bewijslast: ‘Waarom dertien gesubsidieerde simfonie-orkesten en waarom vooral een Kunstmaandorkest náást het Concertgebouworkest in Amsterdam?’ Wel beschouwd heeft elk van die ensembles een eigen verzorgingsgebied, een specifiek repertoire en een bepaald publiek, die nog steeds voldoende gewicht bezitten voor een verantwoorde taakvervulling. In elke provincie van het land kan ieder, die dat wil, kennis nemen van alle soorten ernstige muziek. Aan dit feit kan zelfs de konklusie verbonden worden dat de ekstra mogelijkheden die de omroep ten aanzien van de klassieke muziek biedt, over het algemeen niet meer in een primaire behoefte voorzien, zeker wanneer het repertoire, dat in Hilversum wordt opgenomen en uitgezonden, het koncertzaalrepertoire grotendeels overlapt. Drie ensembles voor hetzelfde repertoire lijkt teveel van het goede, ook al probeert de NRU haar critici ervan te overtuigen dat elk orkest een specifieke programma-politiek voert. Daarover het volgende:
Het Radio Filharmonisch Orkest (dirigenten: Jean Fournet en Willem van Otterloo, bezetting: 88 musici) wordt in omroepkringen wel een ekwivalent van het Concertgebouworkest genoemd en het bestrijkt het grote simfonische repertoire. Het Omroeporkest (dirigent: Henk Spruit, bezetting: 90 musici) vindt zijn werkterrein ook in opera en oratorium en verder staat er muziek die elders niet zo vaak gespeeld wordt op het repertoire. Nuchter beschouwd wordt hier tamelijk kunstmatig onderscheid gezocht tussen genres, die ieder normaal orkest, dat niet al te subtiel te werk gaat in zijn programma-politiek, zonder bezwaard gemoed op zijn repertoire kan hebben en inderdaad veelal ook hééft. In de huidige muziekpraktijk hier te lande speelt ieder simfonieorkest buiten het gangbare repertoire van simfoniën en solokoncerten weleens balletmuziek, simfonische gedichten en muziek uit andere, minder bekende genres en begeleidingstaken bij operavoorstellingen en oratoriumuitvceringen zijn eveneens aan de orde van het rooster. Veelzijdigheid en fleksibiliteit van het orkest varen wel bij zulk een breed georiënteerd artistiek beleid. Men kan specialisatie en terreinafbakening ook te ver doorvoeren en dat lijkt lichtelijk overdreven wanneer er het bestaansrecht van twee vrijwel identieke ensembles als het Radio Filharmonisch Orkest en het Omroeporkest mee gemotiveerd worden. Een fusie van deze twee orkesten is, wanneer de NRU geen werkelijk steekhoudende argumenten weet te bedenken - een drastische aanpak van het hedendaagse repertoire zou er bijvoorbeeld een kunnen zijn - maar in dit opzicht laten beide orkesten deerlijk verstek gaan - tenminste een grondige overweging waard. Dat spaart geld en bovendien komen er musici vrij, die gretig zullen worden opgenomen door de Nederlandse simfonie-orkesten.
Het bestaansrecht van het Radio Kamerorkest (dirigent: Roelof Krol, bezetting: 45 musici) kan musikologisch met redelijke argumenten worden aangetoond. Dit ensemble leent er zich door zijn aard en omvang als het ware van nature voor een speciaal repertoire als eigen werkterrein te kultiveren, dat van de hedendaagse muziek met name. Het stemt tot voldoening, dat de werkgroep Muziek van de NRU enige tijd geleden het initiatief heeft genomen om eindelijk eens wat regelmatiger en sistematischer het domein van de nieuwere en nieuwste muziek te gaan verkennen. In dat opzicht strompelt de Nederlandse omroep geweldig achterop vergeleken bij de Duitse radio bijvoorbeeld. Nu behoeft dat alweer niet te verbazen wanneer men weet met hoeveel traagheid elke omroepvereniging doorgaans reageert op wat er momenteel op muziek-kreatief gebied in binnen- en buitenland aan de hand is. Men laat het meestal bij incidentele uitzendingen en situeert die dan bij voorkeur in de zeer late avonduren. Het Radio Kamerorkest heeft over het algemeen de meest evenwichtige programmapolitiek van de drie omroeporkesten: in 1965 speelde het 81 ‘moderne werken’ (waarbij elf van de avantgarde), 25 romantische, 54 klassieke en 57 pre-klassieke werken. Het programmabeleid bij het Radio Kamerorkest is sindsdien nog beduidend geëvolueerd naar de nieuwe muziek, niet alleen door toedoen van de vaste dirigent Roelof Krol, maar ook dank zij gastdirigenten als Bruno Maderna en Francis Travis, die nu ook samen met Paul Hupperts het speciale projekt, dat geheel aan hedendaagse komposities gewijd zal zijn, verwezenlijkt. Voor zulk een specifieke taakvervulling is inderdaad een groep specialisten noodzakelijk, die niet ad hoc of ad libitum gerekruteerd kan worden uit een groter geheel als het Radio Filharmonisch en het Omroeporkest. Nieuwe muziek eist doorgaans een bijzondere technische en mentale dispositie, die de musici van het Radio Kamerorkest blijkbaar bezitten. Wanneer
het niet bij dit ene projekt blijft, is het bestaan van deze ensembles alleszins gemotiveerd. Maar de gedachte om die twee grote simfonie-orkesten van de radio in één uitstekend beze radio-simfonie-orkest van circa 120 musici te koncentreren en de dan vrij komende 60 musici ter beschikking te stellen van de andere Nederlandse orkesten, die dan eindelijk eens op het gewenste ‘bezettingsbestand’ komen, én van het op te richten operaorkest, is een aanlokkelijke.