Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. komenBehoorde Moeskroen van zijn verschijnen in de geschiedenis af tot het Romaanse taalgebied, Komen is historisch Vlaams: de oude archieven zijn er eentalig Nederlands en de keuren, die in 1426 verloren gingen in een brand, werden op 16 maart 1427 reeds vernieuwd. Ze werden pas in 1872 in het Frans vertaald door De Cleene, van het archief van het Département du Nord te Rijsel. Komen werd immers pas in 1814 definitief gesplitst in Komen (België) en Frans-Komen. Komen zelf bleef Vlaams tot het einde van de XVIIIe eeuw; de volkslaag werd er slechts geleidelijk en dan nog slechts gedeeltelijk, verfranst in de loop van de XIXe eeuw. Bij Komen behoort verder nog Ten Brielen, een druk bevolkte gemeente die overwegend Vlaams is en door de mensen uit de streek ‘Kapelle’ wordt genoemd.
Ten gerieve van degenen die eventueel zouden blijven twijfelen aan het oorspronkelijk Vlaamse karakter van Komen, volgen nog enkele bewijzen.
In 1627 vroegen de smalwerkers van Komen een driedubbel lood te mogen hebben. Waarom ze dat wensten, kunnen we opmaken uit de motivering van de heren van de Rijselse Rekenkamer. Opvallend daarbij is dat de brief van de smalwerkers van Komen in het Nederlands gesteld is. De bedienden van de Rekenkamer van Rijsel vertalen die brief niet letterlijk. Ze geven wel aan welke de beweegredenen van de smalwerkers zijn, maar vertalen van de brief alleen de passage betreffende de drie loden. Bovendien nemen ze heel eenvoudig de Nederlandstalige namen van de verschillende stoffen over: smallewercken, noppen, legaturen, gheplumde festainnen, moccarden, miselaenen en voetcaffaenen. Dat alles schijnt ons erop te wijzen, dat Komen eentalig Nederlands was, anders zouden ze deze brief immers zélf wel in het Frans gesteld hebben.
Wanneer de schepenen aangeduid waren, moesten ze de eed afleggen. Tot in 1722 legden ze die eed af in het Nederlands. In 1723 werd die eed in het Frans vertaald.
In het begin van de XVIe eeuw was er te Komen, behalve het hospitaal, nog een andere liefdadigheidsinstelling, nl. de armentafel van de Sint-Pieterskerk. Ze bleef tot 1789 bestaan als het Gheesthuys. Ook de archieven van die instelling werden oorspronkelijk in het Nederlands opgesteld.
Jehan Taccoen van Zillebeke, die geboren was te Komen en er in 1531 gestorven is, is in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De streek rondom Komen die door de wet tot vastlegging van de taalgrens in 1963 bij Wallonië werd gevoegd.
1. Ploegsteert 2. Waasten 3. Neerwaasten 4. Komen 5. Houtem De streek van Moeskroen-Komen in Zuid-West-Vlaanderen.
1. Ploegsteert 2. Waasten 3. Neerwaasten 4. Komen 5. Houtem 6. Hollebeke 7. Zillebeke 8. Ieper 9. Geluveld 10. Zandvoorde 11. Wervik 12. Menen 13. Rekkem 14. Moeskroen 15. Lowingen 16. Herzeeuw 17. Dottenijs 18. Bellegem 19. Rollegem 20. Aalbeke 21. Lauwe 22. Wevelgem 23. Marke 24. Bissegem 25. Kortrijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de geschiedenis geen onbekende. Als een soort ambassadeur van de Franse koning maakte hij reizen in het Verre Oosten. Achteraf schreef hijzelf dat hij Vlaming was (‘Et moy qui suis Flamen’), tijdens zijn reis het relaas in het Vlaams schreef en dat achteraf in het Frans vertaalde, wat hem veel moeite en hoofdbrekens kostte (‘j'ay translaté de Flamen en Franchoys, qui m'estoit peine et rompement de teste’).
