is naast de titel der gespeelde stukken ook het aantal opvoeringen vermeld.
Onze aandacht gaat hier in het bijzonder uit naar het toneel uit het Nederlandstalig gebied zelf.
Van de ca 100 verschillende stukken zijn er 8 van Nederlandse oorsprong, waarbij opgemerkt moet worden dat er 3 stukken voor de jeugd bij zijn.
Het totaal aantal opvoeringen bedraagt 400 voorstellingen, hiervan 145 speciaal jeugdtoneel.
Om nog even bij de ‘naakte’ cijfers te blijven: bezien we de zgn. grote drie: Nederlandse Comedie, Haagse Comedie en het Nieuw Rotterdams Toneel, - dan werden slechts 2 Nederlandse spelen op de planken gebracht: de Haagse Comedie waagde het niet, om van haar 12 stukken één Nederlands op haar repertoire te nemen. De Nederlandse Comedie speelde traditiegetrouw de Gijsbrecht (29 voorstellingen). Nieuw Rotterdams Toneel kwam met een eerste opvoering van Wolkers ‘Wegens sterfgeval gesloten’, doch het aantal opvoeringen bedroeg slechts 4.
Totaal generaal: 39 verschillende titels (resp. 12-15-12) met 1295 opvoeringen (431-463-401), waarvan dus 2 Nederlandse met 33 voorstellingen.
Van de andere gezelschappen vermelden we:
Centrum met ‘Het moeizame liefdeleven van Attila Galop’ door Dimitri Frenkel Frank (52 voorstellingen), Nieuwe Komedie-Arena bracht ‘Mama, kijk, zonder handen’ van Hugo Claus (82 voorst.), Studio ‘Niet doen, Sneeuwwitie’ door Anton Koolhaas (53 voorst.). Bovendien bracht dit gezelschap ‘Ganzenborden’ met teksten van o.a. Nico Scheepmaker en Harry Mulisch; om het bijzonder karakter van dit spel is het niet in de rekapitulatie opgenomen.
Bijzondere aandacht vraagt voor ons het ‘Groot-Limburgs Toneel’.
Ten eerste nam het ‘De Gecroonde Leersse’ van de Duinkerkenaar Michiel de Swaen op haar repertoire en na 57 voorstellingen wordt dit stuk nog niet afgevoerd.
Maar ten tweede vestigt dit gezelschap de aandacht op een zaak waar het ons hier speciaal om gaat, nl. de samenwerking tussen Noord en Zuid. Het is het enige gezelschap met adressering aan weerszijden van de grens: St.-Truiden en Maastricht.
Juist door dit voorbeeld trof het ons, dat het Nederlands Theater Jaarboek voor de saamhorigheid in het Nederlandse taalgebied weinig begrip heeft. Het zijn misschien maar kleinigheden, doch typeren doen zij wel. Van de 45 pagina's fotomateriaal is van dit gezelschap geen enkele bijdrage.
Vervolgens wordt het optreden van Belgische gezelschappen vermeld onder de rubriek ‘Buitenlandse evenementen’.
Hier willen wij nog even bij stilstaan en terugkeren tot het cijfermateriaal.
Volgens het jaarboek traden 4 Nederlandstalige gezelschappen uit Vlaanderen in Nederland op. (Dit kunnen er natuurlijk on-officieel wel meer geweest zijn!). We willen geen spijkers op laagwater zoeken, doch ten noorden van de grote rivieren kwamen zij op één uitzondering na, niet!
Het Nationaal Toneel van België trad volgens de mij ten dienste staande gegevens 5 maal op (Eindhoven 2 x, Maastricht, Tilburg en Middelburg) en ‘Het Brusselse Kamertoneel’ en de ‘Koninklijke Vlaamse Schouwburg’ ieder één maal, resp. in Maastricht en Heerlen.
Aan de toneelgroep ‘Toneel Vandaag’ uit Brussel kwam de eer toe België op het Holland Festival te vertegenwoordigen. Zij deden dat met ‘Thyestes’ van Hugo Claus op 16 juni 1967 in Den Haag.
Totaal dus 8 voorstellingen met uiteraard 8 verschillende stukken; hiervan waren er 5 van Nederlandstalige oorsprong. Het is wel treffend dat dit aantal gelijk is aan het getal dat door Noordnederlandse gezelschappen voor het voetlicht werd gebracht, als we de jeugdstukken buiten beschouwing laten.
Naast het reeds genoemde ‘Thyestes’ vermelden we ‘De gieren’ van Pieter Prins, Hoofts ‘Warenar’ (N.B.!), ‘Het Goudland’, naar de gelijknamige roman van Hendrik Conscience bewerkt door Hugo Claus en van dezelfde schrijver ‘Een bruid in de morgen’.
Om het aantal Nederlandse opvoeringen volledig recht te doen wedervaren, vermelden we nog, dat het ‘Vestzaktheater’ twee stukken bracht van de hand van Wim Burkunk, de leider van het gezelschap. En tenslotte beijverde de stichting ‘Delfesta’ zich voor de jaarlijkse opvoering van ‘Elcerlyc’ te Delft.
Met de jeugdstukken meegerekend komen we dan op 16 Nederlandse titels. Hugo Claus mag daar een kwart van op zijn naam schrijven, als meest gespeelde auteur.