Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdOns Nederlands Erfdeel aan humor in de vroomheid. - 2. Middeleeuwse abdijhumoresken.Vooral onder de monniken van St.-Bernardus bloeide de devotie tot de hemelkoningin. In hun midden vonden wellicht die met zulke fijne poëzie doorweven marialegenden haar oorsprong. De moeder des heren ging vertrouwlijk met de broeders om, leefde van dichtbij hun kloosterleven mee, troostte in allerlei nood en moeilijkheden. Ze kwam kijken op het veld naar ‘die mannen, tengeren en sterken, die om der minne Christi zich uittreckten ende overgaven tot den arbeid, ende den heten brand der zonne ontfingen met also grote blijdschap, alsof ze welriekende appelen plukten in een boomgaard of zich tegoed deden aan een weelderig gedekte tafel met lekkere spijzen’.Ga naar eind(1) Met haar brede mouwen wuifde de heilige Vrouwe hun wat koelte toe in het gelaat, dat ze tevoren van 't druipende zweet had gereinigd. 's Avonds na het Salve Regina, wanneer ieder op zijn harde brits was ingesluimerd - dromende van zoetste hemelwonne en zalige landouwen - schreed de lieve Dame door het dormitorium, zegende elk afzonderlijk, alleen wie ‘scamel’ gekleed lag, liep ze voorbij. Overdag haalde ze eens een monnik uit de kelder, die zich aan een vaatje bier vergrepen had. Ze droeg de zwakkeling naar boven, ‘toen ze aldus samen aan het bed waren gekomen, sloeg de minnelijke joncfrouwe de dekens open ende legde den monnik daarin en zijn hoofd op dat oorkussen’.Ga naar eind(1)
Onovertrefbaar wegens de innige en tevens realistische godsvrucht tot de H. Maagd, is ongetwijfeld het verhaal van de monnik die vurig begeerde Maria eens te mogen zien. ‘Ge zoudt blind worden van de klaarheid’, antwoordde zij. Toen zei de monnik: ‘Eerbiedwaardige Maria, maagd en moeder Gods, ik zal mijn een oog toedoen, ende met het andere wil ik blind worden, opdat ik U 'n keer zou mogen zien.’ Ook het gaaf gebleven oog ging eraan, want hij wou mordicus Maria een tweede keer zien. ‘Toen Maria zag zijn grote begeerte die hij tot haar had, toen gaf ze hem zijn beide ogen weder.’Ga naar eind(2)
In deze liefde tot Maria - als tot Jesus bij de kloostervrouw - spelen onmiskenbaar zinnelijke, erotische effekten mee. Maar juist deze onderlinge beïnvloeding waarborgde gezonde natuurlijkheid in de godsdienstige belevenis. Zij bleef op die manier gespeend van alle artificiële pose of kramp, die zoveel onheil stichtte in latere tijden. Het proces der verdringing bracht verdorring in de geest en verzelfstandiging der zinnelijke sfeer. Ook hier zijn de woorden van prof. Fortman toepasselijk: ‘Was de middeleeuwer minder cultureel omdat hij met zijn vingers at? En minder bang was van het naakt? Wat is een hoge cultuur? Een cultuur waar de vitaliteit steeds meer wordt verloochend? Dan zijn we sedert de middeleeuwen zeer in cultuur toegenomen. Ik ben daar, als ik om mij heen zie, niet zo zeker van. Merkwaardig is dat in dezelfde middeleeuwen een intuïtie heeft geleefd- die voor ons 'n bruikbaar antwoord inhoudt, door Thomas geformuleerd: het zinnelijke streefvermogen is ons ingeboren om te gehoorzamen aan de rede.’Ga naar eind(3) Sint-Norbertus uit Xanten (†1120) speelde een voorname rol in de hervorming van de koorherenkapittels. | |
[pagina 200]
| |
