalen van de voertaal, onderwijs en de onderwijszaken begrepen. |
2) | Alle staten die landstreken besturen die geen zelfregering genieten zullen er naar streven ze te realiseren. |
3) | Het zelfbeschikkingsrecht behelst tevens de soevereiniteit over de grondstoffen en de nationale inkomsten. |
Het zelfbeschikkingsrecht leidde tot de dekolonisatie. In de eks-koloniën gaan vrijheidsnationalisme en ekonomische demokratie vaak hand in hand. |
Een onoplosbaar probleem blijft echter: wie maakt het uit? Wie heeft het recht machtsmiddelen te gebruiken? Heeft de staat het recht zijn burgers in een smeltkroes te assimileren? Hebben nationaliteiten zonder meer recht op afzonderlijk staatsbestaan?
De moeilijkheid bestaat hierin, dat tot nog toe in de ordening van het volkerenrecht alleen over staten gehandeld wordt, dat het volkerenrecht wel het begrip staat rechtelijk erkende, maar het ontstaan en de ondergang van staten alleen als feiten vaststelde en daar weliswaar rechtsgevolgen aan vastknoopte, echter geen staatsrechtelijke kriteria voor het ontstaan van nieuwe en de verdeling of ondergang van oude staten vastlegde en de beslissing omtrent erkenning of niet-erkenning van nieuwe staten aan het oordeel van elke andere bestaande staat afzonderlijk overliet.
Het bezit van een eigen staat is slechts één vorm van verwezenlijking van het nationale zelfbeschikkingsrecht. Niet in alle gevallen is die verwezenlijking mogelijk, hetzij dat het volk in kwestie met andere volkeren in een gemengde staat samenleeft, hetzij dat het op zichzelf te klein is om een eigen staat in leven te houden en de daaraan verbonden plichten tegenover de staten- en volkerengemeenschap na te komen, hetzij dat het hem aan de geschiktheid ontbreekt zijn zelfbeschikkingsrecht in de vorm van een eigen staat uit te oefenen.
Behalve de onafhankelijkheid door het bezit van een eigen staat zijn dus andere vormen tot verwezenlijking van het recht op zelfbeschikking mogelijk en nodig: gebieds- of kultuurautonomie, federatie met andere volkeren.
Elk recht steunt op de mogelijkheid om er gebruik van te maken. Het recht op zelfbeschikking impliceert de bekwaamheid tot zelfbeschikking. Voorwaarde daartoe is, dat er een volwaardige natie bestaat.
Door de Verenigde Naties kan het zelfbeschikkingsrecht slechts geproklameerd, doch niet geschapen worden, precies zoals de soevereiniteit van afzonderlijke staten niet door de volkenrechtelijke ordening is verleend. Het zelfbeschikkingsrecht der volkeren valt veeleer met het bestaan der volkeren samen: de erkenning heeft slechts draagkracht als deklaratie.
Het doorzetten van het nationale zelfbeschikkingsrecht is derhalve in de eerste plaats de zaak der naties zelf; de Verenigde Naties zijn slechts in staat daartoe hulp te verlenen.
En de grotere ruimten?
Er wordt ontegensprekelijk gestreefd naar het tot stand komen van grotere ruimten. Deze strekking is absoluut niet nieuw: Alexander de Grote, de Romeinen, Karel de Grote, Napoleon en Hitler. Nieuw kan alleen zijn dat voor de eerste maal in de geschiedenis van Europa men dit doel tracht te bereiken zonder geweld en niet door de hegemonie van één volk, maar op demokratische manier door de rechten van ieder volk te eerbiedigen. Een gezond volksnationalisme en een nuchter Europeanisme zijn dus wel ‘van onze tijd’. En dan een zo groot mogelijk Europa! De staatsmacht zal niet alleen bij de afgesloten soevereine staat berusten maar tevens bij supra-nationale en sub-nationale gezagslichamen.