Op het einde van de XVII eeuw werd het Frans door Lodewijk XIV verplicht gesteld. Het duurt echter enkele jaren vooraleer de mensen zich naar dat voorschrift willen voegen, en men vindt in Komen zelf niet de nodige leerkrachten die het Frans machtig zijn. Kan men dat verzet van de Komense bevolking anders verklaren, dan door te veronderstellen (met een zeer grote graad van waarschijnlijkheid) dat de Komenaars praktisch Fransonkundig waren? Als men er zelfs geen leerkrachten kan vinden die bekwaam zijn hun jongere stadgenoten het Frans aan te leren!
Verdere bewijzen vinden we op kerkelijk gebied. Al behoorde Komen tot een gedeeltelijk Frans bisdom (Doornik), toch was het Vlaams. De geestelijkheid was er eentalig Nederlands. Het voorschrift van Lodewijk XIV, dat het Frans verplicht maakte, bracht die geestelijkheid in een lastig parket. Reeds vóór de tijd van Lodewijk XIV, in 1600, moeten bepalingen inzake tweetaligheid gespeeld hebben. Toen vond men moeilijk tweetalige priesters. In 1634 krijgt een pastoor de voorkeur bij een benoeming omwille van zijn tweetalige predikatie. In die tijd was Komen echter nog niet gesplitst en behoorde ook het huidige Franse Komen nog tot die gemeente. In 1607 schrijft de bisschop van Doornik in het Nederlands naar de inwoners van Ten Brielen. Waarom stuurt de Franstalige kanselarij van Doornik een Nederlandse brief naar Ten Brielen? Omdat de inwoners geen Frans verstonden; anders zouden de beambten van de Doornikse bisschoppelijke kanselarij immers geen moeite gedaan hebben om een Nederlandstalige brief te schrijven. Op het einde van de XVIIe eeuw schijnt de toestand te Komen toch al enigszins gewijzigd te zijn. In 1683 gaf de kapelaan op verzoek van de pastoor elke zondag katechismusonderricht in het Nederlands en in het Frans. Sinds de Franse verovering had het Frans er inderdaad vaste voet gekregen. Opvallend is dat de pastoor niet zelf in het Frans preekt, maar de opdracht aan zijn kapelaan geeft. Dit wijst er dus op, dat deze pastoor zelf Fransonkundig is. Bovendien gaat het hier alleen om het katechismusonderricht. De kapelaan zal zich hier wel hoofdzakelijk gericht hebben tot de kinderen en de jongeren die op school reeds Frans onderricht genoten zullen hebben. De pastoor zelf richtte zich tot de volwassen gelovigen, die blijkbaar geen Frans kenden. Waarom anders moest er voor de predikatie onderscheid gemaakt worden?
Hoe is de verfransing van Komen dan te verklaren? Laten we eerst het bevolkingscijfer van Komen eens onder de loep nemen. In 1846 telde Komen 3.432 inwoners, in 1900: 5.957, in 1910: 6.641, in 1920: 4.427 (men mag niet vergeten dat Komen in de Eerste Wereldoorlog in de frontlinie lag), in 1930: 7.524, in 1947: 8.139, in 1960: 8.477.
Ook Komen is een grensgemeente, waar veel grensarbeiders zijn komen wonen. De inwijking neemt wel niet de vormen aan van de inwijking die Moeskroen kent, maar ze wijst in dezelfde richting en laat ons derhalve toe dezelfde konklusies te trekken.
