bouwheer of zijn gemachtigde, de architektbouwmeester en een afgevaardigde van de Vereniging voor Beroepskunstenaars van België, de kunstenaars zou aanduiden die met de opdracht van bedoelde versiering vereerd zouden worden.
De Minister van Openbare Werken heeft dit voorstel afgewezen zoals blijkt uit het verslag van de Kamer van Volksvertegenwoordigers van 20 juni 1967. Hierover moet men helemaal niet treuren.
In zijn nota aan de Ministers wil de Kultuurraad voorkomen dat het wetsvoorstel zou goedgekeurd worden zoals het werd ingediend. De Kultuurraad heeft wel het principe aanbevolen om een bepaald percentage van de totale bouwkosten te besteden aan kunstversiering in de ruimst mogelijke zin. In de nota werd erop gewezen dat in een dergelijke wet moet opgenomen worden dat de architekt in onderling overleg met de bouwheer de kunstenaar(s) aanduidt die het gebouw van kunstwerken (in de ruimste zin) die zowel in het ontwerp als in de uitvoering als een integrerend deel van de architektuurgedachte verwezenlijkt moeten worden, voorziet. De Kultuurraad stelde voor dat het ontwerp van de kunstenaars (architekt en assisterenden) voor advies zou worden voorgelegd aan een kommissie ad hoc waarin een vertegenwoordiger van het Ministerie van Openbare Werken, twee vertegenwoordigers van het Ministerie van Kultuur, waarvan één kritikus, twee vertegenwoordigers (opnieuw één kunstkritikus) van de provincie op wiens grondgebied gebouwd wordt, zouden zetelen.
Hieruit blijkt duidelijk de bezorgdheid van de Kultuurraad t.a.v. de werkelijk verantwoorde opvatting, dat een gebouw een konsept is van een architekt en dat het door hem in plan wordt gebracht. Hij is de koördinator van het geheel en bij dit geheel behoort men eveneens te rekenen de inplanting in de omgeving, wat als kunstversiering in ruime zin geïnterpreteerd dient te worden. Waarom kan de keuze van de architekt niet evengoed vallen op een designer, een tuinarchitekt als op een beeldhouwer of schilder? De architekt moet autonoom de kunstenaars kiezen met wie hij kan samenwerken. Een kunstenaar opdringen leidt tot het op- of aanplakken van kunstwerken, wat volledig tegen de geest van het hedendaagse bouwwerk is. De architekt moet een dialoog kunnen aangaan met de planoloog waarmee hij samenwerkt, met de tuinarchitekt, met de beeldhouwer of welke kunstenaar ook.
Bij de Kultuurraad lag ook de gedachte aan de basis dat de kommissie die door de financiërende overheid of overheden aangesteld zou worden, alleen maar een adviserende opdracht zou krijgen, en geen veto-recht, wat tot gevolg heeft dat, indien de bouwheer een goed architekt kiest - hierin zit vanzelfsprekend ‘het’ risico - de waarborg voor een goed gebouw aanwezig is en de architekt ook niet tot een kompromis kan worden gedwongen. Indien men een slecht architekt kiest of een architekt bij wie andere dan architekturale opvattingen primeren, zal het gebouw de fouten die het gevolg zijn van de verkeerde opvattingen, in zich dragen.
Waar we naartoe moeten is duidelijk: naar een nieuwe vrijheid van de architekt; naar een nieuwe instelling t.o.v. de architektuur en naar een betere opleiding van de architekt en de kunstenaar (dit ook om vele andere redenen).
Wellicht zal men nog een of twee generaties voortwerken zoals het nu gebeurt, d.w.z. niet goed, alvorens de betrokkenen, bouwheren, bouwmeesters en ook de publieke opinie, ervan overtuigd zijn dat het op een grove manier fout is geweest. De generaties, de mensen zo getroffen door die pijnlijke ervaring, zullen de moed opbrengen om het monsterachtige (vooral in België) weer af te breken en met degelijke architekten, met degelijker uitgewerkte plannen voor ordening van de ruimte, in stedelijk en gemeentelijk, maar ook in West-Europees perspektief gezien, met bouwheren, zowel in de overheidssektor als in de privé-sektor, die zich bewust zijn geworden van de onooglijke warboel en wansmakelijkheid die geschapen is in de eerste zevenenzestig jaar van onze eeuw, in de steeds enger wordende plaatsruimte in ons West-Europees Delta-gebied en zijn achterland, een architektuur op te trekken die door haar vorm, inplanting en totale estetische aanblik, toelaat ruimer te ademen dan in een ruimte die tweemaal meer plaats biedt maar door haar karakterloze en monsterachtige architektuur adembenemend beklemt.
Niet alleen de architekt is verantwoordelijk. De architekt heeft een opdracht die meer eist dan hij tot nu toe - enkele uitzonderingen zijn een gelukkig bewijs van de kentering - beperkt door faktoren buiten hem, heeft kunnen realiseren.
Voor een betere leefwereld moet het wetsvoorstel tot opneming van een deel kunstversiering in gebouwen van openbaar nut een andere titel en een andere inhoud krijgen.
Dr. J. Theuwissen, wnd. sekretaris K.R.V.