| |
| |
| |
afscheid van fred engelen
hubert lampo ● olen
Vroeg of laat bereikt eenieder de leeftijd, waarop hij er zich bewust van wordt, dat ons menselijk leven slechts een snipper vertegenwoordigt van de eeuwigheid. Misschien is dàt wel de verschrikkelijkste eerste konfrontatie met de werkelijkheid. Realisten beweren, dat men er zich met het voortschrijden van de jaren stilaan mee verzoent. Ik hoop, dat zij het bij het rechte eind hebben. Maar altijd zullen er wel dagen, weken en maanden van révolte zijn. Vanuit een dergelijk gevoel van révolte schrijf ik momenteel de eerste regels van dit stuk over mijn onvergetelijke vriend Fred Engelen. Ik weet, dat de mens sterfelijk is. Maar ook vandaag slaag ik er niet in, mij te verzoenen met de uiteraard emotioneel-onlogische gedachte, dat hij, precies hij, niet boven het Fatum verheven was. Zijn dood blijft voor mij een absurditeit. Niet zozeer omdat zij door een domme samenloop van omstandigheden - het afwijzen van de ziekte daar hij eerst een aantal aangegane afspraken gestand wilde doen - veroorzaakt werd. Heel mijn wezen verzet zich echter tegen het denkbeeld, dat een zo onaantastbare, onuitputtelijke vitaliteit, een zo onafwijsbare en onweerstaanbare ‘présence’ als de zijne, opeens verdwijnen moest uit mijn wereldbeeld, waarin zij één van de mettertijd zeldzamer wordende vaste, onuitroeibare aanknopingspunten belichaamde. Ben ik de geschikte man om nu reeds over Fred Engelen te schrijven? Hij was zoveel als een broer voor mij. Kan ik na korte tijd voldoende de pijn onderdrukken, om over mijn dode broer te schrijven?...
Ik ben bereid het te proberen. Ergens zijn in mij de refleksen en konditioneringen van de gewezen journalist waakzaam gebleven. In de eerste plaats wordt hier vermoedelijk van mij verwacht, dat ik grondig inga op de rol, die Fred Engelen als vertegenwoordiger en
| |
| |
Debuut van Fred Engelen in 1937 bij de K.N.S. Antwerpen in ‘Kinderen op een IJsschots’ (rechts Arthur Van Thillo).
verspreider van onze Vlaamse kulturele en artistieke mogelijkheden in Zuid-Afrika te beurt mocht vallen, hierbij geassisteerd door zijn vrouw - mijn jeugdvriendin Tineke vanaf onze normaalschooltijd in Antwerpen - de geniaal begaafde aktrice Tine Balder. Het is een billijke eis.
Maar wat dàt betreft zal de lezer noodgedwongen met een getuigenis uit de tweede hand vrede moeten hebben. Hoe intens ook onze epistolaire kontakten na hun vertrek of hoe diep vooral de ontroering en blijdschap van het kortstondig weerzien waren, wanneer zij even weer naar Vlaanderen kwamen overwippen, nooit ben ik er, ronduit gezegd, volledig in geslaagd hun vertrek als definitief en onherroepelijk te beschouwen. Misschien had ik hun tientallen keren herhaalde uitnodiging moeten aanvaarden en hen gaan opzoeken in het mij tans onbekende huis te Stellenbosch, waar Fred mij trouwens als gastdocent voor de Vlaamse literatuur door de Universiteit wenste te laten inviteren.
