Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
‘vergeten uithoeken’ van het nederlandse taalgebied
| |
[pagina 100]
| |
‘Colegio Arubano’ klinkt onnederlands, maar het onderwijs dat op deze hbs (vijfjarige kursus) gegeven wordt is op Nederlandse leest geschoeid met het Nederlands als voertaal.
De ingang van de haven van Willemstad, ter hoogte van de zo bekende schipbrug. De huizengevels aan de Punda-zijde verklaren de slagzin: ‘a bit of Holland in the Caribbean’.
Jeugdige lezers en lezeressen bij de Openbare Leeszaal en Boekerij van Oranjestad, op Aruba, die veeltalige lektuur verschaft aan jong en oud, maar waarvan de meeste boeken toch wel in het Nederlands geschreven zijn.
aandacht, volle en voortdurende aandacht, besteed worden, dunkt mij, aan het behoud en de versterking van het Nederlands in landen waar het weliswaar officiële taal is, maar waar het toch voor een belangrijk deel van zijn gebruikers geldt als vreemde, aangeleerde, taal.
Wil men tot een zuiver inzicht komen van de toestand in deze, dan moet men van meetaf aan een scherp onderscheid maken tussen het Nederlands in Suriname en het Nederlands in de Nederlandse Antillen. Al te vaak heeft men in het verleden deze twee gebieden domweg met elkaar vereenzelvigd onder de algemene benaming ‘de West’ naar analogie met de weidse aanduiding ‘de Oost’ voor Insulinde, tans Indonesië.
Met vermoeiende hardnekkigheid haalt men Suriname en de Nederlandse Antillen (twee delen van het Koninkrijk die meer dan 1.000 km van elkaar verwijderd liggen) door elkaar. Hoewel beide, sociologisch bezien, tot op zekere hoogte een soortgelijk patroon vertonen - beide behoren ze tot de z.g. ‘gesegmenteerde’ maatschappijen van het Karaïbisch gebied - doen zich in hun samenstelling zoveel wezenlijke verschillen voor, dat men beide samenlevingen noch als een sociologische noch als een geopolitieke eenheid mag beschouwen, ondanks hun deelgenootschap in hetzelfde koninkrijk en het bezitten van een gemeenschappelijke officiële taal: het Nederlands.
Het Nederlands, de kultuurtaal, de taal van bestuursorganen, is van invloed geweest op de ontwikkeling van beide gebieden: het Nederlands is een sterke faktor in de binding tussen deze twee rijksdelen onderling en van deze weer met het Nederlandsmoedertalig gebied in Europa: Nederland als geografische, politieke, ekonomische en kultuurhistorische eenheid.
De ontwikkelingsgang van het Nederlands zelf, mate, frekwentie en importantie in de dagelijkse omgang is verschillend in elk van deze Amerikaanse delen van het Koninkrijk der Nederlanden, zoals duidelijk blijken zal bij een nader beschouwen van die twee ‘uithoeken’ van het Nederlandse taalgebied.
Het zou zeker niet realistisch zijn de zaak voor te stellen als zou het Nederlands, als voertaal op de scholen, geen gevaar lopen op de Nederlandse Antillen te verdwijnen, altans sterk aan ‘prestige’ in te boeten of terug te lopen. Er zijn stemmen opgegaan, en niet helemaal ten onrechte, om het Nederlands als voertaal op de scholen te doen vervangen door een kultuurtaal die gemakkelijker aansluiting kan geven bij de geopolitieke, ekonomische, demografische en, bij gevolg, ook kulturele realiteit waarin de | |
[pagina 101]
| |
Nederlandse Antillen zijn besloten. Het Nederlands, hoe historisch vergroeid ook met de Antillen, geeft deze eilanden geen toegang tot de kultuurwereld waarin ze zijn opgenomen en waarvan zij deel uitmaken.
Los van deze stelling staat een andere overweging die de laatste jaren meer en meer op de voorgrond treedt en die een ernstig studiepunt vormt van een speciale kommissie: de wenselijkheid en noodzaak om de moedertaal (d.i. het papiamento) van het Nederlands-Antilliaanse kind bij het lager onderwijs in te schakelen.
