Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdOns Nederlands Erfdeel aan humor in de vroomheid.3. Van Joncfrouwen, Monialen, Zusters en Begijnen.Kent U dat prachtig verhaaltje uit het tweede Mengeldicht van Hadewijch?Ga naar eind(1) (†1280). Op een avond zit een koning vlijtig te dobbelen met vier edelen. Het hout knettert gezellig in de haard. Het wijntje smaakt best. Onder een bedachtzame pauze tussen twee worpen in, vraagt de koning kwansuis: ‘Zeg nou 'ns, wat vinden jullie nou het sterkst op de wereld?’ ‘De wijn’ zei 'n ridder-fijnproever. ‘Het purgeert ende den droeven verhoghet’. Hij had er zeker eentje te veel op! ‘De koning’ zei een ander. Het was natuurlijk een vleier. Nummer drie hield ook geen blad voor de mond: ‘de vrouwtjes’ of in de oudere terminologie: ‘des wives werke’. Zuster Hadewijch kende dat eerbaar gezelschap van ridders zeer goed. Uitspraak nummer drie zet ze dadelijk over op een hoger plan. Ze valt de ridder bij: ook in religiosis heeft de vrouw biezondere aantrekkingskracht. Hoe zo? Alle zondige misvorming ten spijt, is zij van nature nederig en vindt ze haar oertype terug in de Lieve Vrouw. Bij uitnemendheid kan goddelijk leven in haar wortel schieten en verder tot uitbloei komen zoals bij Maria, die alle kristelijke beleving grondvestte in ‘de nederheit’: ‘Dit wijf es oetmoedicheit,
Die hare so hout in nederheit
Dat si hare selven niene verhoghet...’
(Mengeld. 2. 51-53)
‘Die noch woude wonen inden dale
Van oetmoede, hi soude verwinnen
Alle die crachte der groter minnen.’
(Mengeld. 2. 70-72)
De moderne tijd betwist de pedagogische waarde van 'n flinke oorveeg. Abdis Adelheid uit Gelderen | |
[pagina 195]
| |
(†1015) dacht anders over dit onzachte handgebaar. Ze waakte met gestrengheid over de nauwgezette uitvoering van het koorgebed, vooral sedert de kloostergemeenschap de Benediktijnerregel volgde. Het zingen of reciteren der psalmen liep weleens uit de voegen. Zo iemand hieraan klaarblijkelijk schuld had, door te hoge of te lage stembuiging het biddend scheepje Gods in deining bracht, of erger nog: zich vergiste van psalm, responsorium of lectie, ontving van moeder Adelheid... 'n oorveeg. Deze originele bestraffing bezat wonderdadige kracht. Wie haar gelaten onderging maakte zelden of nooit meer een liturgische fout. In de volksmond leefde volgend versje voort: Als 'n zuster vals zong in het koor,
sloeg Adelheid haar ferm op 't oor,
en wie Adelheid alzo geslagen had,
zong voortaan zonder fout en heel gevat’Ga naar eind(2)
‘Begijntjes en kwezeltjes dansen niet!’ Wat deden ze dan wel? Ze verrichtten handwerk (bijv. weven), want naar het voorbeeld der eerste Kristenen, in de navolging van haar hemelse bruidegom, wilden zij zelfstandig staan, niemand ten laste. Ze beoefenden sober en kuis 'n intense vroomheid. De vroegste begijnen behoorden tot de intellektuele elite van hun tijd. Zij waren hoogstaande vrouwen met een verfijnde geesteskultuur. In hun midden zou de eerste stoot zijn gegeven tot de Vlaamse mystiek.
