revolutie ging die kultus over naar de St.-Vaastkerk waar landbouwers de heilige nog steeds aanroepen tegen veeziekten.
Een ander bedevaartsoord is de even buiten de stadskern (op de weg naar Hazebroek) gelegen kapel van O.L.V. van het Leen, opgericht in 1271 en herhaaldelijk helemaal herbouwd, een laatste maal in 1946; bij die gelegenheid heeft men er prijs op gesteld er Nederlandse opschriften aan te brengen (zie foto).
Belle is trouwens van in het begin een homogeen Nederlandstalige stad geweest en zelfs na de aneksatie bij Frankrijk in 1678 (bekrachtigd in 1713) bleef de oorspronkelijke volkstaal er lang nog burgerrecht hebben. Dit blijkt bv. uit de keuren die de stad verleend werden (die van 1588 o.m.), dit blijkt vooral uit de aktieve rederijkerskamers die op een bepaald ogenblik vijf in getal waren, alle gevestigd in het smalle straatje dat langs het belfort naar de kerk leidt, de Royaertstraat. Ze droegen welluidende namen als: ‘Geltzenders’ (omdat ze de kapel van St.-Antonius steunden), ‘Jongen van Haerte’, ‘Spaderyken’, ‘Jong van Zinnen’, enz. Sommige hingen af van kamers uit leper waar een paar van hun werken werden gedrukt. Nog in 1796 zien we ze te Bergen optreden, maar na de revolutie werden er slechts twee opnieuw opgericht, de ‘Spaderyken’ (1801) en de ‘Geltzenders’ (1810).
Eén Bellenaar, Abraham de Koningh, bracht het relatief ver in de letterkunde, al was hij ook in 't begin van de 17e eeuw als hervormingsgezinde verplicht de wijk te nemen naar Noord-Nederland. Hier vond zijn talent een goede voedingsbodem, want in Amsterdam werd hij lid van ‘Het wit Lavendel’, een kamer die de ingeweken Zuiderlingen verzamelde. Hij schreef verschillende bijbelse spelen die een vernieuwing in dit genre aankondigen; hiermee zou hij invloed uitgeoefend hebben op Vondel, die ook al een tijd lid was van dezelfde kamer.
In 1896 werd een poging gedaan om het Vlaams toneel nieuw leven in te blazen door een ‘rethorika’ te stichten die zich ‘Maetschappij der ware Vlamingen’ noemde en iedere winter nog voorstellingen gaf in een estaminet in de Volderstraat; dit noteert Jerome Ficheroulle nog in zijn twee jaar later uitgegeven werkje over Belle.
Een paar jaar vroeger, in 1891, had D. Carnel in zijn werk over ‘Le dialecte flamand de France’ hierbij uitvoerig over het dialekt van Belle geschreven en opgetekend dat de Bellenaars onder elkaar Vlaams spraken, ondanks de verspreiding van het onderwijs en de kennis van het Frans. In 1938 plaatst W. Pée Belle vlak aan de taalgrens en hij noteert dat bijna iedereen Vlaams kent, hoewel twee gehuchten (Het Steentje en De Kribbe) al sinds 1918 sterk verfranst zijn. Ook suggereert hij de mogelijke invloed van de inwijking van een aantal Franssprekende niet-autochtone inwoners na de gebeurtenissen van 1914-'18.
Dertig jaar later is die verfransing nog verder doorgedrongen, al hoort men op straat en in kafés nog door een aantal mensen vrijmoedig Vlaams spreken, maar die horen dan tot een oudere groep (de grens ligt hier, zoals trouwens elders, rond de 35-40 jaar). De jongeren spreken bijna uitsluitend Frans, al zijn er heel wat die u weten te zeggen dat ze Vlaams ‘begrijpen’. Een toestand dus zoals we die in de andere stadjes van de Frans-Vlaamse Westhoek ook aantreffen, hoewel de nabijheid van Nederlandssprekend België in dit geval wel als een faktor ten gunste van de oorspronkelijke taal kan spelen. Hoorden we niet de burgemeester voor een uitzending van zender West-Vlaanderen zich in vrij korrekt Nederlands uitdrukken? En te noteren valt ook dat de plaatselijke krant, ‘La Bailleuloise’, nu ook ruimte gemaakt heeft voor een ‘Vlaams Hoekje’.
Sympatiek is alleszins dat Belle een groot aantal van de oorspronkelijke Vlaamse straatnamen in ere heeft gehouden - soms dan in een oudere spelling - zoals Haenedries, Wezeldreve, Eckelstraete, Ravelsberg, Claboustraete, Arnould Straete enz. - en voor de nieuwe naamgeving putte uit eigen milieu in plaats van republikeinse abstrakties of grootheden aan te nemen. We noemen hierbij slechts: rue Royaert (de rederijkers!), rue Ed. de Coussemaker (hier geboren), rue Moeneclaye, avenue Deschepper enz. En de markt heet nog steeds: Grand-Place (en is niet zoals meestal in Frankrijk naar een president genoemd).
Met zijn ruim 13.000 inwoners vormt Belle een aktief centrum van een streek die min of meer samenvalt met het vroegere Beller Ambacht - altans van dat deel dat aan de Franse kant van de grens is komen te liggen. Dit merkt men het best aan het aantal en de uitgebreidheid van de handelsondernemingen in de stad, die duidelijk fungeren voor dorpen waar geen volledig gamma winkels bestaat, zoals dat bij ons meer en meer het geval is. Dit merkt men natuurlijk aan de scholen, die in 1964 nog een stel nieuwe gebouwen kregen. De industrie blijft echter een sterke positie bekleden en dit is