Het heeft niet zo mogen zijn. Dààr zoeke men echter meteen de verklaring voor het feit, dat Fred Engelen voor mij in de eerste plaats nog steeds tot Vlaanderen behoort. Ik zag als pril schouwburgbezoeker hem ten tijde van Joris Diels in de late jaren dertig te Antwerpen in de K.N.S. debuteren als jong akteur en beginnend regisseur. Tijdens de bezettingsjaren, toen ik ‘een blauwe maandag’ voor onderwijzer speelde, leerde ik hem, steeds nog vanuit de zaal, kennen als direkteur van het toen nog in zijn kinderschoenen staande Jeugdteater, waar hij uitstekend pionierswerk verrichtte. Het zal wel gedeeltelijk aan zijn huwelijk met Tine Balder zijn te wijten geweest, dat wij na de oorlog vrienden
| |
| |
Fred Engelen en Herman Teirlinck tijdens een praktische les.
werden. Ik was teaterrecensent geworden voor een Antwerpse krant, maar dàt had er niets mee te maken. Andere faktoren werkten het ontstaan van onze vriendschappelijke verhouding in de hand. Freds moeder en de mijne waren in ille tempore vriendinnen geweest in de Normaalschool te Brugge. Bovendien was hij kort tevoren bij de Studio van het zopas gestichte Nationaal Toneel de rechterhand geworden van Herman Teirlinck, die ik, op mijn beurt, assisteerde als redaktiesekretaris van het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’.
Het is nochtans mogelijk, dat het hier slechts subsidiaire elementen betreft om een spontane vriendschap te verklaren, die zowel op temperamentele overeenkomsten als op zonder inspanning te overbruggen verschillen berustte. Gedurende onze gesprekken, die na een voorstelling soms tot het morgenkrieken duurden, lag steeds weer de klemtoon op de problemen van het toneel en de ontzaglijke taak, het teater bij de opvoeding van een heel volk te betrekken. Daar ik gedurende de konversatie een geboren luisteraar ben, kwam de literatuur minder aan bod. Toch maakte Fred zich niet schuldig aan het soms zo irritante egocentrisme van de middelmatige teaterman. Hiervoor werd hij behoed door zijn intelligentie (overigens getraind door zijn studies aan de Militaire Akademie, samen met zijn broer, de huidige luitenant-generaal Engelen), zijn zin voor humor en vooral zijn onuitputtelijke behoefte tot het géven van vriendschap, - niet met woorden, doch daadwerkelijk.
Jarenlang heb ik op de voet zijn dubbele aktiviteit gevolgd: als pedagoog in de Studio, - waarvan hij, zonder officiële titel, in werkelijkheid de direkteur was, veel méér dan de
| |
| |
Eerste toernee (1950) naar Kongo onder leiding van Fred Engelen. Bespreking van de kostuums voor ‘Antigone’ van J. Anouilh. V.l.n.r.: Marcel Leemans, Anton Peeters, Marcel Hendrickx, W. Verhoogstraten, Frans Roggen, Fred Engelen, Tine Balder, Gella Allaert en Lydia Bruggeman.
door hem bewonderde Herman Teirlinck - en als regisseur bij het Nationaal Toneel (de Antwerpse K.N.S.). Nog steeds heb ik het gevoel, dat hij zijn opvoedkundige taak - wellicht niet doorlopend maar toch vaak - als de belangrijkste van beide beschouwde. Voor mij ligt een groepsfoto, waarop hij omringd wordt door de eerste Studiostudenten: op een paar uitzonderingen na zijn het allen mensen, die naderhand voorgoed hun stempel op ons teaterleven zouden drukken. Zij vertegenwoordigen een ‘wondergeneratie’, een samenscholing van uitzonderlijke talenten (na de black-out van de oorlogsjaren?), die ongetwijfeld hun gaven aan de natuur ontleenden, maar die hij, na grondige praktische en teoretische vorming, het leven instuurde met het besef van een roeping, welke ruimschoots het denkbeeld van een spektakulair beroep en de hieraan verbonden roem voorbijstreefde.
