Pol Le Roy.
De Dr. L. Philipsenprijs voor Literatuur 1967 werd toegekend aan Pol Le Roy voor zijn verzamelbundel ‘Spel en Spiegel’ (365 blz., tien bundels poëzie omvattend die dateren van 1946 tot en met 1966). De bundel is eigenlijk niet het verzameld werk van deze dichter, want naast de hier gebundelde heeft Le Roy vanaf 1926 nog elf bundels poëzie gepuliceerd!
Deze publikatie is m.i. bijzonder belangrijk omdat Le Roy (een in Vlaanderen ondergewaardeerd dichter!) een balans opmaakt van zijn geestelijk avontuur: het voortdurend, doorheen gissen en zich vergissen, doorheen wanhoop en vertwijfeling, soms met donkere verbetenheid en rebellie, soms met jubelende zekerheid uitspreken van een totaalvisie op de hele kosmos. Opvallend is tevens een sterke slingerbeweging: naast bundels die de eenheid met het Al nagenoeg totaal uitspreken zijn er bundels die herhaaldelijk getuigenis afleggen van ontmoediging, angst, verbeten hopeloosheid, ruige rebellie. Maar die negatieve elementen worden dan ook telkens bezworen en ontkracht.
Het kan wel verwondering wekken dat Le Roy niet door de eksperimentelen in ‘Tijd en Mens’ werd opgenomen: de bundel ‘Ogief’ (1946-50) waarmee ‘Spel en Spiegel’ opent is volop het werk van een surrealist, een woordalchemist en een magiër maar (en dat is dan het wezenlijke verschil met de eksperimentelen), de chaotische mens zonder houvast zoals de Tijd-en-Mens-groep hem zag hzl. o.i.v. het eksistensialisme, heeft Le Roy nooit uitgebeeld. Hij maakte tot kosmos wat voor de anderen chaos was. Reeds vanaf zijn eerste werk immers doet hij een indrukwekkende poging om de Al-eenheid van mens, leven, natuur, en bovennatuur te vertolken.
Zijn visie is groots en kreatief, wordt verwoord in een soms onthutsende, vaak aan Emmanuel Looten herinnerende metaforiek en welbespraaktheid. Geen beïnvloeding, wel gelijke geaardheid. Deze visie is bovendien steeds dynamisch en positief. Alle negatieve krachten (demonen) als dood, Gods zwijgen, de wonden van ontreddering, wanhoop (angst en innerlijke gespletenheid) worden in deze visie ingeschakeld en positief omgekanteld hzl. door middel van de vrouw. Leven, dood en eeuwigheid vloeien in elkaar over, zijn wisselwerkingen en elkaar aantrekkende en tot eenheid makende polen. Geen Eros Thanatos, maar Eros die de Thanatos ontkracht, ook zinvol maakt en opheft in het Licht van het Al.
Reeds in de eerste bundel vermoedt Le Roy de ‘stijgende structuren’, hij heeft reeds een ‘edenisch levensaanvoelen’: de eeuwige droom van het paradijs geprojekteerd in de toekomst, die volgens hem geopenbaard en bestendigd wordt in de eenheid manvrouw. De visionaire dichter openbaart de verbanden: de eenheid van God, dood en ik; zijn honger naar oneindigheid is ‘meetbaar in de vrouw en haar bevruchte nacht’; doodgaan is opgaan en ondergaan in het Al. Het richtend principe in Le Roy's wereld is de vrouw, zowel de levensgezellin als het vrouwelijk religieus en kosmisch principe.