aan beide kanten van de grens. Het valt op dat beide gewesten hun dokumentatie terzake totaal anders uitwerken, zodat het moeilijk is samen te werken. Toch tonen de problemen aan dat een gemeenschappelijk denken en hér-denken van de situatie noodzakelijk is.
Uit de diskussie vloeiden dan volgende besluiten voort:
- | er zal gedaan worden aan konkreet en gemeenschappelijk studiewerk over de tekstielnijverheid, met gesprekspartners van beide kanten; |
| |
- | er wordt volgende winter een kolloquium georganizeerd over de betrekkingen Vlaanderen-Noord-Frankrijk in de tekstielnijverheid, met representatieve woordvoerders, in een Vlaamse tekstielstad. |
●
Na de verslagen volgde het referaat van Prof. Dr. V.F. Vanacker, Voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Akademie voor Taal- en Letterkunde, over ‘De huidige toestand van de Nederlandse taal in Frans-Vlaanderen’. Prof. Vanacker lichtte zijn toespraak toe met enkele op de band opgenomen gesprekken met Frans-Vlamingen, meestal ouderen, die door hun onverbloemde pittigheid herhaaldelijk de aanwezigen amuseerden.
Maar op de keper beschouwd waren deze opnamen bedroevend; wellicht had de ‘Gazet van Antwerpen’ er de meest toepasselijke titel voor: ‘Voor wie de doodsklok luidt’... Onverbiddelijk en ondubbelzinnig (Prof. Vanacker onderstreepte dat de vraaggesprekken persoonlijk waren, maar zeker niet geëngageerd) kwam aan het licht dat het Vlaamse dialekt in Frans-Vlaanderen in een hoogst kritieke situatie verkeert.
De opnamen boden tot in den treure hetzelfde beeld: de oudere bevolking spreekt de Vlaamse streektaal, de volgende generatie begrijpt ze nog en kan ze nog spreken, ook de jeugd begrijpt ze nog, maar antwoordt in het Frans, en bij de allerkleinsten zijn er meer en meer die niet eens meer Vlaams verstaan. Wel zijn er verschillen tussen de agglomeraties en het eigenlijke platteland, maar de algemene, snelle achteruitgang van het Vlaams dialekt is onloochenbaar. Natuurlijk zullen optimisten en pessimisten verschillende konkluzies trekken uit dit referaat, maar één ding is voor iedereen duidelijk: het is hoog tijd voor initiatieven op het hoogste niveau!
Daarop volgde de lezing van Nicole Verbeke. De tekst ervan wordt in dit nummer afgedrukt op blz. 197.
Ondertussen waren, om de Vlaamse Televisie te plezieren, de prijzen van de Taal- en Letterkundige Prijsvraag voor Frans-Vlamingen al vroeger uitgedeeld dan eerst voorzien. De volledige uitslag vindt u elders in deze aflevering. Ook al mag de waarde van de 15 in aanmerking komende inzendingen niet overdreven worden, toch betekenen zij ongetwijfeld een straaltje licht in de situatie van het Nederlands in Frankrijk.
Tenslotte volgde dan het tradtionele jaarverslag van Luc Verbeke. Zelfs deze onverslijtbare en nauwgezette modelsekretaris slaagt er niet meer in een gedetailleerde lijst voor te leggen van alle intiatieven en initiatiefjes die in de loop der maanden elkaar opvolgen. Maar zijn samenvatting was nog welsprekend genoeg. Duidelijk bleek dat deze 20e Kultuurdag een bepaalde periode afsluit, een tijd van veel moed, slagvaardighid en inspanningen, die, om het met de woorden van Luc Verbeke zelf te zeggen ‘niet kunnen mislukken als getuigenis van hechte trouw aan onze Vlaamse wezenheid en als blijk van bekommernis voor ons volk in de gebieden die naar taal en kultuur het meest bedreigd zijn’.
Nu is echter de tijd gekomen dat de opgebrachte moed en volharding hun beloning zouden moeten vinden in een ‘aflossing van de wacht’ van hogerhand.
Bij zijn hartig slotwoord zag voorzitter André Demedts er tegelijk bezorgd en tevreden uit. Er was reden tot beide gevoelens.
Jan Deloof