De zin voor de realiteit zet er ons toe aan, ermee rekening te houden, dat ook vandaag de dag het gewone schouwburgpubliek zich nog steeds niet in teoretische, technische, pedagogische of artistieke vraagstukken van het teater verdiept. Voor de toeschouwer telt uitsluitend dàt, wat er op de scène gebeurt. Persoonlijk vind ik dat ten volle zijn goed recht. Als auteur zie ik het trouwens ook in het licht van de hedendaagse neiging tot ‘endoktrineren’ en het opdringen van snobismen. Maar al te vaak zijn deze een substituut voor autenticiteit en achttienkaraats talent, waarbij men erop rekent, dat hij, die het om voornoemde waarachtigheid te doen is, het protest zal opkroppen om niet als een Beotiër gebrandmerkt te worden. Ofschoon hij volledig voor het eksperiment openstond, heeft de waarheidszoeker Fred Engelen zich als regisseur nooit door demagogische trukjes trachten te affirmeren. Niemand wist beter dan hij, wat er in de eigentijdse teaterwereld
| |
| |
Radiouitzending door Vlaamse akteurs in Kinsjasa (Leopoldstad - 1953) o.l.v. Fred Engelen. V.l.n.r.: Julien Schoenaerts, Jo Dua, Tine Balder, Jenny van Santvoort, Greta Lens en Fred Engelen.
gebeurde. Nooit schrikte het moderne en avant-gardistische répertoire hem af. Niets of niemand kon hem van het standpunt afbrengen, dat de regisseur en de akteur verbeelding en deemoed behoren te verzoenen ten dienste van het gepresenteerde werk. Eénmaal een stuk aan zijn handen toevertrouwd, drukte hij er uiteraard de stempel van zijn persoonlijkheid op. Hieraan evenwel ging een maandenlange ontleding van de tekst vooraf, dit tot het skrupuleuze toe. Op onvergetelijke wijze heeft hij de scenische bewerkingen van ‘Het Slot’ en ‘Het Proces’ op de planken gebracht. Doch hij achtte het gewoon onvoorstelbaar zulks te doen, zonder een grondig onderzoek en gedeeltelijke toepassing van de door professor Uyttersprot uiteengezette teorie, dat de opgeld makende rangschikking van Kafka's hoofdstukken kennelijk niet met de bedoelingen van de schrijver overeenstemde.
Ook zijn opvatting, dat in ‘De Koopman van Venetië’ volledig het aksent op een bedrogen, door antisemitisme belaagde Shylock behoorde gelegd te worden, was een bewonderenswaardige poging om, tegen de gemakkelijke traditie in, naar de essentie van een Shakespieriaans geheim door te dringen. In dit opzicht was hij een typische intellektueel, omdat hij iedere geprefabriceerde waarheid van tevoren afwees. Hij monteerde Brecht, zoals hij meende Brecht's bedoelingen het eerlijkst te benaderen, doch hersenen en intuïtie dikteerden hem een heel andere, overigens adekwate visie, wanneer het bijv. ‘Trijntje Cornelis’, een stuk van O'Neill, van de jonge Claus of de debuterende Jozef Van Hoeck betrof.
Het vertrek van het echtpaar Engelen naar Zuid-Afrika kwam voor zijn intimi niet volledig onverwacht. Een paar Kongotournees met een uitstulping in nog zuidelijker richting en de
| |
| |
Fred Engelen met twee studenten.
