Over het Westfrankische Noordoost-Gallië.
‘Das Ludwigslied und die Erforschung des Westfrankischen’, zo heet een bijdrage van Prof. Dr. R. Schützeichel (hoofd van het Nederlands Instituut aan de universiteit te Bonn) in het tijdschrift ‘Rheinische Vierteljahresblätter’ (Bonn. 1966-67, pagina 291-306).
Nog eeuwen na de Frankische verovering van het huidige Frankrijk getuigen de bronnen van de aanwezigheid van een Germaanssprekende bevolking, of bevolkingsgroep, ver ten westen van de tegenwoordige taalgrens. Hun taal noemt Schützeichel ‘Westfrankisch’. Het zou om een ‘taalgeografische grootheid’ gaan, op te vatten als overeenkomstig met het Rijnfrankisch, het Middenfrankisch of het Nederfrankisch, aan deze taalgebieden beantwoordend en er anderzijds toch duidelijk van te onderscheiden (p. 292).
In het Ludwigslied (geschreven in St.-Amand bij Valencijn), aldus Schützeichel, wijzen de niet-taalkundige kriteria op een welbepaald gebied, zodat met de tekst ook de taal van dit gebied aangeduid schijnt. Het konsonantenstelsel van dit Oudduits heldenlied, van het einde der 9e eeuw, komt echter op zijn vroegst overeen met de toestanden in het gebied om Mainz, d.w.z. met het in afstand verst verwijderde Rijnfrankisch. Terwijl enkele eigenaardigheden op hun beurt overeenkomst vertonen met het Midden- en zelfs het Nederfrankisch. De protesis van de ‘h’ (bijv. hiu in plaats van iu, u - 2e pers. mv.) zou meestal wijzen op de nabijheid van het romaans en de daarmee samengaande onzekerheid tegenover deze klank. Bovendien zou in bepaalde restanten een oudere schrijfwijze bewaard zijn.
Het blijft te onderzoeken in hoever dit Westfrankisch ook in het noordoosten van de Somme en zelfstandige grootheid zal geweest zijn, te onderscheiden van het globaal Oudnederfrankisch (indien men al niet van Oudnederlands mag gewagen). Konkreter gezegd, waarom zou het in eigen bodem wortelend Frankisch, nog in de 20e eeuw gesproken in Duinkerke, in de 13e in Bonen (Boulogne) en ooit ook wel in de streken rond Abbeville, Atrecht of Rijsel, een apart taalgebied blijken geweest te zijn, - nauwelijks 50 of 100 km. van de huidige Nederlands-Franse taalgrens verwijderd? Bij de taalkaarten in het artikel hadden hier en daar wel duidelijker verklaringen mogen verstrekt worden. Al bij al mag men niet vooruitlopen op de omvangrijke navorsingen in Bonn, - vooral niet daar zij in hun werkterrein ook de zuidelijkste Nederlanden betrekken, waaraan Ons Erfdeel tenslotte bijzondere aandacht besteed.
Josef Kempen
‘Rheinische Vierteijahresblätter’, 1966-1967, Bonn.