Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
De MennonietenAl spoedig veranderde in Manitoba de vestigingsstruktuur der ‘Russische’ Mennonieten. Van in zichzelf gesloten religieus gemeenschapsdorp werd het type van nederzetting nu tot landelijk centrum van handel en verkeer. Faktoren in deze evolutie waren de komst van de spoorweg (in de periode tussen 1880 en 1885), de insluiting van het reservaat door andere kolonisten en later dan nog de mechanisatie van de landbouw. Een van de gevolgen van het geïntensiveerde kontakt met de buitenwereld was het langzaam verdringen van de private door onder openbare kontrole staande scholen. In Manitoba (en elders in Kanada) bestond er in de eerste 25 jaar van de 20e eeuw een ‘schoolkwestie’, waarin het in hoofdzaak om de rechten der eveneens religieus gemotiveerde Franssprekende minderheid ging. In die atmosfeer bracht dan de eerste wereldoorlog een heftige reaktie teweeg tegen al wat als Duits werd beschouwd. Voor de zeker niet Pruisisch-Duits voelende Mennonieten leidde dit tot een dubbele krisis. De eerste was een konfrontatie met de overheid; een provinciale wet werd uitgevaardigd met het doel, het onderwijs in het Duits te elimineren. Daartegen protesteerden de konservatieve zowel als de gematigd progressieve Mennonieten. Ze wezen op de garanties, hun in 1873 door de federale regering verleend. Ze trokken zich terug uit de openbare scholen, waarop de provinciale regering de oprichting van openbare scholen in elk distrikt verplichtend maakte, met de nodige heffing van belastingen op plaatselijke basis. Wegens tegenstand kwamen enkele priesters der Mennonieten in de gevangenis. De gematigde meerderheid gaf echter toe. Ze aanvaardden de scheiding van hun religie van de Hoogduitse schrijftaal, die aan hun in huiskring en onderling gesproken ‘Ploutdiets’ beantwoordt; dat ze dit deden, kwam omdat het Engels door kontakt met de buitenwereld vooral in de rangen van de tweede en derde generatie doorbrak. (Ongeveer 4.000 ‘Old Colonists’ of ultra-konservatieven weken weer eens uit naar Mexico, tussen 1922 en 1925). De andere krisis was meer een innerlijke en leidde tot een sterker bewustworden van hun Nederlands-Vlaamse-Friese oorsprong en kulturele erfenis. In Rusland wegens hun Hoogduitse schrijf- en onderwijstaal zonder meer als Duitsers beschouwd, voelden ze zich allesbehalve militaristisch-Duits. Door de federale regering bij de Duitse etnische groep ingedeeld, hadden ze zich vóór de eerste wereldoorlog als dusdanig opgegeven aan de census. De census van 1921 echter vertoonde ondanks een zekere Duitse immigratie van 1911 in 1914 en de natuurlijke aangroei, een gevoelige daling van de Duitse etnische groep, van 393.320 in 1911 tot 294.636 in 1921! En alhoewel er van 1911 tot 1921 slechts 6.134 Nederlandse immigranten kwamen, sprong | |
[pagina 30]
| |
het aantal personen die zich opgaven als ‘of Dutch origin’ van 54.986 op 117.506! De 98.684 personen van Duitse oorsprong, die ‘verdwenen’ waren, kwamen nu voor als van Nederlandse, ook wel als van ‘Russische’ afkomst, want slechts 62.520 méér Nederlanders waren verschenen. Trekt men daarvan de immigratie en de natuurlijke aangroei af, dan veranderden ongeveer 50.000 personen de opgave van hun oorsprong van Duits tot Nederlands. Blijkbaar waren niet allen Mennonieten, die dat deden, maar toch wel de grote meerderheid. In 1931 nog noemden van de 90.000 Mennonieten in Kanada zich nog 37.555 ‘Dutch Mennonites’. Daarbij komt nog, dat de censusopnemers geen al te duidelijke begrippen hadden van het verschil tussen ‘Dutch’ en wat de Mennonieten zelf hun ‘Diets’ of ‘Ploutdiets’ noemden. Zelfs nog in 1931 publiceerde het Dominion Bureau of Statistics een werk van Hurd en Grindley, waarin op een kaart de koncentraties van personen ‘of Dutch racial origin’ samenvallen met de kolonies der Mennonieten.
Na het vertrek van de meeste konservatieven ging de integratie van de Mennonieten in het Kanadese leven gestadig verder, hoewel lang niet overal in gelijke mate. In de grote Mennonietennederzettingen op het platteland, vooral die bezuiden Winnipeg, wordt in de huiskring nog veelal ‘Ploutdiets’ gesproken, en er zijn nu nog radio-uitzendingen in die taal, die Manitoba en Saskatchewan bestrijken. Arnold Dyck heeft in Manitoba verscheidene werken in die taal laten verschijnen, als ‘Koop en Bua faore nao Toronto’, een vertelling, ‘De Opnaom’ (1951) en ‘Onse Lied’ (1952), hetgeen ‘Ons Volk’ betekent, ‘onze lieden’. Maar naast het Engels is de schrijftaal het Duits. De ‘Mennonitische Rundschau’, in 1967 aan zijn 90e jaargang, te Winnipeg uitgegeven, en ‘Der Bote’ te Rosthern (Sask.) verschijnend, en nu aan jaargang 44, zijn weekbladen, die in het Duits opgesteld worden.