daarna aangehouden kontakten met Zuid-Afrika hadden het terrein voorbereid. Langzaam heb ik het projekt voelen rijpen en de uiteindelijke beslissing naderbij zien komen. Het strookt niet met mijn karakter mij met andermans zaken te bemoeien. Nochtans heb ik het herhaaldelijk geprobeerd met de voorzichtige overweging, dat er in Vlaanderen zélf nog zo ontzaglijk veel te doen bleef... Er was evenwel iets gekwetst in de psyche van Fred Engelen. Dit denkbeeld zal men mij nooit uit het hoofd praten. Ergens had de (overigens begrijpelijke) dwanggedachte postgevat, dat hij niet in zijn eentje kon blijven optornen tegen de mediokriteit, die zich meester had gemaakt van de Antwerpse K.N.S. en de wijze waarop deze zich in een gestachanoviseerd tempo, eerst een stuk per week, later één om de veertien dagen, van zijn taak als Nationaal Toneel behoorde te kwijten, bovendien gebukt onder decenniën oude tekortkomingen van een stedelijk teater, belast met de erfzonde van grotendeels louter plaatselijke, vaak kleinzielige, politieke konjunkturen. Zijn mannelijke trots verbood hem, op wie het odium van de ‘partijloze’ rustte, de nodige soepelheid op te brengen om het enige na te streven, dat aan zijn artistieke status had kunnen beantwoorden, nl. een direkteurschap, dat hem als kunstenaar, zonder bemoeiingen van bovenaf, de onontbeerlijke vrije armslag zou opgeleverd hebben...
Ofschoon ik niet bang ben voor mijn mening uit te komen, wens ik hieraan toe te voegen, dat Fred Engelens vertrek plaats greep vóór de aanstelling van de huidige direkteur Bert Van Kerckhoven. Ik meen deze laatste als mens voldoende te kennen om in hem de man te zien, die bij het niet lang daarop vrijkomen van de K.N.S.-direktie, ook in funktie van zijn mandaat als gemeenteraadslid, veeleer een promotor dan een tegenkandidaat van
| |
| |
Fred Engelen (als Macbeth) en studenten van het Departement voor Drama van de Universiteit van Stellenbosch (de heksen). Dit is zijn laatste vertolking geworden (mei 1967).
Engelen zou zijn geweest. Voor het overige zal het wel zo geweest zijn - afgezien ook van politieke imponderabilia en stuivertje-wisselen onder de partijen - dat het Antwerps stadsbestuur, van wie ontzaglijk veel afhing op het gebied van het Nationaal Toneel, destijds gewoon niet bij machte bleek, al was het maar voor eigen façadeglorie, Freds ontzaglijk talent en zijn intellektueel niveau te onderscheiden van de in die jaren opgeld makende sleurmiddelmatigheid. Wanneer er, na het verdwijnen van de Engelen, eindelijk een nieuwe direktie kwam, heeft Bert Van Kerckhoven een enorme, door velen sterk onderschatte inspanning geleverd om het gezag van Vlaanderens eerste schouwburg weer te verhogen.
Onvermijdelijk echter moest al te zeer de aandacht direkt op een verstandige aanpak van het repertoire, het overschakelen naar het drie-wekensysteem en een gezonde kijk op het vraagstuk van de publiciteit en de public-relations toegespitst worden. Minder spektakulair wellicht, doch niet minder symptomatisch dan Engelen's vertrek naar Zuid-Afrika, had er zich inmiddels een even massale als fatale desertie bij het akteurspotentieel voorgedaan. Onvrede met jarenlang overwegend semi-amateuristisch geklungel en de veel té trage aanpassing van de elders wél behartigde sociale konditie van de toneelspeler, stimuleerden de vlucht én naar Noordnederlandse gezelschappen (wat ik kan begrijpen), én naar het hoorspelgezelschap van de radio (wat ik voor échte, waaronder zelfs grote, akteurs niét kan begrijpen). Het is niet mijn taak, hier de huidige toestand van het kompleks K.N.S. Nationaal Toneel te analyseren, doch m.i. gaat Antwerpen op dit ogenblik gebukt onder de doem van een wel erg zwak gezelschap, terwijl men elders van Engelens pedagogische resultaten profiteert. Veel had een man als hij hieraan, - zij
| |
| |
Fred Engelen met de Vlaamse meester van het Poppenspel, Jef Contryn, die in 1964 in het Departement van Drama te Stellenbosch kursussen heeft gegeven.
