Anton Heyboer - overzichtstentoonstelling te Den Haag, Eindhoven, Amsterdam.
Voor velen is de overzichtstentoonstelling van het werk van Anton Heyboer toch weer een verrassing geworden. Zijn etsen en kollages zijn wel bij iedere kunstliefhebber bekend; zijn zeer eigen kunst door iedereen erkend; maar misschien zozeer behorend tot het vaste repertoire van Nederlandse kunstinzendingen, dat niemand meer uitkeek naar zijn kunst met vragende nieuwsgierigheid. Zijn okergrijze bladen met de verbale en lineaire kryptogrammen waren vertrouwde beelden geworden op tentoonstellingen van Nederlandse kunst. Er was de laatste jaren weinig over te doen. Geen hete aktualiteit maakte zijn kunst tot een gesprek van de dag. Daarom kwam zijn overzichtstentoonstelling toch als een verrassing: zelden toont een kunstenaar in zijn oeuvre zo getrouw de kalender van zijn leven: dat is zijn eigenheid en zijn veranderen; in dit geval het divergeren rond konstanten als haat, lijden, vrijheid. Want tussen dergelijke grootheden beweegt zich zijn werkelijkheid. En voor de komplekse bewegingen ontwikkelde hij een beeldtaal, die letterlijk bestaat uit het trekken van lijnen van de markante punten, die zijn leven bepalen. Heyboer heeft de kracht opgebracht om zijn bestaanservaringen in beeldende formules vast te leggen, omdat hij in het formuleren zelf zijn bestaan ervaart. Zoals soms een organisator denkt door het schetsen van schema's, zo beleeft Heyboer zijn bestaan door het schrijvend tekenen van de kodes voor zijn werkelijkheid.
Die werkelijkheid is niet alleen een vreemde, het is een bewust gewilde abnormale, en wel in die zin dat hij in het niet meer normaal bestaan de enig mogelijke bestaansvorm ziet; een bestaan als de dieren (maar niet in een gehumaniseerde, romantische voorstelling van het dier-leven) of als de dode dingen (maar heviger, letterlijk pijnlijker dan het vredevolle ‘pierre parmi les pierres’ van Camus).
J.L. Locher, die tentoonstelling en kataloog samenstelde, zegt het zo: ‘... een doelbewust kiezen voor een randgebied tussen dood en leven en hierbij beiden hevig beleven. Als bij dit randgebied behorend accepteert Heyboer de pijnen die hij vrijwel continu lijdt, doordat hij voortdurend ziek is. Deze pijnen doen hem niet aanwezig zijn. Zij maken het gewone bestaan voor hem onbereikbaar. Maar doordat hij deze pijnen accepteert als zijn bestaansvorm, maken ze tegelijkertijd dat hij het leven heel hevig voelt, dat hij ongewoon intens aanwezig is’.
Merkwaardigerwijs zijn Heyboers bladen, ondanks de duisterheid van de vreemde beeldtaal, van een fascinerende schoonheid: ze hebben de kracht van archaïsche tekens, de ruwheid van ongeremde emotionaliteit en het patine van verweerde materialen. Heyboer bedoelt die schoonheid niet, voor hem is dat iets bijkomstigs, ofschoon een desnoods intuïtief komponeren zijn aard is.
Geboren in 1924 te Sabang, in het voormalig Nederlands-Indië, bracht hij zijn jeugd op verschillende plaatsen door, vanwege het vele reizen van zijn vader: Delft, Haarlem, Voorburg, Curaçao en dan weer Haarlem. In 1943 werd hij door de Duitsers te werk gesteld in Berlijn. Hij kwam er op de grens van leven en dood, en herstelde eigenlijk nooit. Na de oorlog ging hij leven in alle teruggetrokkenheid in een kale woonruimte, met verkoolde boomstronken en gevonden stenen. Een jongen en een vrouw kwamen met hem samen wonen, in een poging tot samenleving van een driemanschap, zonder hiërarchie en zonder speciale onderlinge bindingen. Zijn