Ook voor Komen heeft Ir. Demeyere de cijfers van de definitieve migraties geanalyseerd. Uit zijn onderzoek blijkt tenslotte duidelijk, dat de migratie-intensiteit tussen Komen en de Waalse gewesten zeer klein is: 13,57%, waarvan 10,01% met Henegouwen. De frekwentie van de migratierelaties met de Vlaamse gewesten is daarentegen zeer hoog:
Zoals U uit de kaart hiernaast kunt opmaken, ligt Komen helemaal als een eiland in de provincie West-Vlaanderen; vóór zijn overheveling naar de provincie Henegouwen behoorde het administratief tot het arrondissement leper. Nu behoort het tot het nieuwe administratieve arrondissement Moeskroen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is ook niet zonder belang, de migratiecijfers van Komen te vergelijken met die van Moeskroen; relaties met
Wat ik reeds schreef over Moeskroen, geldt dus nog meer uitgesproken voor Komen: bovenstaande cijfers bewijzen immers duidelijk dat Komen voor meer dan 3/4 op Vlaanderen is afgestemd en voor meer dan 2/3 op West-Vlaanderen; de relaties met Henegouwen, die amper 1/10 van het totaal bereiken, kunnen we als miniem bestempelen. Opvallend, en praktisch onverklaarbaar, is het feit dat Komen meer migratierelaties heeft met de Henegouwse arrondissementen die verder afliggen dan met het arrondissement Doornik, in tegenstelling met Moeskroen; van de relaties met Henegouwen gaan slechts 1/3 naar Doornik en 2/3 naar de overige Henegouwse arrondissementen; bij Moeskroen is het bijna andersom. Dat Moeskroen hoofdzakelijk relaties heeft met Kortrijk en Komen met leper, vindt zijn verklaring in het feit dat Moeskroen dicht bij Kortrijk (op 11 Km) ligt en Komen tot het arrondissement leper behoorde. Toch heeft Komen nog een drukke migratierelatie met Kortrijk, in tegenstelling met Moeskroen, dat slechts een zeer minieme migratierelatie met leper heeft, waarschijnlijk omdat leper verder af ligt en van arbeidersstandpunt uit een geringe aantrekkingskracht heeft, die niet verder reikt dan Komen en Wervik. Komen is dus wel degelijk Vlaams gebleven (net zoals Moeskroen Vlaams geworden is onder invloed van zijn inwijkingsaantal), maar niet officieel.
Hoe komen we dan tot die officiële Franstaligheid? Dat kunnen we opmaken uit de talentellingen. In de loop van de XIXe eeuw werden de verfransingspogingen doorgezet, maar de talentelling van 1910 toont aan, dat de verfransingsapostels niet in hun opzet geslaagd zijn.
Op een totaal van 6.641 inwoners werd het volgend resultaat verkregen:
Daaruit blijkt in de eerste plaats dat 2830 - 1613 = 1217 Vlamingen beweerden uitsluitend Frans te spreken. Als we er rekening mee houden dat de Franstaligen (zelden) Nederlands (kunnen) spreken, mogen we die officiële cijfers als volgt interpreteren:
Die meertaligen zijn meestal allemaal Vlamingen; zo komen we tot 1868 eentalige + 2844 meertalige = 4712 of 70,95% Vlamingen.
Ik begrijp dan ook de achterdocht van Clottens tegenover de telling van 1920, die de volgende resultaten gaf: op een totaal van 4427:
Na de interpretatie van die cijfers, komen we tot de volgende gegevens:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die meertaligen zijn meestal Vlamingen (om niet te zeggen altijd), en zo komen we tot 683 eentalige + 1248 meertalige = 1931 of 43,61% Vlamingen.
Als we nu de cijfers van 1910 vergelijken met die van 1920, stellen we vast dat het Frans een aanwinst kende van 32,55% en meer dan het dubbele bereikte, terwijl het Nederlands met 27,34% tot bijna de helft terugliep.
De cijfers van 1930 (de oorspronkelijke cijfers dan) zijn nog krasser: van de 7524 inwoners spreken 6106 of 81,10% uitsluitend of meest Frans. 1120 of 14,90% uitsluitend of meest Nederlands. Na de kontrole (ook hier werd, evenals te Moeskroen) blijkbaar met de cijfers geknoeid) kwam men van de 7524 personen tot 1490 of 19,75% uitsluitend of meest Nederlands en 5734 of 76,02% uitsluitend of meest Frans.