Maar de ‘Voice of the Mennonite Brethren Bible College’ te Winnipeg, dat geassocieerd is met de Universiteit van Manitoba, is in het Engels opgesteld. De kursussen worden in het Engels gegeven, zoals de wet het trouwens voorschrijft. Dit geldt ook voor de ‘Rosthern Academy’, nu een Junior College. De ‘Mennonite Quarterly Review’, uitgegeven door Goshen College, Indiana, en ‘Mennonite Life’, uitgegeven door een Mennonieten-College in Kansas, zijn eveneens in het Engels opgesteld. Onder de universitaire Mennonieten, die zich vooral in de steden vestigen en verder geïntegreerd zijn dan de landelijke Mennonieten, komt het Engels in de jonge gezinnen dikwijls als enige spreektaal voor, terwijl met de ouders nog meestal Duits of ‘Ploutdiets’ gesproken wordt. Ondanks hun gesproken ‘Ploutdiets’ kost het hun nog heel wat moeite, indien ze aan de Universiteit Duitse kursussen ‘nemen’. Degenen, die het Hoogduits als schrijftaal kennen, behoren meestal tot de oudere generatie en voor voornoemde studenten blijft het tenslotte een vreemde taal.
Maar bij alle integratie behouden de Kanadese Mennonieten het bewustzijn en zelfs de fierheid, Mennonieten en uiteindelijk van Nederlandse afkomst te zijn. Werken, door ontwikkelde Mennonieten geschreven (velen worden historici) hebben tot dit bewustzijn bijgedragen (zie bibliografie). Dit kulturele groepsbewustzijn is echter bijna uitsluitend religieus gegrondvest, niet nationalistisch gericht uit linguistische overwegingen. Het gaat gepaard met een sterke endogame neiging, die nog lang dat apartheidsbesef zal helpen in stand te houden. Hoewel Engels de taal is der meeste godsdienstoefeningen, wordt het Hoogduits op de Mennonietennederzettingen daarvoor nog gebruikt, en ook nog wel in de steden. De moderne bijbels zijn in het Engels, maar vele familiebijbels zijn oude Duitse. Er zijn nog steeds Sängerfeste, waar naast Engelse ook Duitse liederen gezongen worden. Toch krijgen deze dingen meer en meer de stempel van kultuurbewust bewaren van tradities, d.w.z. van folklore, opgedrukt.
De census van 1961 telde meer dan 152.000 Mennonieten in Kanada. In dit cijfer is een klein aantal Hutterieten opgenomen. | |
Integratie, taal- en kultuurbewustzijn bij de Nederlands-Vlaamse etnische groepOorzaak van, of redenen tot emigratie zijn niet alleen een zekere bevolkingsdruk, met de daaruit voortvloeiende sociaal-ekonomische faktoren, maar ook religieuze en psychologische drijfveren. Landverhuizing en pioniersgeest gaan vaak gepaard, ook in de jongste jaren, met een openlijke of heimelijke zendelingsgeest.
Die zendingsbewuste immigratiegeest was buiten de Mennonieten ook zeer sterk bij de | |
[pagina 31]
| |
Protestantse Nederlanders in Kanada, en dan verder in afnemende mate bij de katolieke Nederlanders en Vlamingen; het aantal niet religieus-gemotiveerde immigranten uit de Lage-Landen-bij-de-zee bleef relatief beperkt. Bij de overigen, de meerderheid, was daarom de religieuze drijfveer niet noodzakelijk dominant.
We zullen zien dat er verschijnselen van vergevorderde integratie naast oorsprongsbewustzijn optreden. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat beide in de eerste plaats op de religieuze faktor, en niet zozeer op behoud of verwerping van een taal-nationalistische tendens terug te voeren zijn.
Vallen we na deze waarschuwing maar direkt met de deur in huis. Reeds bij de eerste generatie, nl. de immigranten zelf die vóór hun komst het Nederlands als moedertaal hadden, treedt na enkele jaren een verschijnsel van verbastering op in het Nederlands, voor zover ze dat nog in de huiskring of met landgenoten-immigranten praten. Dit verschijnsel is vooral opvallend bij de niet-intellektuelen, d.w.z. bij het gros van de immigranten van vóór 1950, en bij een groot deel van degenen die na dit tijdstip kwamen. Laten we volgend staaltje - het is een kondensatie van wat een aantal van mijn Nederlands-Kanadese vrienden vertellen, als ze in het Nederlands met mij praten - maar van de humoristische kant bekijken:
‘Ik lijk (like) Canada. 't Is 'n goed kontrie (country) om er te leven (live). 'n Beter kontrie is er nog niet uitgevonden (to find out). Al teljoe (I tell you), Canada meent een lat (means a lot) tot mij (to me). Ik drijf nu de kar (drive the car) van de firm. Ik mag aan de leksjens (elections) meedoen, die van de city, joeno (you know). Ik heb 'n lot met 'n splendid vjoe op de mountains. De bilder (builder) paort (pours) nou de konkriet (concrete) voor de beezment (basement). Onze fridge is al reserved. Nogal wat diff'rent van die ool kontrie (old country). In de spring kopen we wel 'n joezd kar (used car). Canada is 'n fain kontrie, joebet (you bet). 't Boddert me wel 'n bit (it bothers me a bit) dat we niet oversies (overseas) kan flaai (fly), want Pappie is sick, joeno. Hij is in troebel (trouble). Maar met 'n sjaarterflait (charter-flight) kunneme wel naar die ook kontrie flaai. Maar je moet cash betalen, 't gaat niet met 'n simpele downpayment. 'k Maak wel wat monie (money) in overtime... (is hij een valsmunter?). Plee jij ook de stock-market? 'k Heb 'n faine oliestock (oil-share), de boyfriend van Mies gaf me de tip. Hij werkt voor 'n broker downtown en trevelt (travels) a lat. Mies is me sister, joeno. Ze tietsjt aan de haaiskool (she teaches at the highschool). Nog één course en dan heeft ze haar degree’...