De bedenkingen dus, opgeworpen tegen de tot nog toe gevolgde onderwijspolitiek, zijn in de meeste gevallen niet zonder grond. Het aan de orde stellen van een zó teer maar terzelfdertijd ook zó belangrijk onderwerp getuigt al van realiteitszin en van een kultureel wijde visie. Het zou al te gemakkelijk zijn - en deze denkwijze heeft ongelukkig genoeg bij vele niet-Antilliaanse Nederlanders postgevat - hierin slechts politieke overgevoeligheid als gevolg van een na-koloniaal bewind te vermoeden of een anti-Nederlandse geest daaruit te distilleren.
Voor zover ik zelf beoordelen kan is dit niet het geval. De werkelijke reden ligt voor de hand: werkelijkheidszin, ook in kultureel opzicht. De ontwikkelingsgang van kulturele verhoudingen is niet te stuiten; evenmin die van politieke groei en bewustwording. Een volk kan zich nu eenmaal niet los denken van zijn omgeving of zich zijn dagelijks terugkerende werkelijkheid, zijn grondwaarheid dus, ontveinzen.
Dit is dan, konkreet en ontdaan van vrome franjes, 't geval van de Nederlandse Antillen, een deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in de loop der jaren gewonnen is voor het Nederlands en voor de Nederlandse kulturele inwerking, maar dat niet oorspronkelijk Nederlandstalig, d.w.z. in het Nederlands denkend, is geweest. Het is een gebied met een eigen taal - het papiamentoGa naar eind(1) voor wat betreft de benedenwindse eilandenGa naar eind(2) - en wanneer dat gebied dus ertoe overgaat om, met opoffering van wat het 't meest ligt, de moedertaal, de volkstaal, een andere kultuurtaal dan het Nederlands waarin het zijn eerste schreden op het terrein van de westerse beschaving gezet heeft, te kiezen, dan moet daar toch wel een geldige, en psychologisch te verklaren, reden voor zijn.
Ondanks zijn verbondenheid met Nederland, is het Antilliaanse volk - een deel ervan in ieder geval, n.l. dat van de min of meer verantwoordelijke voormannen (politici, opvoeders, geestelijke leiders en andere intellektuelen) - zich bewust geworden van zijn zeker niet minder reële verbondenheid met de geopolitieke en kulturele werkelijkheid waarin de Nederlandse Antillen als volk, als samenleving, gestalte en persoonlijkheid hebben gekregen.
Het ligt voor de hand dat, na deze bewustwording, die van ruim genomen de laatste dertig jaar dateert - vanaf de vooravond dus van de politieke autonomie van dit stukje Nederland in Amerika - men ook konsekwent de aansluiting met de kultuurrealiteit (Spaanstalig) Amerika zou stimuleren net zo goed als Europese landen de behoefte voelen en de neiging vertonen om hechtere dan de vroeger bestaande banden met elkaar aan te gaan, op allerlei gebied.
De taalbarrière die een innig(er) samengaan van Europese landen met hun verschillende nationale talen in de weg staat, beperkt zich in het konkrete geval van de Nederlandse Antillen tot één meerderheidstaal, n.l. Spaans.
Dat men om onderwijstechnische redenen en om wille van de verdere kulturele mogelijkhedenGa naar eind(3) die deze meerderheid het minderheidjeGa naar eind(4) van de Nederlandse Antillen heeft te bieden, het onderwijs (lager, middelbaar en voorbereidend hoger) in het Spaans wil doen geven, is te begrijpen.
Ten aanzien van de vraag waarom men, in aanmerking genomen het feit dat de Nederlandsantillianen, op de benedenwindse eilanden altans, van huis uit papiamentotalig zijn, dan niet overschakelt van het Nederlands (voor hen toch een aangeleerde taal) op de eigen moedertaal, dient in overweging genomen te worden dat het papiamento vooralsnog niet als voertaal kan dienen bij het formele onderwijs, niet eens voor een goed opgezet lager en middelbaar onderwijs, laat staan dus bij hoger onderwijs. Voor eenieder die zich serieus met de studie van het Papiamento heeft beziggehouden is dit wel duidelijk. Er zullen heel wat jaren (van intensieve en gerichte arbeid) moeten verstrijken voor men in het papiamento over de nodige tekstboeken en/of ander audiovisueel onderwijsmateriaal beschikt.