Bij het tot stand komen van grotere geïntegreerde ruimten ligt het gevaar voor de hand dat, vanwege hun ingewikkelde problematiek, de beslissingen in de hand van een kleine oligarchie komen te liggen. Het is dus essentieel demokratisch dat deze grotere ruimten zouden bestaan uit zelfbewuste entiteiten van kleinere omvang, die overzichtelijk blijven en waar zich het toezicht van heel de bevolking kan doen gelden. Zodoende komt de macht uiteindelijk toch uit het volk zelf voort.
Ondeelbaarheid van de demokratie.
Er is geen sprake van volwaardige demokratie indien al de aspekten ervan niet harmonisch zijn geïntegreerd. Ware demokratie is integrale demokratie.
Elk van de bovenvermelde uitzichten van de demokratie (essentieel met elkaar verweven) kan door eenzijdige, ekstreme toepassing tot misbruiken leiden zodanig dat de demokratie in haar geheel in gevaar komt, m.a.w. de demokratische regimes kunnen vervallen. Het volk zal zich dan afwenden van de demokratie en ‘van bed op stro’ geraken.
Het intieme verband tussen de verschillende aspekten van de demokratie en de eis dat zij elkaar in evenwicht houden, m.a.w. de zo genoemde ondeelbaarheid van de demokratie heeft een diepere ideële grondslag. De demokratie is inderdaad veel meer dan een systeem of dan strukturen; het wezen van de demokratie berust niet op de meerwaarde of op de doelmatigheid van deze of gene staats- of maatschappijvorm, maar op de eerbied voor de mens.
Ik aarzel niet, in naam van de eerbied voor de menselijke persoonlijkheid, de persoonlijke vrijheid het hoogste goed te noemen en de opvoeding tot goed gebruik ervan, het hoogste doel van de opvoeding. Politieke verantwoordelijkheid, zelfbeschikkingsrecht en welstand zijn in zekere zin de pijlers die deze persoonlijke vrijheid schragen.
Men mag de ‘vrijheid als hoogste goed’ echter niet verkeerd begrijpen.
In België heeft vrijheid vaak een valse klank. Zij leidt tot mors- en lintbebouwing die ons mooie land lelijk maakt, zij betekent dat Vlaamse kinderen te Brussel in Franse klassen achter raken, zij levert het Brussels platteland over aan ordeloze grondspekulatie en het van het volk vervreemde bedrijfsleven verplicht er het Vlaams overheidspersoneel toe haar zaken in het Frans af te handelen.
Vrijheid is een recht van het individu maar zoals ieder recht niet onbeperkt.
In het openbaar leven primeert echter niet de individuele vrijheid maar moeten om te beginnen orde en recht heersen; in wanorde en onrechtvaardigheid zijn alleen de machtigen en de schurken vrij.
De ‘filosofische’ rangorde van waarden die de vrijheid het hoogste goed noemt, bepaalt ook niet noodzakelijk op ieder ogenblik van de historie, de rangorde van urgentie. Het is bijzonder tragisch indien de burgers in een land voor de keuze gesteld worden tussen de verschillende aspekten van de demokratie. Gesteld dat de persoonlijke vrijheid de kostbare waar op de wagen is, zal men soms moeten aanvaarden dat men de wagen niet vóór de paarden mag spannen. Hier lag wellicht de vergissing van de Franse Revolutie die de ongebreidelde individuele vrijheid inluidde. Denken wij er met Lacordaire aan:
entre le faible et le fort - entre le pauvre et le riche, c'est la liberté qui opprime et la loi qui affranchit. Indien men de ontwikkeling van de mensheid wil nagaan als het opgroeien tot demokratie, konstateert men een vooruitgang met horten en stoten en niet gelijkmatig op alle fronten; de integraliteit, de ondeelbaarheid van de demokratie werd vaak over het hoofd gezien. Het gebeurt regelmatig dat de meerderheid van de burgers tegen bepaalde misstanden bijzonder fel ageert en het ontbreken van één der aspekten van de demokratie zo sterk aanvoelt dat daardoor andere aspekten vergeten geraken.
Voorbeelden?