Reeds in 1940 schreef professor Walter Kirkconnell, die naast Engels en Frans meer dan tien talen van etnische groepen in Kanada kan lezen, spreken of schrijven, en zich zeer intensief met de pers en literaire produkten van deze groepen heeft beziggehouden, dat ‘de Nederlanders de meest volledig geassimileerde groep van al onze minderheden zijn. Méér dan 70% der Nederlandse Kanadezen vermelden het Engels als hun moedertaal, en de overigen kennen genoeg Engels om onze Engelse nieuwsbladen te lezen... Assimilatie blijkt een traag proces te zijn. Alleen de Nederlanders en de Duitsers vertonen een uitgesproken neiging hun eigen taal en tradities op te geven.’ In verband met de toen fel besproken kwestie van een Duits-nationalistische vijfde kolonne van ‘verraders’ onder de Duitse etnische groep voegde hij eraan toe: ‘na de Nederlanders zijn onze 600.000 Duitse Kanadezen de meest volledig “gekanadiseerde” (Canadianized) van al onze Europese groepen en elke poging om ze te benadelen (penalize) als groep zou volkomen onrechtvaardig en irrationeel zijn.’ Buiten de eigen ervaring baseerde Prof. Kirkconnell zijn bevindingen op statistische gegevens, op het feit dat de Nederlanders als enige onder de minderheden geen etnische pers hadden (vóór 1940 dus) en hij geen in het Nederlands opgestelde literaire of andere publikaties kon recenseren al de jaren dat hij in de ‘University of Toronto Quarterly’ erg nauwgezet massa's van zulke publikaties van alle mogelijke groepen in een gekommentarieerde bibliografie onder de loep had genomen. (Een zorgvuldig onderzoek van zijn jaarlijks overzicht van de publikaties der etnische minderheden in hetzelfde tijdschrift van 1944 tot 1966 leverde eveneens niets op.)
Wat Walter Kirkconnell verklaarde was niet lichtvaardig gezegd, alhoewel hij de tot klichee gewordene vox populi van Kanada met zijn weloverwogen vaststelling bevestigde. Dat in hoofdzaak juiste klichee (vox populi, vox dei) bestond erin, dat onder de ‘preferred immigrants’ uit Noordwest-Europa (na de Britse) de Nederlandse en de Vlaamse groepen als de gemakkelijkst te integreren werden beschouwd. Door de pro-immigratie gezinde Kanadezen werden ze daarom in de openbare zowel als de privaatsektor met lof overladen. Andere redenen voor deze lof waren hun vlijt, hun speciale talenten en ondervinding als ‘agriculturists’, hun grotendeels konservatieve en religieuze gezindheid, hun lage graad | |
[pagina 32]
| |
De ‘campus’ der Universiteit van Calgary.
Een huis wordt in zijn geheel ‘ver-huisd’. Een typisch pionierskerkje. Een greep studenten van de universiteit te Calgary, die de kursus ‘Netherlandic Literature and Culture’ volgden. | |
[pagina 33]
| |
van kriminaliteit, hun hoge graad van schoolbijwoning, hun sukses en belangrijke bijdragen tot het Kanadese leven, kortom, hun verregaande integratie als ‘usefull and respectable, responsible citizens’.
De census van 1931 gaf het percentage aan van diegenen die in de Nederlandse etnische groep het Nederlands nog als hun moedertaal vermeldden: slechts 32,8%, het laagste van alle groepen; bij de Duitsers was het Duits nog moedertaal voor 58,2%; voor de Denen was het 70,1%, de Noren 74,3%, de Zweden 75,8%; voor alle andere groepen, de Zuiden Oosteuropese e.a. lag het boven de 85%! Deze cijfers geven natuurlijk geen volledig betrouwbare gegevens voor de graad van integratie weer, wegens mogelijk sterk variërende graad van recente immigratie. Daarom volgen de cijfers van 1951 en 1961: Nederlands (Vlaams inbegrepen), respektievelijk 33,3% en 39% (deze laatste stijging is te wijten aan massale inwijking na 1951); Duits: 53,1% en 53,7%; Skandinavisch: 37,8% (deze daling is te wijten aan verminderde recente immigratie; in de leeftijdsgroep 42-64 jaar is het percentage voor het Nederlands slechts 15,5%. Slechts 1,8% der personen behorende tot de Nederlandse etnische groep in 1961 kende alleen maar Nederlands.
Deze verregaande tweetaligheid wijst ook op een bereidheid, snel en gemakkelijk te integreren.