Een analyse van die cijfers levert het volgende resultaat op:
Na interpretatie komen we tot
Tenslotte geef ik nog de zeer betwiste cijfers van 1947: Op een totaal van 8139:
Na de gebruikelijke interpretatie komen we tot
Voor Komen is de vergelijking van de cijfers der laatste vier talentellingen zeer interessant.
In de eerste plaats kunnen we eruit konkluderen, dat de eentaligen in aantal afnemen, de Nederlands-eentaligen vanaf 1910, de Frans-eentaligen vanaf 1920 (toen ze meer dan het dubbele van 1910 hadden bereikt), en dit niettegenstaande de bevolkingsaangroei:
In de tweede plaats kunnen we vaststellen dat, waar de Franstaligen achteruitgaan (1920: 54,47% - 1947: 39,72%), de Nederlandstaligen weer de volstrekte meerderheid behalen (56,06%).
Verder zien we dat de Franstaligen tussen 1920 en 1930 een achteruitgang kenden van nauwelijks 0,10%, terwijl de Nederlandstaligen een achteruitgang van 2,08% kenden. Tussen 1930 en 1947 kenden de Franstaligen echter een sensationele achteruitgang van liefst 14,75%, terwijl de Nederlandstaligen daarentegen een even opvallende aangroei van 14,52% kenden.
Tenslotte kunnen we de achteruitgang van de Franstaligen en de vooruitgang van de Nederlandstaligen als volgt verklaren: het aantal Vlamingen die beweren slechts Frans te spreken, neemt met de jaren af, maar ten gevolge van het onderwijs neemt het aantal Vlamingen, die ook Frans spreken, toe. We moeten het dus in de richting van de meertaligen zoeken. Het aantal meertaligen bedroeg achtereenvolgens
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staafgrafiek over het taalgebruik in het Komense.
a = zwart; b = wit P = Ploegsteert; W = Waasten; N = Neerwaasten; H = Houtem; K = Komen. Staaf 1: a) % inwoners die verklaarden uitsluitend of meest Nederlands te spreken. b) % Nederlandssprekende inwoners (vlg. talentelling 1930). Staaf 2: a) % leerlingen in Vlaamse klassen of waarvan de moedertaal het Nederlands was. b) % leerlingen in of voor Vlaamse kleuterklassen (vlg. statistiek juli 1943). Staaf 3: a) % uit Vlaamse gemeenten ingeweken mannelijke kiezers (kiesgerechtigden 1948). b) % voormelde kiezers plus % Vlaamse kiezers in betwiste gemeenten geboren. Staaf 4: a) % in het Nederlands gestelde P.V. met verscheidene verklaringen (gemiddelden 38-39-41-42.) b) % in het Nederlands gestelde Processen-Verbaal met één enkele verklaring. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog een laatste beschouwing over die cijfers. Het is opvallend dat de Nederlands-eentaligen tussen 1930 en 1947 slechts een lichte achteruitgang kenden, terwijl de Frans-eentaligen van de helft van het totaal op iets meer dan het derde van het totaal terugvielen. Treffend is daarbij ook dat de meertaligen tussen 1920 en 1930 met slechts 4,10% toenemen (verlies van de eentalig-Fransen in diezelfde periode: 0,10%, en van de Nederlands-eentaligen: 6,19%), maar tussen 1930 en 1947 met 16,66% (verlies van de Franseentaligen in dezelfde periode: 14,75% en van de Nederlands-eentaligen: slechts 1,61%). Daaruit kunnen we ontegensprekelijk opmaken dat het aantal meertaligen toeneemt ten nadele van het aantal Frans-eentaligen. Eigenaardig is ook het kleine aantal Nederlandseentaligen, hoewel 76,05% of meer dan drie-vierde van de immigranten Vlamingen zijn.
