Martinus Nijhoffprijzen 1968.
Het bestuur van het Prins Bernhard Fonds heeft de Martinus Nijhoffprijzen 1968, voor vertalingen in en uit het Nederlands, op 26 januari 1968 in de Haagse raadzaal uitgereikt aan de Nederlandse dr. Ida G.M. Gerhardt en de Spanjaard Felipe M. Lorda Alaiz.
De jury, bestaande uit prof. dr. S. Dresden (voorzitter), prof. dr. P. Minderaa, Adriaan Morriën, Paul Rodenko, Mr. E. Straat, Dolf Verspoor, Bert Voeten en J.U. Priesman (sekretaris), kende de prijs aan dr. Gerhardt vooral toe voor haar vertalingen uit het Latijn. In haar rapport verwijst de jury op de eerste plaats naar het tweede deel van Ida Gerhardts dissertatie, uit 1942, Lucretius, de natuur en haar vormen, Boek I en Boek V, waar zij een vertaling gaf van de in de titel genoemde boeken, die overigens later, in 1956, ook afzonderlijk herdrukt werd in de reeks De Tiende Muze. Dat de vertaalster er zich van bewust was, dat het een moeilijke maar verheven taak was Lucretius' De Rerum Natura in het Nederlands over te brengen, blijkt uit het motto dat ze voor deze uitgave schreef:
‘Het edel woord geschonden noch verraden - geen strakker tucht, geen stralender genade; richt dan, Vertalens Muze, naar Uw wet ons, die Uw hof met schucht're voet betraden.’
De jury waardeert het vooral dat zij konsciëntieus de vele abstrakte begrippen die Lucretius in zijn behandeling van Epicurus' filosofie en van het atomisme hanteert, in het Nederlands heeft weergegeven, maar stelt tevens vast dat Ida G.M. Gerhardt in haar verlangen om zo dicht mogelijk bij het origineel te blijven, niet alleen de woordvolgorde van het Latijn zoveel mogelijk handhaafde - wat soms een stroef Nederlands oplevert - maar haar vertaling ook schreef in Nederlandse hexameters, wat vaak uitstekend slaagde maar toch ook wel eens tot een onnatuurlijke aksentuatie leidde.
Bij haar vertaling van Vergilius' Georgica (Het Boerenbedrijf, 1949) heeft ze de hexameter dan ook vervangen door de zesvoetige jambische maat, waardoor er een grotere ongedwongenheid ontstond. Men kan dit uitstekend konstateren als men haar vertaling vergelijkt met die van mr. H.J. Scheuer uit 1924, die de hexameter wel handhaafde.
De jury merkt over Gerhardts Het Boerenbedrijf op: ‘Deze vertaling van de Georgica is inderdaad een meesterstuk. Merkwaardig: het metrum en het ritme ervan zijn niet alleen soepeler, maar ook sterker, krachtiger dan die van de Lucretius-vertaling; de talloze technische termen zijn scherper, kantiger weergegeven, bijzonder rijke passages als de laus Italiae in II, de Corycius-passage in IV (116-148) en zovele meer schieten tegenover het origineel niets tekort en bovenal de toon van het sunt lacrimae... etc., “het huiverend besef van niet slechts het menselijke, maar het kosmische tekort” klinkt overal door.’
Ida G.M. Gerhardt, die vooral bekend is als schrijfster van gave, technisch zeer verzorgde, traditionele natuurlyriek, waarvoor zij reeds eerder bekroond werd met de Van der Hoogtprijs (voor haar bundel Het Veerhuis, 1945) en de Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam (Het levend monogam, 1955), legt zich de laatste tijd bijzonder toe op de vertaling der psalmen. Zij volgt daarbij niet het voorbeeld van onze eerste psalmberijmer, de Frans-Vlaming Petrus Dathenus, die van bestaande - buitenlandse - vertalingen uitging, maar zij richt zich, zoals Marnix van St. Aldegonde, op de Hebreeuwse grondtekst. Vorig jaar verschenen in het novembernummer van het literaire tijdschrift Maatstaf tien psalmen, als proeve van de volledige vertaling, van de hand van Ida G.M. Gerhardt en Marie H. van der Zeyde. Omdat het slechts het begin van een veel groter werk vormt, dat bovendien op naam van twee auteurs staat, kon deze vertaling bij de toekenning van de Martinus Nijhoffprijs geen grote rol spelen. Niettemin is het interessant hier de mening aan te halen van een deskundig hebraïcus: ‘De twee meest recente vertalingen, nl. die van het Nederlands Bijbelgenootschap en van de Katholieke Bijbelstichting, die beide op hoog peil staan, weten zij bijna steeds in precisie ten opzichte van de grondtekst te evenaren en in de weergave van het poëtisch gehalte te overtreffen.’
In een zeer boeiend dankwoord trachtte dr. Ida Gerhardt onder woorden te brengen wat haar tot vertalen drijft: ‘Eeuwen scheiden ons, scheiden U en mij, van een Lucretius, een Vergilius, van de dichters der Psalmen. Toch kan, van gene zijde, hun stem zó dwingend speken, zó dringend vragen, dat men