De gemiddelde ‘New Canadians’ leven zodoende in twee werelden, die van hun ‘background’ of historisch erfdeel, en de onmiddellijk alledaagse, waarin het erom gaat, zich te handhaven of door te breken. In de kinderjaren, vooral als ze in Kanada geboren werden of vóór de leeftijd van tien jaar met hun ouders immigreerden, voelen ze zich Kanadees ‘zoals de anderen’ of maken ze een periode van integratiewoede door, want ze willen niet opvallen, door te worden als de rest. (Tien jaar schijnt de scheidingslijn te zijn, de ouderen zijn kalmer in hun integratieverlangen, blijven oorsprongsbewust genoeg om na voldoende integratie iets van eigen aard tot het Kanadese leven bij te dragen, hoewel dat iets nooit het opdringen van hun moedertaal zal zijn). Bij de jongeren, in hun adolescentie integratiedol, treedt (vooral bij de steeds talrijker wordende universitairen en intellektuelen) toch een bewustzijn van eigen aard en waarde op in de volwassen jaren, zelfs als ze hun oorsprongstaal nauwelijks meer kennen.
In de gesloten religieuze groepen, waartoe de meerderheid van de Nederlandse en Vlaamse ‘New Canadians’ behoren, stelt men een gelijkaardig verschijnsel vast. Na een taalstrijd omstreeks 1900 in de Christian Reformed Church in de V.S. nam het Engels in en voor die Kerk de overhand. Terwijl de konservatieven meenden, dat het voortbestaan van hun kerkgemeenschap en haar religieuze waarden verbonden was met het bewaren der taal van de voorouders in de onderwijsinstellingen en kerkdiensten, zagen de progressieven in, dat vasthouden aan de taal integendeel de jongere mensen uit de Kerk zou weghouden, omdat die taal geassocieerd werd met de oudere generatie, met wie ze om velerlei redenen in spanning of konflikt stonden. De belangen van de religie, en niet een kultureel taalbewustzijn, waren hoofdbezorgdheid van beide strekkingen. Daarom is alles nu in het Engels. Slechts als een tijdelijke maatregel wordt voor recente immigranten, als te Calgary bv., één kerkdienst in het Nederlands gehouden elke zondag om beurten in één der drie C.R.C. kerken. Maar te High River, op het platteland dus in een recent opgerichte gemeente, wordt uitsluitend Engels voor de godsdienstoefening gebruikt. In de Reformed Church geschiedt ook alles in het Engels, behalve in de zomer, wanneer voor bezoekende familieleden uit Nederland enkele zeldzame diensten in het Nederlands gehouden worden.
De taal wordt dus indien nodig aan de religieuze belangen opgeofferd, in die zin, dat men er niet aan denkt deze in gevaar te brengen door een groepsbewustzijn door middel van de taal te kultiveren.
In grote lijnen geldt dit alles ook voor de katolieke Nederlands-Vlaamse groepen, met dit verschil, dat het apartheidsbesef op een bredere grondslag steunt dan bij de protestantse groepen, wier religieus groepsbewustzijn met dat van etnische oorsprong grotendeels samenvalt. Waar ze ook wonen, in de steden of op het platteland, verspreid of in relatief gekoncentreerde gemeenten, worden de katolieke Nederlanders en Vlamingen door groepen geabsorbeerd, samengesteld uit numeriek veel grotere etnische groepen, als de leren, de Italianen en de Franse Kanadezen.
Er bestaat dus een dualiteit, maar daarom nog geen tegenstelling, tussen hoog integratievermogen en -verlangen aan de ene, en niet op taalnationalistische tendenzen gebaseerd bewustzijn van eigen aard en speciale oorsprong: m.a.w.: hoewel de meeste van deze mensen zichzelf als Kanadezen beschouwen, voelen ze zich daarom nog niet als imitatie-Angelsaksers. Ver van taalnationalistisch te zijn, zoals de zich inheems beschouwende | |
[pagina 34]
| |
numeriek sterke en religieus gefundeerde Frans-Kanadese groep, willen heel wat leden van de kleinere etnische groepen, waartoe ook de Nederlanders en de Vlamingen behoren, van hun eigen aard bijdragen tot een Kanadese identiteit-in-wording, die noch overwegend Angelsaksisch, noch Frans-Kanadees zou zijn, maar een veelkleurig, door bemiddeling van deze etnische bijdragen in harmonie gebrachte mozaïek.
Zo tracht men het onbehaaglijke schizoïde gevoel eigen aan de kleinere etnische minderheden te doen omslaan in iets positiefs. Het Nederlands-Vlaamse element kan dus hier een rolletje spelen; van het bewaren of oprichten van permanente taal- en kultuureilanden kan en mag echter geen sprake zijn. Nationalistisch-separatistische doeleinden kan een doelbewuste kulturele bijdrage door de Nederlandse en Vlaamse ‘etnische’ groepen niet hebben, daarvoor is de groep te klein, te zeer verspreid, en zelfs in Zuidwest-Ontario te veel met de Duitse en de grote Angelsaksische groep vermengd.
Het vermijden, ja, de onmogelijkheid van taalnationalisme betekent echter niet, dat de ontwikkelde oorsprongsbewuste Nederlands-Vlaamse Kanadezen de taal van hun stamland, zijn literatuur en kultuur niet zouden kunnen bestuderen. Daarbij hoeft de taal nog niet aktief beheerst te worden: Het is zelfs waarschijnlijk, dat er slechts een toekomst voor zulke studie mogelijk is in de mate van de beschikbaarheid en de verspreiding van vertalingen. Dit sluit vertaald of in het Engels geschreven wetenschappelijk studiemateriaal in. Maar daarover later meer, o.a. over de rol, die het moederland daarbij kan spelen en de hulp, die het kan verlenen.
