‘De Blankaart’ te Woumen (W.VI.)
Wandelbezoek met Karel Geirlandt, Alta Ripa, Outrijve (W.VI.)
ondergebracht kunnen worden in eksakte formules en niet zou afhangen van labiele faktoren als opvoeding, opleiding, zin voor maat en ritme, gevoel voor kleur, ontvankelijkheid voor stemmingen. Deze faktoren brengen met zich mee dat ten overstaan van een kunstwerk ieder op zichzelf aangewezen is en dat hij of zij moeten dialogeren, of altans trachten tot een dialoog te komen, op basis van een reeks ongeschreven wetten die men niet kan leren zoals men wiskunde, natuurwetenschappen of scheikunde leert.
Dat slechts weinigen deze fakulteit bezitten is aan de anderen niet te verwijten. Waar zouden zij het geleerd hebben, waar zouden zij in kontakt gekomen zijn met de kunst, vooral dan de kunst van hun tijd. Het verwijt kan men beter richten tot het onderwijs en tot de musea, dus tot de overheid die praktisch geen belangstelling heeft om de kultuur onder de bevolking te verspreiden. Men heeft wel konkrete plannen voor het oprichten van kulturele centra, men trekt op dit ogenblik wel moeizaam een internationale kampagne voor de musea op gang, maar werkelijk tasten naar de kern van de zaak gebeurt niet. Er zou dienen gezocht te worden naar een oplossing voor een dubbel probleem: het initiëren van de kinderen tijdens de schooluren en het aankweken van een kijktechniek in funktie o.m. van kunstwerken, het organiseren van bezoeken aan diverse musea zodat, van jongsaf, de kinderen zich in de musea zouden thuis voelen. Anderzijds zou een totaal andere museumpolitiek dienen gevoerd te worden. Van de 19e-eeuwse pseudo-tempels waarin het kunstwerk begraven ligt zouden deze instellingen levende ontmoetingsplaatsen moeten worden. Centra waar de verschillende kunsten elkaar ontmoeten, waar gediskussieerd wordt, waar het schilderij en het beeldhouwwerk, de film en het boek, de poëzie en de muziek beschouwd worden als zelfde uitingen van menselijke gevoelens en betrachtingen. Zolang deze beide faktoren niet oordeelkundig uitgewerkt kunnen worden zal het mis lopen met de relatie tussen kunst en publiek.
Tenzij het voorbeeld zou nagevolgd worden van enkele privé-initiatieven. Eén ervan verdient speciale belangstelling vooral omdat er de kunst niet beschouwd wordt als een element dat buiten het leven geplaatst wordt maar er een integrerend bestanddeel van uitmaakt. Ik denk aan wat gerealiseerd werd door de firma Bekaert te Zwevegem voor haar personeel. Verschillende keren per jaar worden in een rustig kader buiten de onderneming de leidinggevende personeelsleden van alle niveaus samengebracht om gedurende enkele dagen zich te verdiepen in de vernieuwing van de produktiemogelijkheden. Naar aanleiding van deze bijeenkomsten worden in alle kamers van het betrokken gebouw kunstwerken gehangen, niet zoals in een tentoonstelling maar meer als de ideale aankleding van een woning. Zodoende worden de deelnemers voortdurend met goede en echte kunst gekonfronteerd. Dit gebeurt vooral natuurlijk, zonder de artificiele mytologie die nogal vaak rond de kunst wordt opgeroepen.
Deze aktie werd progressief opgevat. Een eerste jaar bracht in vier reeksen (de deelnemers kwamen dat jaar vier keer samen)