Münster de kennis en de studie van het Nederlands hebben bevorderd.
Leo Delfos heeft de studies die hij in Gent begonnen was, voortgezet aan de universiteiten te Freiburg en te Göttingen, waar hij o.a. bij Brandi studeerde en in 1923 promoveerde. Zijn voornaamste bijdrage tot de historische vakwetenschap was zijn lijvig boek Die Anfänge der Utrechter Union 1577-1587. Ein Beitrag zur Geschichte der niederländischen Erhebung, insbesondere zu deren Verfassungsgeschichte, dat in 1941 in de bekende reeks ‘Historische Studien’ verscheen. Voornamelijk voor de jeugd schreef hij zijn boeiend relaas over Het Avontuur van de Liebaerts (1952) ter gelegenheid van de 650e verjaardag van de Guldensporenslag. Zijn magnum opus is ongetwijfeld de Kulturgeschichte von Niederland und Belgien (Bremen, Carl Schünemann Verlag, 1962. Band 245 van de Sammlung Dietrich), die hij met liefde en toewijding gedurende ‘twee gelukkige jaren van zijn leven’ samenstelde. Bewust wordt hier voor het intellektuele Duitse publiek de historische gebondenheid van de Nederlanden als uitgangspunt gekozen omdat ‘nur im Bild des Ganzen sich das Besondere richtig darstellen und deuten lässt’ (blz. 11). Dat hij vóór alles historikus was, blijkt duidelijk ook uit de bijdragen die hij aan de Middelnederlandse letterkunde wijdde, zoals bv. uit zijn laatste en zeer interessante artikelenreeks over Hendrik van Veldeke in de jongste jaargangen van Wetenschappelijke Tijdingen, waarin hij de zijde van Prof. Van Mierlo koos en het Leipzigse standpunt afwees. Een voorzichtig skepticisme tegenover de Duitse opvatting waar het over Vlaanderen en het Nederlands gaat, kenmerkte overigens zijn houding gedurendde de laatste 30 jaar.
Als overtuigd Vlaming en Groot-Nederlander was hij een bezield voorvechter van een zelfstandige Nederlandse kultuur en hij was zich ervan bewust dat alleen de steeds groeiende kulturele integratie een hechte ruggesteun voor het Nederlands in Vlaanderen kon zijn.
Hoe groot moet zijn vreugde geweest zijn toen hij in 1930 zijn schoonvader Raf Verhulst, de ‘dichter in dienst van zijn volk’, wiens levensschets hij in 1966 publiceerde, als lektor voor Nederlands aan de universiteit te Göttingen mocht opvolgen, nadat hij vanaf 1924, een late navolger van de Flandrenses die in de 11e eeuw naar Zevenburgen getrokken waren, leraar Frans en Duits aan het staatsgymnasium van Turda in Roemenië was geweest. Hij kon zich nu met hart en ziel wijden aan een taak, die hij niet louter als het geven van onderwijs in de Nederlandse taal en letterkunde beschouwde, maar interpreteerde als een zo breed mogelijk opgevatte inleiding tot de gehele Nederlandse kultuurgeschiedenis (Ons Erfdeel, Xe jaargang, Nr. 1, blz. 151-157). Dat de Zuidnederlandse inbreng daarbij niet verwaarloosd werd, zoals dit helaas maar al te vaak het geval is, spreekt vanzelf.
Leo Delfos was zeer gehecht aan zijn geboorteland, vooral aan de Vlaamse Ardennen, waar hij op 3 september 1895 geboren was en waar hij in Oudenaarde zijn jeugd had doorgebracht. Een paar maanden voor de dood hem van een pijnlijk lijden verloste, bracht hij nog menig uur door in de biblioteek van zijn oude universiteit te Gent. Meer dan 43 jaar was Midden-Europa zijn verblijfen woonplaats geweest, maar zijn geest had de heuvels van Zuid-Vlaanderen en ‘das alte Niederland’ nooit verlaten.
Prof. Dr. Gilbert De Smet, Gent