Het ontberen van de onafhankelijkheid of van de gelijkberechtiging dwingen een gemeenschap ertoe zich ekonomische offers te getroosten. In andere gevallen kan de ekonomischsociale toestand zo ellendig zijn, dat de burgers bereid zijn aan hun politieke zeggenschap voorlopig beperkingen op te leggen.
Zulke reakties van een gemeenschap worden dan helaas vaak in de hand genomen door bepaalde ‘leiders’ (heersersnaturen). Zulke diktators kunnen soms goede leiders zijn, soms ook ‘misleiders’. Of ze als goede of slechte herders betiteld worden, hangt ook enigszins af van het feit of ze slagen of niet. Of zij door usurpatie of langs formeel wettelijke weg aan de macht kwamen, is daarbij niet altijd van doorslaggevend belang en dit wordt deels bepaald door het temperament van verschillende volken. Hitler kwam bijv. via de formeel regelmatig wettelijke weg aan de macht en men zal hem toch moeilijk als een ‘goede’ beschouwen want hij heeft zijn macht schandelijk misbruikt.
Van heel wat diktators die slaagden vergoelijkt de officiële geschiedschrijving de gruweldaden die zij begingen of waaraan gewetenloze medewerkers zich in hun naam schuldig maakten. Ons geschiedenisonderwijs is op dit gebied al te konformistisch en zou wat meer de keerzijde van verdrukking, pijn en angsten, rooftochten en massamoorden van vele schitterende medaljes mogen tonen.
Mogen wij in de Lage Landen er niet een beetje trots op gaan dat wij uit eigen rangen geen machtswellustigen van groot formaat hebben geproduceerd?
Opvoeding tot demokratie.
Is de demokratie leefbaar zonder demokraten? De vraag stellen is ze beantwoorden. Wij staan nog in de kinderschoenen wat betreft de opvoeding tot demokratie.
Men heeft soms gemeend dat een demokratische opvoeding alleen maar betekent een meer losse opvoeding. Dit zou veronderstellen dat demokratie het tegenovergestelde is van gezag of van goede stijl. De demokratie vermindert in niets de behoefte aan leiderschap en is niet in tegenstelling tot een duidelijk gezag; demokratie heeft te maken met de oorsprong en met het doel van het gezag.
Demokratie is ondenkbaar en onbestaanbaar indien tevens het verantwoordelijkheidsbesef niet ontwikkeld wordt.
De demokratie in het politieke en sociaal- ekonomische leven is niet te verwezenlijken indien ze tevens niet toegepast wordt op andere gebieden van het samen-leven van mensen nl. in het gezin dat een ‘open gezin’ moet zijn, in de verenigingen voor ontspanning en vorming, in beroepsverenigingen, in de jeugdbeweging, in de politieke partijen. Al deze instellingen moeten demokratisch funktioneren; er moet zijn: vrije meningsuiting en kultus van de verantwoordelijkheid.
Kan men de mensen opvoeden tot politieke demokratie in een paternalistisch verenigingsleven (zij het los en stijlloos), in scholen zonder zelfwerkzaamheid en kreativiteit, in jeugdwerk dat meer jeugdzorg is dan jeugdbeweging, in partijen of vakbonden die ondemokratisch worden geleid, in welvaartsorganisaties die zuiver technokratisch werken?
Een demokratische maatschappij veronderstelt goed en objektief geïnformeerde burgers.
Een illustratief voorbeeld!
Het gebeurt dat de Stichting-Lodewijk de Raet in een studieweekeinde de pluralistische ontmoeting van kaderelementen tot stand tracht te brengen om hen te konfronteren met
een of ander probleem in al zijn nuances en belangentegenstellingen, zonder te verzwijgen welke de voor- en nadelen van verschillende oplossingen zijn en de middelen die aangewend kunnen worden. Dit lijkt me een klassieke uitbouw en gedachtengang om ware samenlevingsvorming te bereiken. Vrij vaak krijgt men dan de opwerping te horen: zwijg over dit alles - de mensen hoeven dat niet te weten - wij doen het wel voor hen.
