Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
‘Man met emmer’ door Roger Raveel.
| |
[pagina 35]
| |
raveel en elias
| |
Roger RaveelIn het boekje over Raveel krijgen we de volgende toelichting van de schilder zelf: hij werd geboren in 1921 te Machelen-aan-de-Leie (Vlaanderen). Als kind had hij een uitzonderlijke | |
[pagina 36]
| |
‘Illusiegroep’ door Roger Raveel.
| |
[pagina 37]
| |
aanleg voor tekenen en schilderen. Hij studeerde aan de Stedelijke Akademie te Deinze en aan de Koninklijke Akademie te Gent tot 1945.
Het was nadien, in een relatieve afzondering, maar met open oog voor de geestelijke aktiviteiten van de mens, dat hij zijn persoonlijke vormgeving ontwikkelde. Hij integreerde vanaf 1952 doelbewust leegten in zijn werken en wierp een brug van de kunst naar de meest alledaagse werkelijkheid. Van 1956 tot '58 maakte hij eveneens enkele keramieken. In 1960 ondernam hij een studiereis in Italië. In 1962 was hij opnieuw in Italië, te Albisola, waar hij schilderde, tekende en keramieken maakte. In oktober 1962 begon hij aan zijn drieluik ‘Neerhof’. Op dit drieluik was een kooi bevestigd, waarin zich een levende duif bevond.
In 1964 ontwierp en realizeerde hij voor een partikuliere woning een schoorsteen, in natuursteen en keramiek, waarin architektuur, beeldhouwwerk en schilderkunst verenigd werden. In september-oktober 1966 regisseerde hij een plastisch gebeuren in de keldergangen van het kasteel te Beervelde. Raoul de Keyser, Etienne Elias en de Nederlander Lucassen waren zijn medewerkers.
Bekijkt men de evolutie van Roger Raveel dan is het opvallend hoe persoonlijk en autentiek hij zich steeds heeft gedragen. Geboren en getogen aan de Leie, in een streek (Astene, St.-Martens-Latem, Deurle) waar tal van grote schilders hun tenten hadden opgeslagen en waar een zekere, vlot-verkoopbare schilderstrant hoogtij vierde, liet Raveel zich nochtans nergens en nooit op sleeptouw nemen.
Als geboren realist schilderde hij ongestoord de dingen - ook de lelijke en de banale -, de dieren, de groeisels en de mensen van zijn dorp. Het neerhof en de achterkoer, de metselaars en de fiets tegen de tuinmuur, een karretje, een frietpot, de hof met betonnen platen, de kat, vader... waterend op de koer, vormden zijn onderwerpen. Bij de realist Raveel worden de gewone dingen echter nieuw voorgesteld. Hij kreëert, (cfr. Marc Callewaert) openstaande voor het misterie achter het gewone, voor het fantastische in het dagelijkse, het dreigende en het vriendelijke. Hierdoor vormen én de Leieromantiek én het nog steeds overheersende ekspressionisme voor hem géén gevaar. Steunend op zijn Vlaams realisme kan hij zich gemakkelijk onttrekken aan de bekoring van de Cobra-beweging en aan de gangbare tendenzen van de aktie-schildering Kortom, Raveel staat alleen. Men ziet dat hij (zijn werk uit de jaren vijftig is daarvan een blijvende getuigenis) een voorloper is, dat hij vóór de Amerikanen aan zijn eigen pop-art toe is, dat hij gestalte geeft aan een oorspronkelijke figuratie, aan een nieuw realisme door geestelijke toelichtingen verruimd.
Het félfrisse kleurgebruik, of het ontbreken van kleur (de rol van het wit), het introduceren van echte voorwerpen (spiegels, kooien, planken, wielen, gaas, tekstiel) het grijpen naar het vierkant (Binnen het vierkant van een streng kwatrijn kan nog der wereld duister helder zijn - Bilderdijk), het aanwenden van uitsnijdingen in de richting der illuzie, dat alles hoort voortaan bij de typisch-Raveliaanse sfeer.
‘Roger Raveel maakte opnieuw alles mogelijk,’ schrijft Roland Jooris, ‘Hij zette de vensters wijd open op de nog niet gepoëtiseerde werkelijkheid, tastte met zijn niets ontziende werkelijkheidsdrang de meest triviale facetten van zijn omgeving af. Daardoor kreeg zijn schilderkunst de kracht van de openbaring, van de totale verfrissing. Onopgemerkt realizeerde hij, vanaf 1952, te Machelen-aan-de-Leie, een visie die de kunst uit het salon haalde, om ze weer in het leven te plaatsen.