Ik heb al deze cijfers en de analyse ervan gegeven, omdat het praktisch het enige houvast is, dat we in verband met de taaltoestanden te Komen hebben en omdat ze zo duidelijk zijn. Ze bewijzen o.m. dat diegenen, die de meertaligen als Vlamingen beschouwen, het bij het rechte eind hebben.
Dat Komen in feite (maar nogmaals niet officieel) Vlaams is, blijkt ook uit de gegevens over de taal waarin de processen-verbaal van de rijkswacht ten laste van Komenaars opgemaakt werden: 67% van de processen-verbaal zijn in het Nederlands gesteld.
Een ander bewijs van dit Vlaams-zijn kreeg ik van een deurwaarder uit Wervik, die uit hoofde van zijn ambt dikwijls te Komen moet optreden. Als hij bij gewone mensen komt, wordt hem meestal in het Nederlands naar de betekenis van de Franstalige dokumenten gevraagd.
Het is trouwens in de streek een publiek geheim dat de huidige sekretaris een geboren Waal is die nooit zijn walloniserende aktiviteiten en sympatieën onder stoelen of banken gestoken heeft. De vakbondsman Pieters was burgemeester ten tijde van de overheveling van Komen naar Henegouwen, maar met de gewone Komenaars sprak hij altijd Nederlands. De wallonisanten hebben echter hun slag kunnen winnen onder de vroegere liberale gemeenteoverheid.
De Wetgevende Kamers hebben met die Vlaamse elementen echter geen rekening gehouden en op 31 oktober beslist (zonder voorafgaand onderzoek ter plaatse) dat Komen naar Henegouwen zou overgaan, tot het arrondissement Moeskroen zou behoren en het Frans taalregime zou kennen met faciliteiten voor de Nederlandstalige ‘minderheid’. Kruiseik werd bij Wervik gevoegd, maar het even Vlaamse gehucht Ten Brielen (Kapelle in de volksmond) werd ook overgeheveld naar Henegouwen en Wallonië. Dat betekent meteen de bestendiging van de huidige toestand: eentaligheid van de openbare diensten en van het kommerciële leven. Een kleine parentesis: aan de Nederlandstaligen te Komen werden faciliteiten toegekend. Wie op 't gebied van telegraaf en telefoon met het Nederlands terecht wil, komt bedrogen uit. Nederlandstalige aanvragen worden zonder uitzondering in het Frans beantwoord, en bij aandringen in het Nederlands wordt de verbinding zonder meer verbroken.
Ik zou deze beschouwingen over Komen kunnen besluiten met de vaststelling dat Komen nog steeds een Vlaamse stad is met een sterke Franssprekende minderheid (in 1947 nog 39,72%); de meerderheid is ongetwijfeld Nederlandstalig, hoewel slechts 7,62% beweerden eentalig Nederlands te zijn. Het groot aantal meertaligen zijn Vlamingen die ofwel ook Frans kunnen spreken ofwel door de omstandigheden (werkmilieu, enz.) gedwongen zijn Frans te spreken. Deze laatsten spreken thuis Nederlands, maar kunnen dat in hun kontakten met hun omgeving niet blijven doen, heel eenvoudig omdat die Nederlandsonkundig is. Het is een bekend feit dat Vlamingen gemakkelijk vreemde talen spreken. Bij die eentalig-Fransen zullen wel enkele opportunisten zitten die, hoewel van Vlaamse afkomst, de gewoonte aangenomen hebben Frans te spreken, omdat ze zo denken tot de hogere kaste, die frankofoon en frankofiel is, gerekend te worden. In dit verband speelt het sociale element een zeer belangrijke rol. Het ligt daarom voor de hand de taalgrens te Komen en te Moeskroen, maar vooral te Komen, als een sociale taalgrens te beschouwen. In Komen is dat overduidelijk. Daar hebben we een oorspronkelijk Vlaamse stad, met een overweldigende meerderheid van Vlaamse immigranten. Het sociaal aspekt en - zoals we later zullen zien - een bewuste frankofiele schoolpolitiek van de gemeentelijke overheid hebben hier de taalgrens vertekend.