Aanvankelijk woonden zij, verspreid over de hele stad, bij voorkeur in de buurt van kerken en ziekenhuizen. Later kwam het tot de verplichte vorming van gemeenschappen, waaruit in de dertiende eeuw de begijnhoven zijn gegroeid. Daardoor werd hun levensstaat beveiligd tegen ketterse invloeden en onverantwoorde aanvallen van de klerus. De tekst op het Diesterse begijnhof suggereert het beoogde doel: ‘Besloten hof, komt in mijn hof, mijn zuster bruid.’ In 1274 krijgt het begijnhof van Lier zijn officiële beschermingsacte van Jan I van Brabant. ‘Opdat de vossen den wijngaard des Heren niet zouden verdelgen, noch enig wild dier hen verwoesten; om deze plaats te beschermen als een planterij tegen de aanval en woede van wilde dieren.’ (3) Nog vooraan in de dertiende eeuw horen we Jacob van Vitry, beschermer der begijnen, klagen: ‘De Egyptenaren verafschuwden de lammekens, de Egyptenaren zijn de saeculiere hogere geestelijkheid, de lammeren die vrome vrouwen.’Ga naar eind(3)
Hebben de begijntjes zich niet gevoeglijk gedragen? Ze kregen de bons van paus Pius VI. Onze Zuidnederlandse bisschoppen van Kamerijk, Luik en Doornik sprongen in 't zadel. Alleen voor de Nederlandse begijnhoven, na grondig onderzoek ter plaatse, trok Johannes XXII het verdikt in. Vivat voor onze begijntjes! ‘Die vrijheidslievende Vlaamse vrouwen’ noemde haar de Antwerpse bisschop J. Malderus.Ga naar eind(3)
De stichting der zusters en broeders van ‘Het Gemene Leven’, van welke laatste, een Thomas à Kempis - de man van het boekste in een hoekske - tot op heden nog vlijtig gelezen wordt, was een godsdienstige levensvorm die de eigenheid der Nederlandse vroomheid tegen het eind der middeleeuwen het best tot uiting bracht. Beschouwing en daadzin beïnvloedden en doordrongen elkaar wederzijds. De dagelijkse, alledaagse werkelijkheid ging zonder moeite over in de bovennatuurlijke sfeer. Een gemoedelijke, familiale verhouding kenmerkt in deze vrome kringen elk verkeer van de mens met God. Maria en de heiligen. Zuster Metten van Delden, uit het meester Geertshuis te Deventer, bejegent op die manier ‘Jezus als haar vader, Maria als haar moeder, Sint-Augustinus en Sint-Bernardus als haar broeders, Thomas van Aquino als haar heeroom en allerlei heiligen als haar neven en nichten’. Verder hoorden de medezusters uit het zelfde huis zus'er Gese Tijtes (†1425), die Sint-Bernardus een bijzondere verering toedroeg, in haar sterfuur voortdurend mompelen: ‘Beerndeken, Beerndeken’, waaruit ze afleidden dat zij zich met Sint-Bernardus onderhield’.Ga naar eind(4)
Vele zustertjes beoefden een rigoureus ascetisme. Volgens J.J. MakGa naar eind(5) zou men deze praktijk op elk ogenblik van de dag kunnen beschouwen als de keerzijde van, of de reaktie op de eigentijdse vermaterialisering van het leven. Inderdaad, overal breekt de meer aardgezinde Renaissance door. Tegelijk zit hier ook een intens godsdienstig lever voor. ‘Wanneer Geertrui ten Venne in de kerk knielt voor een beeld dat ze opzettelijk niet wil zien, wat blijkt daar dan anders uit dan dat ze er aesthetisch van genoten zou hebben. Wanneer Zwedera van Runen bij 't eten van amandelenpap bidt: “Lieve Heer, bewaar ons toch voor zonde,” dan blijkt toch dat ze 't lekker vond; ook het feit dat men het gelaat zwart maakt, om bij de werklieden geen lusten te verwekken, bewijst een stuk besef van vrouw-zijn bij onze zusters.’
‘Praten als Brugman’ zegt een spreekwoord. Pater Brugman (†1472) kon ook raak en spannend vertellen, in zijn preken. Evenals Dante verbeeldde hij zich eens op reis door de vele hemelkreitsen heen. Naar eigen verdiensten en goddelijke uitverkiezing kreeg ieder heilige zijn plaats op die verheven verdiepingen. Onze reiziger geraakte zeer hoog, tot in de nok. ‘Daar hoorde ik een allerzoetst geluid, ende die allerzoetste stem, ende die allerzoetste pijpkens. Toen dacht ik: “Wat mag dat zijn”. Toen kwam ik vóór dat bovenste kamerke, dat was helemaal besloten. Ik klopte aan. Toen vroegen zij mij: “Wie zijt gij?”. Ik antwoordde: “Hier is Brugman. De Heer wenst dat ik van ieder wat zien zou.” Maar zij wilden mij niet binnen laten, al had ik daar tot nog toe gestaan. Maar ik keek door een reetken. Daar zag ik Agnes, Katherina, Barbara ende Ursula ende al diegegen die om haar lieve bruidegom werden gemarteld om haar reinheid te bewaren. Och, hoe wonderlijk waren die bruiden van het lam versierd van het hoofd tot de voeten. Hoe wonderlijk schone dingen hadden zij om de hals. Toen vroeg ik: “Wat voor lieden zijt gij ende hoe zijt gij hier gekomen?” Zij antwoordden: “En weet gij niet wat voor lieden wij zijn?” De ene zeide: “Ik heb mijn keel laten afsteken om mijn reinheid te bewaren.” Die anderen zeiden: “Ik heb mijnen hals laten afhouwen om mijn reinheid te behouden.” Enkele anderen zeiden dat zij zich hadden laten villen om dezelfde reden. Jezus was midden onder hen. Ook Maria, maagd der maagden. Zij danste vóór, en al die maagden dansten haar na.’Ga naar eind(6)
Ward Corsmit (slot volgt) |
|