In dit verband dient de etnische pers vermeld te worden. Door de Nederlandstalige minderheid na de oorlog uitgegeven, kwam ze met meer kracht door dan men had kunnen vermoeden aan de hand van de vooroorlogse situatie. Dit is te wijten aan de relatief massale immigratie, aan een hogere graad van geografische koncentratie en het hoger aantal niet-rurale immigranten, met de verhoogde matematische waarschijnlijkheid, onder hen ervaren redakteurs en uitgevers te vinden. Die etnische pers is geen faktor die integratie zou tegenwerken. Aan taalnationalisme wordt niet gedaan. Dit wordt niet alleen - of zelfs niet zozeer - weerspiegeld door het feit, dat er Engels naast Nederlands in wordt gebruikt of 't eerste zelfs overweegt. Ook de inhoud wijst op de reeds vermelde kombinatie van integratievermogen en oorsprongsbewustzijn. Men vindt, naast meestal in het Nederlands opgestelde informatie, om pas aangekomen immigranten de aanpassing en integratie te vergemakkelijken, bv. ook een vervolgreeks over de geschiedenis en kultuur der Nederlanders (in het Engels), blijkbaar ten behoeve van de tweede of latere generaties.
In immigratielanden als Kanada, de V.S. en vele staten van Zuid-Amerika, ook Australië, heeft er altijd bij zekere lagen van de bevolking en de overheid een wantrouwen bestaan tegenover de pers van etnische minderheidsgroepen, ook bij velen die anders niet antiimmigratie ingesteld waren, dus de noodzakelijkheid of de wenselijkheid van immigratie voor de ontwikkeling van hun land inzagen. Precies door het verschijnsel der integratie is de tweede generatie, en zeker de derde, onder de immigranten onverdraagzamer tegenover nieuwe landverhuizers dan de zogenaamde ‘van oudsher’ ingezetenen (zelf nakomelingen van immigranten, nauwelijks één of twee generaties lager in het land!). De redenen, - of drogredenen - zijn meestal, dat de ‘nieuwen’ ‘foreigners’ zijn, of het ‘schuim en gevangenisgespuis’ uit andere landen, ofwel dat ze de arbeidsmarkt overstromen en de werkgelegenheden der ‘native-born’ usurperen! Periodiek komt er van de kant der ekstremisten en zelfs de gematigden op dat gebied, wel eens oppositie tegen de pers der etnische wegens haar ‘nationalistisch, anti-Kanadese of zelfs subversieve’ propaganda. Hoewel dit verwijt meestal ten onrechte aan het adres van die pers werd geuit, was het soms toch niet geheel ongegrond. Vooral juist vóór en na de tweede wereldoorlog werden zekere reeds bestaande etnische bladen heimelijk overgenomen en langzaam geperverteerd, ofwel werden er nieuwe opgericht of gefinancierd door vreemde mogendheden, voor nationalistische en ideologische subversieve propagandadoeleinden. (Dat deze pogingen met heel weinig sukses bekroond werden, bewijst weer eens de diepgang van het integratieproces, vooral bij de Duitse, Nederlandse of Vlaamse minderheden.) Deze niet spontaan uit de plaatselijke minderheden gesproten propaganda-pers en aan de andere kant de pers van politieke vluchtelingen- of émigrékringen, behoren niet tot het spontane, bona fide type van etnische pers, waartoe momenteel de Nederlands-Vlaamse in Kanada zonder twijfel wel behoort. Ze is allesbehalve separatistisch, het taalnationalisme wordt aan zekere Frans-Kanadese kringen overgelaten; pogingen om deze ‘minderheid’ in Kanada op één lijn te brengen in een gemeenschappelijk front tegen de Angelsaksische meerderheid bleven praktisch zonder sukses; wel integendeel, de vele kleinere etnische minderheden | |
[pagina 35]
| |
zijn een argument van de konservatieve ‘old empire’ Angelsaksers tegen het idee van een uit een mozaïek gegroeide ‘Kanadese identiteit’.
De Nederlands-Vlaamse, meestal lokale etnische pers in Kanada is dus eerder een bevorderende faktor dan een rem op het gebied van integratie, en dit hoewel het grootste deel ervan uitgaat van specifieke religieuze of andere groepen, verankerd in de Nederlandse of Vlaamse etnische minderheid. De pers weerspiegelt zodoende de algemene geestesgesteldheid van deze minderheid, nl. een pragmatisch-positieve, op de toekomst gerichte kombinatie van integratie in - en liefde voor - het nieuwe vaderland, met trots op hun oorsprong. Slechts bij weinigen leidt deze schizoïde toestand tot permanente schizofrenie. Bij emotionele ogenblikken - als het recente bezoek van Koningin Juliana aan Calgary, toen méér dan 3000 Calgarianen van Nederlandse afkomst haar geestdriftig verwelkomden - blaast het oorsprongsbewustzijn van recente immigranten wat stoom af; maar niemand ziet daarin het signaal tot een separatistische kampagne. Natuurlijk is de trots op hun oorsprong van de immigranten der eerste generatie anders, d.i. meer irrationeel en emotioneel gefundeerd, als het weloverwogen, op zekere rationele inzichten steunende bewustzijn der meer ontwikkelde tweede of derde generatie... Hoofd van ‘De Nederlandse Courant’.