Deze zijn, daarentegen, wel in het Spaans, dat overigens veel nader tot het Papiamento staat dan het Nederlands, beschikbaar voor onmiddellijk gebruik.
Een andere moeilijkheid die zeker niet minder gewicht in de schaal legt is die van de onderwijskrachten zelf. De opleiding van dit Antilliaans kader is op Nederlandse leest geschoeid, in het Nederlands en meestal zelfs in Nederland. Dat deze leerkrachten, zelfs indien zij tijdens hun opleiding Spaans als vak hebben gehad, niet zullen kunnen doceren onder een leerplan waarin Spaans | |
[pagina 102]
| |
voertaal is, laat zich gemakkelijk indenken.
Deze twee overwegingen zijn m.i. voldoende om te onderstellen dat een eventuele overschakeling, zo zij zich inderdaad mocht komen te voltrekken, zeker niet in de eerstvolgende jaren uitvoerbaar zal zijn. Zij vereist 'n degelijke voorbereiding op velerlei gebied en eist, vanzelfsprekend, een ruime overgangsperiode.
Vooralsnog is dus het Nederlands als voertaal bij het onderwijs veilig gesteld. Voor hoelang? Dit is een vraag die zich niet gemakkelijk beantwoorden laat zolang de betrokken onderwijsautoriteiten zich in deze niet uitspreken.
Het gevaar voor verdwijning van het Nederlands als de voertaal bij het onderwijs in de Nederlandse Antillen is dus verre van denkbeeldig. Dat dit ook zou moeten inhouden een algeheel verdwijnen van het Nederlands is zeker niet aan te nemen. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid staat m.i. wel vast dat het Nederlands zal blijven als officiële taal in wetgevende en bestuurskringen alsmede bij de zittende magistratuurGa naar eind(5) en dat het ook op de scholen onderwezen zal worden naast andere talen zoals Frans en Engels.
De binding tussen de Nederlandse Antillen en Nederland is er een die, historisch sterk vergroeid, de laatste jaren telkens opnieuw wordt benadrukt en bevestigd ondanks alle praktische overwegingen en het volle besef van in een Spaanstalige (en in het Spaans denkende) wereld opgenomen te zijn. De Nederlandsantilliaan denkt er over het algemeen niet aan die banden te verbreken, integendeel: men wil ze verstevigd zien, maar dan bestendigd in een vrijwillig aanvaard samengaan van gelijkberechtigden, de grondgedachte waarop het Koninkrijk der Nederlanden, in de nieuwe stijl, stoelt.
Alvorens in een volgende aflevering de lezer een inzicht te geven van het onderwijs op de Nederlandse AntillenGa naar eind(6), zou het misschien goed zijn het voorgaande scherp te stellen in het licht van twee gedachten, die gegrift staan op twee monumenten die twee uiteenlopende historische feiten en etappen in de verhouding Nederland-Curaçao belichamen. Beide zijn uiteinden van eenzelfde as: de verbondenheid met Nederland.
Ingemetseld aan de buitenmuur van het fort Amsterdam, te Willemstad, komt er een gedenksteen voor die in 1933 onthuld werd bij het vierde eeuwfeest van de geboorte van prins Willem van Oranje. De tekst wordt besloten met deze woorden: ‘Nederland en Curaçao, één’...
Ter herdenking van de krachtens het Statuut van het Koninkrijk in 1954 ingevoerde (of beter gezegd, bekrachtigde) autonomie van de Nederlandse Antillen, staan aan het begin van de Rijkseenheidboulevard op Curaçao een monument. Het stelt voor: zes vogels (van verschillende grootte: de zes eilanden) die opvliegen uit een gemeenschappelijk nest. Het veelzeggende randschrift luidt als volgt: ‘Steunend op eigen kracht, maar met de wil elkander bij te staan’.
In deze vrijwillige verbintenis, in deze wil om elkander bij te staan, zie ik de veiligstelling van het Nederlands als kultuurgoed, als bindingsfaktor in de Nederlandse Antillen, zelfs als het als voertaal op de scholen plaats zou moeten maken voor een andere. (wordt voortgezet) |
|