Een schilderij is voor Raveel een kompleks en tegelijkertijd verhelderend gebeuren. Wanneer Raveel een ding in zijn schilderij rechtstreeks integreert, dan is dat niet zozeer om achter de betekenis of de identiteit van dit ding te komen, als wel om er het kosmisch verband | |
[pagina 38]
| |
‘Hoe helder is de wereld in mijn tuin’ (1968) door Roger Raveel.
| |
[pagina 39]
| |
‘Tuin met spiegel’ (1965) door Roger Raveel.
van af te tasten en tevens om het gebeuren van het schilderij sterker en direkter in de omgeving te doen overvloeien. Door dit alles wordt een werk van Raveel een soort plastische happening: via de spiegels lokt hij ons in het schilderij, via de kleur wordt de omgeving bepaald en verhelderd. Er gaat van Raveels werk een soms prangende aanwezigheid uit.’
Ter verduidelijking kunnen we nogmaals Raveel aan het woord laten (het wordt immers méér en méér gewoonte dat de beeldende kunstenaar voor de nodige eksplikatie zorgt en daarbij een terminologie gebruikt die een doodgewone kritikus beschaamt). Zo zegt Raveel (zie kataloog van ‘Kontrasten 47/67’): ‘Ik wil de mens kreatief konfronteren met het schilderij, ik wil via mijn kunst zijn omgeving aftasten en misschien verhelderen. In dit opzicht heb ik me nooit willen opsluiten in wat men zou kunnen noemen een middelpuntzoekende kunst. Mijn kunst mocht niet stranden in één richting. Toen ik in de periode 1956-1960 doeken maakte die direkte, alhoewel totaliserende natuurindrukken weergaven, zou ik me hebben kunnen beperken bij de formeel-organische schilderwijze van deze werkstukken en eventueel dat verder hebben uitgebouwd. Ik voelde dit echter als een tekort, als te beperkend voor mezelf. Ik had tegenpolen nodig, kontrasterende elementen, die me veel dichter bij het volledige leven brachten en die mijn kunst een prangende aanwezigheid zouden geven. Zodoende greep ik ook in de meest spontane en organische werken naar het vierkant of naar een “doorbrekende kleur”. Kunst heeft een bad in de realiteit nodig. Kleur die de omgeving bepaalt, een schilderkunst waarin de ruimte en de | |
[pagina 40]
| |
Etienne Elias.
Etienne Elias.
| |
[pagina 41]
| |
toeschouwer betrokken worden, ik geloof dat ik deze betrachtingen nooit zo konsekwent heb kunnen uitwerken als in de keldergangen van het kasteel te Beervelde. Daar schiep ik een plastisch gebeuren verlopend in tijd en ruimte. De schilderingen te Beervelde zijn een konsekwentie, echter geen eindpunt. Misschien heb ik in mijn laatste schilderijen een nog brutalere, gekkere en schijnbaar eenvoudigere beeldtaal aangewend. Tevens wil ik door het plastisch intensiveren van de werkelijkheid mijn schilderkunst een absurditeit geven die ons wakker schudt tot in de hersenen. Een beetje dada? Misschien wel, maar wellicht zonder de kunsthistorische en humanitaire destruktie ervan. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat mijn kunst positief-humanistische impulsen in zich draagt. Mijn positieve ingesteldheid is van een andere orde. Ze heeft iets te maken met een open houding t.o.v. het volledige leven.’ | |
Etienne EliasHet pocketboekje over Etienne Elias brengt ons op het spoor van een jongere geestesgenoot (Oostende 1936) van Roger Raveel. Wanneer we spreken van geestesgenoot, dan bedoelen we dat in de breedste betekenis van het woord. Het is duidelijk dat het werk van Elias in véél opzichten verschilt van het werk van Raveel. Ook op het menselijk en filozofische plan lopen de opvattingen niet altijd parallel. Door zijn hoofdzakelijke keuze van figuren in een interieur of tegen een landschap, door zijn uitbeelding van die figuren (zie o.a. de ogen en de plaatsing), door zijn andere... kleurklank, door zijn kompozitorische oplossingen en door zijn artistieke voorkeuren en afwijzingen, toont Elias tenslotte een instelling, die een beperkte eigenheid (maar eigenheid in elk geval) aantoont naast de divers-geladen eigenheid van Roger Raveel.