Nemen we als voorbeeld ‘De Nederlandse Courant’, een onafhankelijk weekblad, uitgegeven door de heer A. Diening te Willowdale bij Toronto (Ont.) en bijna volledig in het Nederlands opgesteld. Volgens Aylmer's Directory van 1967 heeft het een oplage van 3.425 eksemplaren. Bepaalde advertenties zijn in het Engels opgesteld; niet-Hollandse firma's adverteren er ook in, hetzij in het Engels, hetzij in het Nederlands. De inhoud is typisch voor de standaard etnische pers: algemeen nieuws en artikels over Kanadese aangelegenheden; editorialen over Kanadese, Nederlands-Kanadese of algemene wereldproblemen; belangrijk wereldnieuws, niet als ‘hot news’, maar overzichtelijk en interpretatief; nieuws uit Nederland van gelijkaardige soort; nieuws over het groepsleven, vooral lokaal; sportnieuws uit het oorsprongsland voor de eerste generatie; sportnieuws in verband met Toronto, in het Engels; vervolgreeksen van algemeen informatief belang, als ‘Your Dutch Ancestry’ in het Engels, blijkbaar voor de tweede en derde generatie, uitgaande van Radio Nederland; inlichtingen en uurrooster van kortegolfuitzendingen van de Wereldomroep (Radio Nederland) en van de Nederlandse half- en kwartuurtjes in de lokale stations, voor heel Kanada; en hoekjes voor de vrouwen, waaronder recepten, ‘keukengeheimen’. Ook zet het Kanadese Ministerie van Burgerschap en Immigratie bv. advertenties in de krant, in het Nederlands, over de juiste manier om het Kanadese staatsburgerschap te verwerven, of het Ontario Medical Services Insurance Plan plaatst er een uitnodiging om lid te worden.
Een ander algemeen onafhankelijk maandblad van dezelfde aard is ‘De Dijk’, uitgegeven te Calgary. ‘De Nederlandse Post’ van Montreal werd onlangs overgenomen door de ‘Nederlandse Courant’. ‘Tke Dutch Free Press’ gaat uit van de Nederlandse belangengroep in Zuidwest-Ontario en verschijnt te Chatham: het is een weekblad, volgens Aylmer's Directory met een oplage van 1.200 eksemplaren en 800 ‘free’. Te Chatham wordt ook nog het weekblad ‘Hollandia-News’ gepubliceerd; beide ten dele in het Engels. Te London, Ont., verschijnt ‘Compass-Onder Ons’ maandelijks.
De Kalvinistische religieuze pers is voor de Christian Reformed Church vertegenwoordigd met ‘Calvinist-Contact’, een weekblad met een oplage van 6.780 eksemplaren, uitgegeven te Hamilton in Zuidwest-Ontario. Buiten specifiek religieus nieuws en religieuze artikels of editoriale stellingnamen beantwoordt dit blad aan het standaardtype. Een recent nummer bv. gaf een ‘buitenlands overzicht’ door een universiteitsprofessor, in het Nederlands, een artikel in het Engels over ‘pre-marital sex’ vanuit kalvinistisch standpunt, een vervolgroman in het Nederlands, een artikel over de kolonisatie van Brits-Columbië in het | |
[pagina 36]
| |
Zicht op Vancouver.
Titelbladzijde van het Nederlands-Kanadees maandblad van september 1966.
| |
[pagina 37]
| |
Engels, zonder vermelding van de Nederlandse bijdrage (door Imperial Oil ter beschikking gesteld van de ‘foreign language press and radio in Canada’, wel te verstaan in het Engels), en een rubriek ‘teachers wanted’ voor de C.R.C. ‘high schools’ en ‘colleges’. ‘The Christian Vanguard’ van de ‘Christian Action Foundation’ der C.R.C., te Edmonton uitgegeven, is uitsluitend in het Engels opgesteld, zoals trouwens ‘The Guide’ van de ‘Christian Labour Association of Canada’, door de C.R.C. opgericht.
Verder verschijnt er nog maandelijks de ‘Pioneer’ van de Reformed Church te Hamilton, met een oplage van 2325 eksemplaren in 1967.
Daarbuiten zijn er evenveel inlichtingenblaadjes - half in het Nederlands, half in het Engels - als er Dutch-Canadian Clubs en Credit Unions zijn. Te Toronto is er bv. de ‘Duca Post’ van de Dutch-Canadian Toronto Credit Union.
Eveneens wordt de eerder ‘Vlaamse’ ‘Gazette van Detroit’ verspreid in het zuidwestelijk gedeelte van Ontario.
Als besluit mag men wel zeggen, dat er hier van een doelbewust taalnationalistisch streven geen sprake is. Wél wordt beroep gedaan op het oorsprongsbewustzijn van alle generaties, impliciet door het oprichten zelf van de etnische pers, en soms wordt er ook ekspliciet op gewezen, dat de studie van kultuur en taal van het moederland geen schande is. Daartoe volgt een citaat uit de ‘Nederlandse Courant’ van de hand van de redaktie (1 juni, 1966): ‘Denkt niet, dat U een geslaagde immigrant is, als U Uw herkomst vergeet of verdoezelt. Zulk een herkomst als de Uwe kan U in dit gezegende land alleen maar helpen, Uw prestige nog te verhogen’.
Vermelden we nog dat een Vlaamse radiouitzending wordt verzorgd door de heer Van Maele (Tillsonburg, Ont.).