het op het allerlaatste ogenblik, - op grond van zijn gezag, mogelijk nog kunnen verhelpen. Men begrijpe mij niet verkeerd. Fred Engelen is nooit kandidaat voor het direkteurschap geweest. Niettemin acht ik het onbegrijpelijk, dat men gedurende de zowat 15 na-oorlogse jaren, toen men de K.N.S., - zijn vererende nationale opdracht en een ongeëvenaard kapitaal aan pril en rijp talent ten spijt - steeds meer bergaf zag gaan, vanuit de hogere sferen nooit spontaan op hem een beroep heeft gedaan. Wat zijn aktiviteiten als regisseur betreft, herinnert de toneelkenner zich uiteraard een aantal topprestaties uit die tijd, doch de kwaliteit ervan doet ons niet vergeten, dat deze uitzonderlijke metteur-en-scène nooit kwa hoeveelheid met opdrachten werd verwend. Anderzijds doet het feit, dat men hem nooit enige kans gegund heeft om de leiding van het Nationaal Toneel op zich te nemen, mij enigszins denken aan de onverkwikkelijke geschiedenis, toen in 1938-'39, volop in een artistieke hoogteperiode, Joris Diels als direkteur van de K.N.S. tengevolge van politieke touwtrekkerij àfgestemd werd.
Fred en zijn vrouw vertrokken naar Zuid-Afrika, een nieuwe toekomst, een nieuw leven tegemoet. De man, die in zijn geboorteland jarenlang aan onbevoegden ondergeschikt was geweest, werd er professor aan de Universiteit van Stellenbosch, wat meteen het direkteurschap van het zopas naar Angelsaksisch model gestichte Departement Drama aldaar inhield. Niet alleen bouwde hij deze afdeling uit tot een voorbeeldig teaterlaboratorium, doch in 1966 kon er ook door hem de gekoncipieerde moderne schouwburg - een model in zijn genre - geopend worden. Zijn aktiviteit leidde in korte tijd tot een noodzakelijke decentralisatie van het Zuidafrikaanse kulturele leven, wat tot gevolg had, dat hij regelmatig
| |
| |
Het H.B. Thom-Teater, van de Universiteit van Stellenbosch, geopend op 6 oktober 1966 en gebouwd naar de ideeën van Fred Engelen.
voor vier gezelschappen als regisseur optrad. Te Stellenbosch zelf doceerde hij - bijgestaan door Tine Balder, die ginds trouwens in een rekordtempo, zowel in het Afrikaans als in het Engels, tot dé topaktrice opklom! - geschiedenis van het teater, teorie van het drama, regie, dekor, evenals belichtings-, geluids- en hoorspeltechniek. Veel grondiger nog dan in zijn Antwerpse Studio kon hij hier de opvatting verwezenlijken, dat de toneelspeler op universitair peil gebracht behoort te worden tot een volledige menselijke ontplooiing, die zowel het gemoed en de geest als het lichaam en uiteraard de stem omvat.
Helaas, ik zelf heb Fred Engelen en Tine Balder ginds niet aan het werk mogen zien. Ik ben er geen getuige van geweest, hoe zij er jonge Vlaamse toneelmensen prachtige kansen boden en er ook onze auteurs voor het voetlicht brachten.
Een voorlopige balans van wat Fred Engelen ginds realiseerde liet Paul Rock, die verleden najaar in de huiskring der Engelen verbleef, in het kulturele weekendblad ‘De Spectator’ van ‘De Nieuwe Gids’ (9-10 december 1967) verschijnen. Ik zelf moest mij noodgedwongen hoofdzakelijk tot ‘de Vlaamse periode’ beperken van de grote kunstenaar en de warmhartige mens, die nu voorgoed van ons afscheid heeft genomen. Het lijkt mij echter onontbeerlijk, dat in een volgend nummer van ‘Ons Erfdeel’ het woord verleend wordt aan iemand, die uit de eerste hand getuigenis over zijn werk in Zuid-Afrika kan afleggen. Niemand geeft zich beter rekenschap van het summiere karakter van de voorafgaande bladzijden dan ik zelf. |
|