Deze vernieuwingsbeweging, mede geïnspireerd door de kloosterregel van Augustinus, bedoelde opnieuw aan te sluiten bij de oudste kerkelijke traditie. Met dit ideale voorbeeld voor ogen zouden de kapittels opnieuw 'n gemeenschapsleven leiden, zonder privé-bezit of gekumuleerde prelenden. De voornaamste dagtaak bestond, naast prediking of onderricht, uit het koorgebed. Het zou een Gode welgevallige dienst wezen, waarbij men minder acht sloeg op de betaalde funktie dan op de lof des Heren tot stichting van de gelovigen, of tot hun aller heil. Devotie in de geest, maar ook in de .............. stem. Lawaaierig zingen uit volle borst zonder ingetogenheid, alleen om zich te laten opmerken, vindt geen behagen bij God. ‘Lang geleden, in Gallië, in een kanunnikenkerk, vierde men de hoogtijd van een grote heilige. Ende in de completen zongen zij tussen dat pater noster en de credo dat responsorium: In pace in id ipsum, en dat zongen zij zo luid en verward dooreen; altehands, toen zij na den Gloria Patri binnensmonds den Credo lesen wouden, zeide daar een hemelse stemme, zo dat iedereen het hoorde: “Daar is niemand verhoord dan die hese.” Hiervan verwonderden zij zich allen en merkten dat daar een versmaad mens was, die in een hoek gestaan had met een schorre en onwelluidende stemme, ende niemand twijfelde daar aan, hij was diegene, waarvoor de hemelse stemme naar beneden gekomen was.’Ga naar eind(4)
Zo vertelde het Caesarius van Heisterbach. (†1214). Ook de sproke van zuster Beatrijs vinden we bij hem, alsmede de pittige anekdote van sluimerende monniken. In de refter zal niet gauw iemand inslapen. Na uren flinke arbeid in de buitenlucht spaart men geen drukte met lepels en vorken om de maag te stillen. Morgenkapittels hebben minder sukses. Dit zou ook abt Gerard van Heisterbach ondervinden. De monniken zaten weer lekkertjes te knikkebollen. Nu stond abt Gerard bekend voor zijn vindingrijkheid in derqelijke situaties. Hij verhief plots de stem: ‘En nu mijn geliefde broerkens, nu zal ik jullie 'n gloednieuwe en kostelijke historie vertellen. Er leefde eens 'n koning met name Artus ................. De hele gemeenschap zat dadelijk rechtop, spitste de oortjes aber .................. kreeg van vader abt 'n daverende strafpreek te horen.’
De orde van St.-Norbertus dekreteerde een probaat middel tegen het inslapen onder de geestelijke lezing. ‘Bij de lektuur mocht niemand zo diep de kap over het hoofd trekken dat de anderen er zich niet meer zouden kunnen van vergewissen o' hij wel wakker was.’Ga naar eind(4)
Veel bijval genoot in Nederlandse cisterciënzerabdijen de refterlektuur uit de ‘Diagolus miraculorum’ van de reeds genoemde Caesarius van Heisterbach. Aan de eerder sobere dis hebben de monniken heerlijk genoten van zijn zowel geestige als geestelijke kluifjes vrome en wonderbaarlijke literatuur. De edelgestrenge Wessel Gansfort (†1418) bracht tegen Caesarius scherpe kritiek uit en schafte de lezing af, ‘immers, niet alleen ongepaste, maar ook gevaarlijke dingen staan er in dat boek’.Ga naar eind(4) Voor ons dreigt minder gevaar. We doen er niet goed aan, naar het voorbeeld van deze stijve Noorderling, middeleeuwse legenden, verhalen en sproken hautain aan de kant te schuiven. Bezat de man ietsje meer schranderheid of humor, hij zou voorzeker, als zijn evengeleerde landgenoot Erasmus in soortgelijk geval deed, 'n meer genuanceerd oordeel uitspreken. ‘De waarheid bovenal, kindje, of als je liegt. laat het dan met een omweg zijn. Er steekt geen kwaad in een fabel, een verdichtsel, een gelijkenis, zo lang men duidelijk kan zien, dat ze niet als werkelijkheid bedoeld zijn. Onze Lieve Heer heeft er zelf gebruik van gemaakt.’Ga naar eind(5)
Het kinderlijk gemoed van de middeleeuwer verlangde met het heilige vertrouwelijk, a.h.w. huishoudelijk om te gaan. Zijn gevoelige zinnen schiepen via een levendige fatasie vormen en figuren waarin hij de geloofswaarheden met religieuze overgave als het ware kon betasten. De vraag werd nooit gesteld of het geschouwde ja dan neen hem terdege in werkelijkheid was getoond of door Gods genade in zijn verbeelding verwekt. Hij vond het schoon, ontroerend, stichtend en dus ook waar, hoe dan ook. Zijn inniq. diepgelovig zieleleven kwam hierin het zuiverst tot uiting, Gode en de heiligen ter ere. ‘Man könnte die zarte und tiefsinnige Legenden, an welchen das Mittelalter so reich ist, mit den duftigen Rosensträuchen vergleichen, welche sich um Portal und Fenster einer schönen, stillen, gotischen Waldkapelle ranken.’Ga naar eind(6) In deze velt Haureau, 'n meer zakelijk oordeel: ‘Notre avis est qu'ayant entendu raconter tel ou tel miracle, Caesarius et d'autres auteurs se sont inquiétés peu de vérifier s'il était faux ou vrai, l'aventure leur paraissant digne d'être mise par écrit dès qu'elle était édifiante’.Ga naar eind(7)