Om de zaken in hun juiste perspektief te stellen, laten we enkele statistische gegevens volgen over de etnische pers in Kanada. In 1905 telde men er 18 etnische dag-, week- of maandbladen in vier talen, het Duits, Zweeds, Deens en IJslands. In 1911 waren het er 33, in dezelfde talen met daarbij nog het Oekraïnisch, het Pools en het Italiaans. In 1939 waren er 51 periodieke publikaties, in 15 talen, waaronder het Nederlands niet voorkwam. Nu zijn er een honderdvijftigtal in niet minder dan 25 talen! (of beter: 25 taalgroepen vertegenwoordigend).
Kontrole door de overheid beperkt zich tegenwoordig tot de gewone vereiste registratie, o.a. bij de Postmaster General, en tot een jaarlijkse ‘review’ door het Ministerie van Burgerschap en Immigratie. Er heerst natuurlijk persvrijheid.
Er bestaan een aantal ‘Dutch-Canadian Clubs’ en verenigingen als ‘credit unions’, in zowat elke plaats waar er enkele honderden Nederlandse of Nederlandse en Vlaamse Kanadezen wonen. Ze bestaan op het platteland zowel als in de steden. ‘Dutch-Canadian’ betekent niet, dat de vereniging personen behorende tot de etnische minderheid met ‘native’ Canadians zou samenbrengen. ‘Dutch-Canadian’; zo heet een klub van Kanadezen van Nederlandse afkomst en van immigranten die bezig zijn Kanadezen te worden. Deze klubs hebben meestal gezellig samenzijn, dansfeestjes, kinderfeestjes als het elders in Kanada niet bestaande Sinterklaasfeest, sportaktiviteiten, het organiseren van chartervluchten naar Europa en ook wel eens film- en zelfs teatervoorstellingen als doeleinden van hun bestaan; hoewel de taal meestal (niet altijd!) het Nederlands is, wordt er aan een bewust kultiveren ervan, met het doel taaleilanden als de Frans-Kanadese op te richten, niet gedaan.
Volgens een van de Nederlandse Ambassade verkregen lijst, die teruggaat op 1963 met enkele aanvullingen en korrekties, waren er drie verenigingen te Hamilton (Ont.), één te Kitchener, twee te London (Ont.), drie te Fort William-Port Arthur, zes in Toronto, vijf Winnipeg, één in Saskatoon, acht in Edmonton, drie te Calgary en omstreken, één te Lethbridge, drie in B.C. en nog een aantal verspreid in kleinere plaatsen.
Buiten de credit unions zijn er ‘entertainment’-klubs; klubs rond religieuze richtingen, als de St. Willibrord Credit Union te London, Ont., de ‘Christian Society for Social and Cultural Development’ te Port Arthur-Fort William, de R.K. Hollandse Club ‘St. Francis’ te Fort Garry, Man.; ‘glee clubs’ en ‘choral societies’, een toneelvereniging als ‘Fama’ te | |
[pagina 38]
| |
Toronto; een ‘Dutch Charity Organization’ te Oakville; zelfs een ‘Dutch Burial Fund’, als te Port-Arthur; voetbal- en sportklubs als ‘Neerlandia’ te Toronto, ‘Excelsior’ te Edmonton, ‘Ajax’ te Jasper Place (bij Edmonton); luncheon clubs als de ‘Dutch Luncheon Club’ te Montreal; fanfarekorpsen, als dat van de C.R.C. te Winnipeg.
Vlaamse of Belgische klubs bestaan er ook en zijn even gevarieerd als de Nederlandse, en ook niet méér uitgesproken taalbewust of ‘kultureel’. Er is bv. de ‘Vlaamse Kring van Montreal en Omstreken’, naast een Waalse vereniging als de ‘Union Wallonne du Quebec’; een ‘Soccer-Club Standard-Belgica’ te Montreal; een gemengde Frans-Vlaamse ‘Club Belgo-Canadien de Sabrevois’; de Belgisch-Luxemburgse Kamer van Koophandel; de Vereniging van Belgische Oudstrijders en het ‘Studiecomiteit van de Belgische Colonie’ te Montreal. In Ontario is er de grote ‘Dehli Belgian Club’ met een groot deel Vlamingen, en onderafdelingen voor bowling, kaartspel, dans, enz. Interessant zijn de gemengde klubs van deze streek. Er is een ‘Canadian Belgian-Dutch Club’ te Sarnia en één te Wallaceburg, met respektievelijk 500 en 450 leden, waarvan te Sarnia 25% Vlamingen en 75% Nederlanders. Te Tillsonburg bestaat de ‘Canada-Benelux Unity Club’ met 95% Belgen, waaronder veel Vlamingen; en te Chatham is er de ‘Kent Belgian-Dutch’ klub. Het is opvallend, dat tot nog toe slechts één klub zich zonder meer ‘Vlaamse Kring’ noemt. In Manitoba bestaat er te Winnipeg-St. Boniface sinds 1904 een ‘Club Belge’, die gemengd is, en waar er niet genoeg recente immigranten zijn, om de Engelse taal te onttronen. Er zijn heel wat onderafdelingen, o.a. typisch ‘Belgische’, en de volgende lijst is tekenend: de boogschutters, de pijprokers, de ‘Ladies get together’, de ‘Ladies Belgian Veterans’, de ‘Old Timers' Club’, de ‘Archery Club’, de ‘Robin Hood Boogschutters’, de kaartersclub, verscheidene Bowling Clubs, de Bingo Groep (een Kanadees kansspel), en de Belgische Oudstrijders.
