kulturele kroniek
algemeen kultureel
Dokument.
‘Eminentie,
De laatste twee jaar heeft het Davidsfonds U tal van brieven geschreven i.v.m. de problemen van de Leuvense universiteit. In die brieven hebben wij U de desiderata van onze vereniging kenbaar gemaakt, die overigens stroken met de brede opinie van de katolieke Vlamingen. Wij hebben U informatie gevraagd; wij hebben U voorstellen gedaan; wij hebben U onze bemiddeling aangeboden om het drukkende klimaat, geschapen door de verordening van het Belgische episkopaat, te helpen opklaren; wij hebben U onze bezorgdheid meegedeeld over de evolutie van de katolieke opinie in Vlaanderen; wij hebben U als het ware gesmeekt om een woord of een daad, nadat ons verzoek om een gesprek geen gevolg kreeg...
Dat U al deze uitingen van goodwill hebt genegeerd, of er althans geen antwoord hebt op gegeven, heeft ons niet gegriefd terwille van de bejegening die ons ten deel viel, maar wel wegens de halsstarrigheid waarmee U een kans afwees om de stem te beluisteren van het Vlaamse kerkvolk, waarvan U het katolieke Davidsfonds, met zijn 70.000 leden-gezinnen, als een klankbord mag aanzien.
Wij weten niet naar wie U wél hebt geluisterd, Eminentie.
Na het bevrijdende Concilie, waarin U een merkwaardige bijdrage hebt geleverd, hadden wij niet gedacht dat wij nog zouden herinnerd worden aan vroegere spanningen tussen Belgische kerkvorsten en het Vlaamse volk, dat - zo gerechtvaardigd! - naar zijn ontvoogding streefde. Hoe zeer hebben wij gehoopt, dat de vergissingen van uw voorgangers, met al hun schrijnende gevolgen, zouden volstaan hebben opdat U dichter bij het levende volk zou zijn gaan staan dan bij achterhaalde strukturen. U doet ons vrezen, dat onze hoop ijdel is geweest.
Alsof de ongelukkige verordening van 13 mei 1966 nog niet genoeg was, heeft uw volgehouden stilzwijgen nadien verder verwarring gesticht en is het mede oorzaak van de huidige opstandigheid.
Omdat U al onze vroegere brieven onbeantwoord hebt gelaten, dringen wij er thans langs deze weg op aan dat U, als aartsbisschop en als kanselier van de inrichtende macht van de K.U.L., uw verantwoordelijkheid zou opnemen, - niet om politieke daden te stellen, maar om bij de Vlaamse gelovigen de ergernis weg te nemen en aldus het vertrouwen in U en uw ambt te herstellen.
Met eerbiedige hoogachting.
Het Nationaal Bestuur van het Davidsfonds.’
Hoewel vrijwel alle kranten en weekbladen in Vlaanderen deze open brief van het Davidsfonds (22 januari 1968) aan Kardinaal Suenens, aartsbisschop van Brussel-Mechelen, hebben afgedrukt, willen we toch met dit dokument deze kroniek openen. De oudste kulturele vereniging van Vlaanderen, het katolieke Davidsfonds, richt zich in dit schrijven tot de kardinaal-primaat van België omdat het noch antwoord op zijn brieven noch reaktie op zijn verzoeken om een onderhoud had ontvangen. In de geschiedenis van de Vlaamse Beweging is deze open brief een uniek fenomeen. Hij is dit evenzeer in onze tijd, waarin ondanks het koncilie de uitgestoken hand werd genegeerd en wel door iemand die in Rome als vooruitstrevend stond aangeschreven. De binding met het Belgisch-franskiljons groot-kapitaal is niet moeilijk te onderkennen. Het Davidsfonds heeft dit moedig doorzien en een daad gesteld waarmee het door ieder Nederlandssprekende, de unieke verzen van Willem Elsschot indachtig, moet worden gefeliciteerd:
‘Weet nu dan dat uw stem door niemand wordt aanhoord,
Zoolang gij stamelend bidt en bedelt bij de poort.’
Jozef Deleu