Het samenbrengen van Raveel en Elias betekent, om de woorden van Roland Jooris te gebruiken, het onderlijnen en het in het licht stellen van een mentaliteit, een klimaat, een aktie die de kunst in de Nederlanden een ander aangezicht wenst te geven. Zo openbaarden de schilderingen te Beervelde de wil om een gezamenlijke daad te stellen, een klimaat te veruitwendigen waarvan de trekjes voelbaar waren in het afzonderlijk werk van elk van deze schilders. Kenmerkend voor dit nieuwe klimaat zijn: de blijde sfeer, een verduidelijkende en verhelderende beeldvorming, het spelelement, de humor, de kleur als voornaamste uitdrukkingswapen, de wil om het schilderij te doen uitvloeien in de werkelijkheid, zin voor relativiteit (zowel kunsthistorisch als plastisch), een verbondenheid met de onmiddellijke realiteit, een doorbreken van bestaande estetiserende kategorieën, een beklemtonen van het zichtbare en een neiging tot objektiveren. Het gaat hier dan ook meer om een gemeenschappelijke open houding en nieuwsgierigheid t.o.v. de werkelijkheid en van het leven dan om een werkelijk gesistematiseerde stijl, alhoewel er wel van een onderlinge en bevruchtende stijlinwerking sprake kan zijn.
Vooraleer hij tot zijn huidige artistieke houding is gekomen, heeft Elias op de gewone wijze geëksperimenteerd. Hij heeft abstrakt gewerkt. Er was een tijd dat hij assemblages maakte met poppen. Toen hij, in 1966, de prijs van de ‘Jonge Belgische Schilderkunst’ kreeg, was hij teruggekeerd naar het schilderij, eksposeerde hij doeken waarin een vreemde realiteit met een bijzonder soort humor werd vermengd.
De ervaringen van Elias werden gevoed door heel andere aanleidingen dan die merkbaar zijn in het werk van een Raveel. Elias was gestart bij de kunst zélf, bij het schilderen, bij het kreëren. Eerst nadien kreeg een bepaalde omgeving (vanuit het interieur, vanuit de ‘binnenkamer’ naar buiten gericht) weerklank in zijn doeken.
Op dat ogenblik kon Elias zeggen: ‘We hebben véél gewonnen in de moderne kunst: de | |
[pagina 42]
| |
‘Notarisfamilie’ door Etienne Elias.
| |
[pagina 43]
| |
vrijheid. Maar we hebben iets verloren: het kijken. De figuratieve schilder was genoodzaakt in voortdurend kontakt te leven met zijn omgevende werkelijkheid. Hij was verplicht steeds scherp te... kijken.’
Momenteel ‘kijkt’ Elias. Hij kijkt... vrij, maar uit zijn eigen ogen. Hij kijkt tevens als kind van zijn tijd en de echo's dringen door in zijn schilderijen. In dit verband noteert Karel Geirlandt: ‘De schijnbare belangstelling voor een kleurige werkelijkheid, voor de hippiekledij, de tijdschriftenillustraties, affiches enz. dekt klaarblijkelijk een andere werkelijkheid, die tot uiting komt in de passiviteit der personages, in hun eerder naïeve uitbeelding, in hun gelijkenis aan folkloreprenten en voorwerpen, in hun neiging naar abnormaliteit en onbehaaglijkheid en hun behoefte en intentie zich te vereenzelvigen met hun vermomming en als zodanig aanvaard te worden. Deze gegevens bepalen eveneens de gevoelswaarde van het koloriet: nl. een overwegend gebruik van gemengde kleuren, van helle en wrange tonen.’
Met een psychologische ondertoon en vaak spottende toetsen, verstrengelt Etienne Elias zijn menselijke en artistieke spanningen, zijn ‘realiteiten’ met dubbelklank. Terwijl hij zich uitspreekt en kamoefleert, in een hedendaagse pikturale taal, reikt hij naar een werkelijkheid die, sfeervol, dé werkelijkheid een andere dimensie verleent. |