Niet alleen onder Belgische, maar ook onder Nederlandse klubs bestaan de onvermijdelijke rivaliteiten en wrijvingen, die zelden iets met de taal te maken hebben, tenzij misschien bij sommige Belgen, als erfenis uit het moederland.
Wat de beroepsbezigheden van de Nederlands-Vlaamse etnische groep in Kanada betreft, hebben we reeds vermeld dat in de naoorlogse immigratiegolf na 1951 de niet-landelijke beroepen overwegend werden. Er bestaat in Kanada nog steeds een klichee, rest van een vroegere voorstelling, die ook niet helemaal juist was, nl. dat de Nederlanders en Vlamingen vooral op het land woonden. Reeds in 1913 woonden er 1.600 Nederlanders en een kleiner aantal Vlamingen in Winnipeg en voorsteden, 400 in Calgary en 300 in Edmonton. Op een totale bevolking van meer dan 18.000.000 in 1961, waren er in Kanada iets meer dan 2.000.000 ‘rural-farm’, 3.465.000 ‘rural non-farm’, en 12.700.000 ‘urban’. In de Nederlandse etnische groep (voor de Belgen vond ik geen cijfers, tenzij onder de groep ‘others’ en niet-gedifferencieerd) telde men respektievelijk in dezelfde kategorieën: 94.948, 95.624 en 239.107; dus heel wat meer dan helft ‘urban’ en minder dan één vierde eigenlijke ‘farmers’ (totaal 429.679, dit ter opfrissing van het geheugen). Met enkele schommelingen geldt deze vaststelling van proporties ook voor de provincies, ook voor Ontario bv., waar er op 191.017 ‘Nederlanders’ slechts 37.298 ‘farmers’ en 112.985 stedelingen woonden, in 1961. Zelfs indien men meent, dat de integratie in de landelijke streken om verscheidene redenen (religieuze, sociale struktuur, enz.) trager zou zijn dan in de kleinere rurale centra en de steden, kan de rurale minderheid de integratie maar weinig beïnvloeden. Vlucht naar de steden, vooral in de tweede generatie, direkte immigratie naar de steden, degelijk en ver doorgevoerd onderwijs ook op het platteland, en menging aldaar met andere minderheden en de meerderheidsgroep zijn even zovele faktoren, die een remmend effekt van de rurale etnische gemeenschappen op de integratie erg miniem maken, zoniet praktisch tot nul herleiden.
Verder is er het relatief weinig endogame karakter van de Nederlands-Vlaamse groep, dat van hen een van de meest integreerbare maakt. Dit geldt nog meer voor de Rooms-Katolieken onder hen dan voor de Protestanten, waar echter exogamie met niet-Nederlandse Protestantse groepen toeneemt.
Verder is het belangrijk te wijzen op de volgende cijfers: in 1961 waren er op 429.679 personen van Nederlandse stam 80.096 Nederlandse staatsburgers; trekt men daar de recente immigranten van de vorige vijf jaar af (zij konden nog geen Kanadese staatsburgers worden), dan blijft er ongeveer 10% over, die om een of andere reden geen Kanadezen werden, wat niet bepaald op een chauvinistische strekking wijst. Hetzelfde geldt | |
[pagina 39]
| |
voor de Belgen, met 10.000 Belgische staatsburgers in de census van 1961, op 61.382 personen. Vergelijkt men deze cijfers met het aantal in Nederland geboren personen van Nederlandse afstamming in 1961 (135.033) en het aantal in België geboren onder de Belgische etnische groep (28.253), dan merkt men, hoe geredelijk de leden van beide groepen zich laten naturaliseren, zodra ze het recht daartoe hebben; dit wijst eveneens op een grote bereidschap tot integratie.
Een van de etnische groep spontaan uitgaande zuiver kulturele vereniging, publikatie of tijdschrift is me niet bekend; ongetwijfeld zijn er wel Nederlandse en Vlaamse Kanadezen, die als partikulieren of in het beste geval lokaal verspreid - het een en ander op kultureel gebied voortbrengen, al is het het organiseren van folkloristische zangavonden, die het soms tot openbare vertoningen brengen, zoals tijdens het folkloristisch festival van de etnische groepen te Winnipeg in 1928, te Toronto in 1938, of nu tijdens het ‘centennial’ jaar en Expo 67. Folkloristische en andere tentoonstellingen over het moederland, zowel als ‘trade-fairs’ van de lokale Nederlands-Kanadese zakenlieden worden regelmatig georganiseerd, dikwijls met hulp en materiaal door de Ambassades verstrekt. Een Van Goghtentoonstelling te Montreal, Ottawa, Toronto en Winnipeg trok veel aandacht in 1960-61, evenals een Mondriaan tentoonstelling te Toronto in 1966. Het ‘Nederlands Kamerkoor’, het ‘Residentie Orkest’ en het ‘Nederlands Kamerorkest’ gaven in de laatste jaren koncerten in Kanada's grootste steden, maar blijven meestal in het oosten van Kanada steken. Ter gelegenheid van Expo kwam het Concertgebouw orkest naar Montreal. Het Nederlands paviljoen heeft volgens mijn informatie een tentoonstelling over het Nederlandse boek, over moderne architektuur in Nederland en over werk van (oud-)Nederlandse kunstenaars in Kanada, waarover later meer. Bibliografie: |
|