Trouwens, reeds een kwarteeuw geleden schreef Prof. Draye dat het altijd moeilijk geweest is en dat het altijd moeilijk zal zijn de taalgrens in Zuid-West-Vlaanderen nauwkeurig af te bakenen. Want men kan niet boven het schematische uit, omdat de woonwijze (en in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het geval van Komen is dat zeer duidelijk het geval) praktisch een onderzoek van huis tot huis vergt en omdat het taalgebruik, ten gevolge van de inwijking van Vlaamse elementen in landbouw en industrie, zo labiel geworden is dat men geen Vlaams en Waals gedeelte kan aanwijzen, omdat Nederlandstaligen en Franstaligen er werkelijk door mekaar wonen, zodat men in dit geval terecht van gemengde gemeenten zou kunnen spreken, en van een taalgrens-zone in plaats van een taalgrenslijn.
De onbevooroordeelde lezer, die het Vlaams-zijn van Komen niet wil aannemen omdat de cijfers en hun interpretatie hem misschien niet helemaal overtuigd hebben, moet tenminste toegeven dat in elk geval vaststaat dat Komen geen Franse gemeente is en dus ten onrechte bij Henegouwen en Wallonië werd gevoegd. Ten hoogste had men er een gemengde gemeente van kunnen maken; men kan er inderdaad de zeer sterke Franstalige minderheid (39,72%) niet wegdenken. Maar men mag niet vergeten, dat die minderheid slechts zo sterk is kunnen worden of blijven, omdat men nooit de wetten van 1932 heeft toegepast, omdat men nooit de faciliteiten, aan de Vlamingen toegekend, heeft nageleefd en omdat men een uitgesproken pro-Franse en anti-Vlaamse politiek heeft gevoerd. En ondanks al die voor het Nederlands en de Vlamingen nadelige elementen blijft Komen slechts een uiterlijk verfranste gemeente. Het werd het slachtoffer van een politiek kompromis: Komen en Moeskroen werden geruild tegen de voor Vlaanderen symbolisch wel maar in feite minder belangrijke Voerstreek (de lezers uit de Voerstreek zullen het mij niet kwalijk nemen dat ik hier neerschrijf wat vele Vlamingen, vooral uit Komen en Moeskroen, reeds lang denken en dikwijls gezegd hebben). Men kan nu wel zeggen: gedane zaken nemen geen keer. Dat neemt echter niet weg dat men bij de verklaring van bepaalde in het oog springende vergroeiingen alle ooglappen (ook de romantische) moet durven afleggen. Wat de ‘verfransing’ van Komen (en ook van Moeskroen) in de hand heeft gewerkt en gemakkelijker heeft gemaakt, is de ‘eenzaamheid’ van de bewuste Vlamingen in die gewesten: tegenover een georganiseerde en kapitaalkrachtige frankofone en frankofiele bovenlaag, die doelbewust handelde in alle omstandigheden, stonden enkele niet georganiseerde Vlamingen. Toen de steun uit Vlaanderen kwam, was het te laat.
Misschien is dit slot een beetje minder wetenschappelijk, maar wetenschap moet ook rekening houden met de werkelijkheid, met de feiten. En de feiten zijn nu eenmaal zo, dat de wakkere (in alle betekenissen van dit woord!) Vlamingen nog steeds betreuren dat er hier alleen maar voer was voor de Voer.
(slot volgt) N.B. Voor de interpretatie van de talentellingen verwijs ik naar J. Clottens. Bibliografie (II). |
|