die in Delft verscheen. ‘Reineke Fuchs’ verscheen in 1498 te Lübeck en was vertaald door een Lübeckse monnik. Het boek had een geweldig sukses in heel Duitsland en in Skandinavië. Het werd in de 16e eeuw in het Hoogduits vertaald en inspireerde tot tal van andere overeenkomstige dierensatires. Het hanzeatische kantoor in Brugge zou een belangrijke rol gespeeld hebben in de verspreiding van literaire werken. Het staat althans vast, voor de 15e eeuw, dat men er Franse en Vlaamse werken liet kopiëren en vertalen. Vooral ridderromans hadden groot sukses in de hanzeatische steden. Populair waren bv. de negen paladijnen, legendarische en historische helden, wier standbeelden de feestzalen van de stadhuizen van Keulen, Osnabrück en Lüneburg sierden. Koning Arthur, ook al via Vlaanderen in de Duitse gewesten bekend geraakt, was een graag geziene figuur: in de Pruisische steden vond men ‘Arthushöfe’. Voor Karels paladijn Roland werden in tal van steden grote standbeelden opgericht, bv. in Bremen, Riga, Halle. Vele burgers droegen namen ontleend aan de ridderfiguren. Eigenaardig daarentegen is het feit dat Noord-Duitsland in de middeleeuwen geen grote oorspronkelijke literatuur heeft voortgebracht, wel een noemenswaardige produktie op het gebied van volkstoneel en kronieken. Het oudste werk in het Nederduits is de ‘Sächsische Weltchronik’, opgesteld in Maagdenburg omstreeks 1230. Vooral Lübeck beschikt over een opmerkelijke reeks kronieken. Lübeck en Rostock werden later belangrijke centra van de boekdrukkunst. In Rostock, als zetel van een universiteit, druk bezocht door studenten uit de Nederlanden, verschenen vooral humanistische geschriften, ook vertalingen van Vlaamse en Hoogduitse gedichten.
Lang is de Nederduitse taal de officiële taal van Noord-Duitsland geweest. Vier eeuwen geleden drong het Hoogduits overal binnen, vooral door de verspreiding van Luther's geloof - zijn bijbelvertaling en zijn strijdschriften verschenen in het Hoogduits - en via de kanselarijen der vorsten. In de 16e eeuw begonnen steden als Lübeck, Wismar en Rostock in hun briefwisseling onderling de Nederduitse door de Hoogduitse taal te vervangen. De burgers bleven evenwel onder elkaar de oude moedertaal gebruiken. Franz Fromme schrijft in zijn inleiding tot de bundel ‘Nederduitse vertellingen’ (De goede pers, Averbode): ‘Nog in het begin van de 18e eeuw weigerde de schepen van onderwijs te Bremen het Hoogduits aan te leren, omdat hij door die taal zijn Nederlands moest bederven. Zo'n nauwe betrekkingen onderhielden in die tijd zekere Nederduitse steden met de Nederlanden. De studenten van Bremen bezochten in de 17e en de 18e eeuw niet de Hoogduitse, maar wel de Nederlandse universiteiten te Leiden, Utrecht, Groningen en Franeker; zij wisten dat zij, die thuis Nederduits bleven spreken, minder moeilijkheden hadden om Nederlands aan te leren. Tot in de eerste helft der 19e eeuw werd te Hamburg en te Bremen de burgereed nog in het Nederduits gezworen.’
Belangrijker nog dan de literaire invloed van de Lage Landen in het Nederduitse taalgebied, was die op het gebied van de plastische kunsten en de architektuur. Beeldhouwers, beeldsnijders, schilders en bouwmeesters volgden de weg die de kooplieden aflegden. Enorm is de Vlaamse invloed in het werk van de 15e- en 16e-eeuwse meesters, dat men te Lübeck en te Hamburg kan bewonderen. De naam Hans Memling is bekend zowel te Lübeck als te Brugge. Boven de ramen van het ‘Schütting’ (de zetel van de Kamer van Koophandel) te Bremen prijken de wapens van Bergen (Noorwegen), Brugge, Londen, Nowgorod, Hamburg en Lübeck, namen die voor de Westerse kultuur heel wat betekenen. Verschillende Vlamingen waren predikant in de Dom van Bremen, die een duidelijke invloed vertoont van de Brabantse school. Beeldhouwwerken in de Dom zijn van de hand van de beeldhouwer ‘de Brabander’. Het ‘Schütting’ zelf werd uitgevoerd naar de plannen (1543) van de Antwerpenaar Jan van Buscheneer.
Van het noorden van Duitsland tot Duinkerken kan men de bouwstijl, kenmerkend voor de kunst van het Nederduitse land en van de Nederlanden, overal gemakkelijk terugvinden. Lübeck en Brugge bv. zijn twee unieke voorbeelden van een machtige en wonderschone baksteenarchitektuur. Beide zijn als het ware in het Nederduitse en Lage Landen-gebied tot hoofdsteden uitgegroeid, met een overvloed aan stoere baksteengebouwen. In die tijd verrijzen in onze gewesten de bakstenen monumenten, indrukwekkende kerken die de landschappen beheersen: Damme, Lissewege, Woumen, Veurne, enz. Het Sint-Jansgasthuis te Brugge bezat zijn eigen steenbakkerij. De baksteenarchitektuur wordt als typisch hanzeatisch beschouwd. De Hanze nam deze architektuur over uit de Nederlanden, paste ze aan haar eisen aan en gaf ze verder door naar de noordelijke en de oostelijke landen. De hanzeatische bouwkunst is gotisch; de gotiek viel samen met de bloei van de Hanze. In de hanzeatische steden, die zeer monumentaal aandoen, kregen raadhuis en markt de voornaamste aandacht. Aanvankelijk klein van konstruktie werd het raadhuis, met de