Veranderingen en verbeteringen zijn in het begin altijd als een knellende schoen. Men moet ze schragen op politieke wilsvorming en er alle bevolkingslagen en richtingen pluralistisch voor aanspreken. Vreest men geen gevaar voor ‘robotisme’ door de mensen er buiten te houden?
In de tijd van het census-kiesstelsel waren vnl. geïnformeerde burgers bij het politiek bedrijf betrokken en op hen had demagogie niet zoveel vat. Nu heeft gelukkig ieder burger kiesrecht, maar in een land waar de kiesplicht bestaat moet ieder burger op de hoogte zijn. In de tijd van de absolute monarchie besteedde men grote zorg aan de opleiding van een kroonprins die eens als alleenheerser het onbeperkt gezag zou uitoefenen. Dezelfde zorg dient nu te gaan naar de politieke vorming van álle leden van de gemeenschap.
- eind(1)
- a) door de tweede inter-Amerikaanse konferentie der ministers van buitenlandse zaken in Havana, in juli 1940;
b) door het Atlantisch Pakt van 14 augustus 1941;
c) door de verklaring van de Verenigde Naties van 1 januari 1942 en de volgende verklaringen en afspraken waarin de principes van het Atlantisch Charter bevestigd werden;
d) door de derde inter-Amerikaanse konferentie van juristen te Mexico, in augustus 1943;
e) door de artikels 1 (2) en 55 van het Charter der Verenigde Naties, waarin (art. 55) de inachtneming van het recht tot zelfbeschikking van de volkeren als de grondslag tot vreedzame en vriendschappelijke betrekking onder de volkeren aanvaard wordt, en door de hoofdstukken XI (Verklaring over de gebieden zonder zelfbestuur) en XII (op wederzijds vertrouwen gebaseerd internationaal systeem) van het Charter. (In art. 76 (b) wordt met verwijzing naar art. 1 als doel van het internationale systeem van vertrouwen de voortschrijdende ontwikkeling tot zelfbestuur of onafhankelijkheid aangegeven);
f) door de resolutie van de Algemene Vergadering der Verenigde Naties, van 16 december 1952 over het zelfbeschikkingsrecht der volkeren en naties, en verscheidene andere resoluties van de Algemene Vergadering;
g) door de aktiviteiten, besluiten en ontwerpen van resolutie van de kommissie voor de rechten van de mens, van de Vertrouwensraad van het Informatiekomité voor gebieden zonder zelfbestuur;
h) door art. 1 (artikel over de zelfbeschikking) van de ontwerpen tot konventies voor de rechten van de mens;
i) door de aktiviteit van de Veiligheidsraad, zowel als van de Algemene Vergadering, bij de regeling van zelfbeschikkingsproblemen (Indonesië, Korea, Marokko, Tunesië, enz.);
k) door het Brits-Egyptisch akkoord van 12 februari 1953 over zelfbestuur en zelfbeschikking voor de Soedan;
l) door de resoluties van de eerste Aziatische konferentie van socialisten te Rangoon in januari 1953;
m) door de resoluties van de Organisatie der Amerikaanse staten bij haar eerste bijeenkomst te Caracas in maart 1954;
n) door de gemeenschappelijke verklaring van president Eisenhower en minister-president Churchill te Washington op 30 juni 1954;
o) door het Pacific Charter van 8 september 1954;
p) door de resoluties van de Afro-Aziatische konferentie te Bandoeng en dezer slotkommuniqué van 24 april 1955.
Er bestaan talrijke andere verklaringen, zoals die van het (kommunistische) wereldvakverenigingskongres te Wenen in oktober 1953 tegen het kolonialisme of die van 12 juli 1955 van de (anti-kommunistische) socialistische Unie van Midden- en Oost-Europa over het vreedzame herstel van de vrijheid in Midden- en Oost-Europa door middel van vrije verkiezingen onder internationale kontrole, bij gelegenheid van het kongres van de Socialistische Internationale in Londen.