Garmt Stuiveling 60.
Garmt Stuiveling 60 jaar? Men kan het bijna niet geloven, maar het is echt waar. De feiten verdrijven alle schijn: geboren op 21-2-1907 in het Groningse Stroobos. Ik heb hem altijd voor een autentieke Fries gehouden. Misschien ligt dat aan zijn kuif, aan zijn rijzige gestalte, aan zijn beweeglijkheid of aan zijn ‘tongval’ die een Zuidnederlander wel als ‘Hollands’ aanvoelt, maar waarin hij geen sporen van de Amsterdamse, laat staan Haagse taalgebruiker herkent. En die vitale gentleman die er als een veertiger uitziet, werd nu 60? Het is een taai ras, die Friezen.
Als man van wetenschap is Prof. Dr. Garmt Stuiveling wellicht het meest bekend. Veruit het grootste deel van zijn wetenschappelijke opzoekingen wijdde hij aan de periode van Tachtig. Baanbrekend waren zijn studies over de versbouw in de poëzie van Tachtig en over De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt. Zijn werk over De Nieuwe Gids was een van de eerste literairhistorische onderzoekingen in ons taalgebied die het tijdschriftenwezen tot voorwerp hadden. Anderen hebben dit voortreffelijke voorbeeld gevolgd en de geschiedenis van belangrijke tijdschriften, ook Zuidnederlandse, geheel of gedeeltelijk te boek gesteld (bv. Dr. Fr. van Passel voor Ruimte, Dr. Jan Persijn voor Dietsche Warande en Belfort). De studie van de jonge Stuiveling, die aan de Rijksuniversiteit te Groningen zo pas was gepromoveerd, bleef een standaardwerk voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis rond de eeuwwisseling. Daarnaast schreef Stuiveling een omvattender en minder detaillerend overzicht van Een eeuw Nederlandse letteren (van 1820 tot 1920).
De literairhistorische metode van Garmt Stuiveling steunt op grondige feitenkennis, zin voor zakelijke analyse en skrupuleuze eerbied voor het feitenmateriaal. Anders dan Anton van Duinkerken bij voorbeeld, die meer de geschiedenis van ideeën heeft gepeild en zich als mens eksplicieter met de historische realiteiten konfronteert, beoefent Garmt Stuiveling de literatuurgeschiedschrijving met een wat koelere afstandelijkheid. Men zal in zijn werken moeilijker het ‘gezicht’ van de onderzoeker herkennen. Maar men ontdekt erin altijd weer de onderlegdheid van de vakman en de nuchtere zakelijkheid van de specialist. Zijn manier van met teksten en dokumenten om te gaan is zeer ‘matter of fact’. Zijn kracht ligt in de trouw aan de feitelijkheid die voor een historikus eerbiedwaardiger is dan de schitterendste hypotese.
Met zijn ambt als hoogleraar in de Nederlandse letteren, eerst te Utrecht, daarna te Amsterdam, kombineerde Garmt Stuiveling verdere opzoekingen over de Nederlandse letterkunde in de 19e eeuw. Aan de Jacques Perk-filologie in het biezonder zal zijn naam verbonden blijven. Stuiveling schreef de biografie Het korte leven van Jacques Perk (1957) en een beknopter studie in de reeks Zwolse Drukken en Herdrukken over De wording van Perks ‘Iris’ (1963). Dit laatste werkje vooral bewijst zijn nauwgezette filologische speurzin. Zowel de eksterne als de interne geschiedenis van dit gedicht, dat uit verschillende doorgangsstadia naar zijn definitieve Tijdspiegel-versie van 1881 is opgerezen, ging Stuiveling stap voor stap, tot in punten en komma's na. Hierin is de filoloog Stuiveling op zijn best. De ‘achterhaalbaarheid van de afgelopen processen’ stelde hem voor ingewikkelde problemen, maar ‘met loep en geduld’ kon hij de opeenvolgende fazen van deze wordingsgeschiedenis rekonstrueren. Ook hier treft weer de skrupuleuze eerbied voor feitelijke argumenten, evenals het ascetische onderscheid tussen wat achterhaalbare zekerheid is en wat veronderstelling en waarschijnlijkheid moet blijven.
De gemeenschap van Nederlandse literatuurliefhebbers en -onderzoekers zal professor Garmt Stuiveling het erkentelijkst blijven voor zijn noeste bedrijvigheid als tekstbezorger. Hij was betrokken bij de uitgave van de volledige werken van Herman Gorter, Jacques Perk, Louis Couperus en Multatuli. Vooral de editie van Multatuli's Volledige Werken, waarvan het elfde deel wordt voorbereid, is een monumentale onderneming geweest, waaraan Stuiveling met de hulp van enkele zeer ijverige medewerkers als H.A. Ett, H.H.J. de Leeuwe en P. Spigt zijn beste krachten wijdde. In 1939 reeds vroeg E. du Perron hem, samen een komplete Multatuli uit te geven. De oorlog heeft de uitvoering van deze veeleisende taak aanzienlijk vertraagd. In 1949 bezorgde Stuiveling de editie van het overgeschreven handschrift (de zgn. nulde druk) van de Max Havelaar. Dat was een belangrijke datum in het Multatuli-onderzoek. Eindelijk - na bijna 100 jaar - werd een tekst van de Havelaar aan het licht gebracht die toeliet regel voor regel uit te maken in welke mate de eerste druk van 1860 reeds een gewijzigde versie was. Tussen 1950 en 1953 verschenen de eerste zeven delen van de Volledige Werken en vanaf 1954 begonnen de overige banden, die een massa brieven en dokumenten bevatten, te verschijnen. De verzameling van al die dokumenten was een reuzewerk. Het nadert nu gelukkig zijn voltooiing. Vele onbekende stukken werden opgediept, kritisch uitgegeven en biografisch toegelicht. De