De middeleeuwen kenden 'n bijzondere verering voor het stoffelijke overschot van heiligen, te meer wanneer op hun laatste rustplaats wonderlijke gebeurtenissen zich voordeden. Maar in dit soort devotie bleef menselijke twist en konkurrentie niet achterwege. Te Gent benijdden monniken van St.-Baafs hun geestelijke kollega's van de St.-Pietersabdij op de Blandinusberg. Laatstgenoemden genoten blijkbaar een te groot sukses met de bij hen begraven St.-Gerulfus. Van wijd en zijd kwamen pelgrims de heilige vereren aan zijn graf. Drie klerici van St.-Baafs - op eigen houtje of in opdracht? - gingen op 'n schone nacht het winstgevende reliek wat dieper leggen in de grafkuil. Op de terugtocht strafte de Heer deze schelmen voor hun heiligschennende euveldaad. ‘Een verloor zijn oog, de tweede viel van zijn paard en brak de stuit. Nummer drie stierf aan buikloop.’Ga naar eind(4)
Abt Angilbertus van de St.-Rikiersabdij aan de Somme (Noord-Frankrijk) stelde tegen het einde van de achtste eeuw 'n lijst samen van relieken, waarover de monniken met fierheid het beschikkingsrecht voerden. Volgens 'n latere inventaris (1083) opgemaakt door abt Hariulf telde de abdijschat ook een ‘passio domini in theodisco et in latino’, een passieverhaal des Heren, in het diets en in het latijn.Ga naar eind(8) Men sprak toen diets in de buurt van Parijs!
De genoemde Angilbertus vermeldt nu in zake relieken ‘de baard van Petrus, het hout van de drie tenten die hij op Thabor wilde oprichten, de “lac sancta Mariae”, d.w.z. de moedermelk van de heilige Maagd.’ Neemt de brave abt ons hier in het ootje of neemt hij het warempel ernstig? Wie zal dat uitmaken? Waar ik het ontdekte kan ik niet meer precies vertellen, maar 'n andere reliekenlijst maakte zelfs gewag van een pluis uit de vleugels van Gabriel toen hij Maria de blijde boodschap bracht. Een wijs man als Thomas van Cantimpre (†1270), schrijver van de bekende Lutgardisbiografie, vereerde en verzamelde ook ijverig relieken. Hij scheen nochtans kritischer ingesteld en nam liever het zekere voor het onzekere. Daarom smeekte hij herhaaldelijk Lutgardis om haar rechter hand na de dood. Zijn ‘sicut specialissima mihi mater’ (zeer teergeliefde moeder) was van oordeel dat hij het best stellen kon met haar rechterpink.Ga naar eind(9)
De schelmse Erasmus (†1536) zinspeelde geamuseerd op het voortbestaan van overdreven reliekenverering in zijn tijd. Vooral de reeds genoemde en op vele plaatsen bewaarde moedermelk van Maria moest het ontgelden. ‘Wat lijkt die Moeder op haar Zoon’, roept onze humoristische humanist uit, ‘Hij heeft ons zoveel van zijn bloed op aarde gelaten, terwijl zij ons zoveel van haar melk schonk, dat het nauwelijks te geloven is dat één vrouw met één kind zoveel voedsel zou hebben gehad, ook al had het kindje er niets van gedronken. Met diezelfde bezwaren komen ze ook aangedragen tegen het kruis van onze Heiland, waarvan het hout op zoveel plaatsen, partikuliere en publieke, wordt getoond, dat, als de brokstukken ervan | |
[pagina 201]
| |
bij elkander werden gebracht, men een scheepslading bijeen zou hebben. Intussen heeft onze Heer en Heiland dat kruis toch alléén gedragen. Vreemd mag het genoemd worden misschien, maar ongelooflijk volstrekt niet, daar immers de Heer die dit naar zijn welbehagen kan vermeerderen, almachtig is.’Ga naar eind(10) (wordt voortgezet) Ward Corsmit |
|