Aus diesen Reaktionen wird sich zeigen, ob es Sinn hat, weitere Schritte zu unternehmen, wobei z.B. en die Möglichkeit einer Tagung zur Besprechung gemeinsamer Probleme gedacht ist.’
Hierop kwamen zoveel bemoedigende reakties binnen dat men besloot een kolloquium te organiseren, waarop de buitenlandse hoogleraren en lektoren Nederlands uitgenodigd werden. Vertegenwoordigers van 16 universiteiten uit 7 landen namen aan deze bijeenkomst deel, die in september 1961 in Den Haag plaats had. Ze besloten een werkgroep op te richten, ‘De werkkommissie van hoogleraren en lektoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten’, waarvan prof. dr. W. Thys voorzitter en dr. J.M. Jalink sekretaris werd. De kommissie, die onlangs het derde kolloquium organiseerde (zie hiervoor elders in dit nummer), zag het als een van haar hoofdtaken de neerlandistiek in het buitenland nauwkeurig in kaart te brengen.
De gedachten gingen uit naar het samenstellen van een ‘liber memorialis’. Medio 1962 nodigde men een twintigtal docenten uit een overzicht van het universitair onderwijs in het Nederlands in hun land te schrijven. De kommissie had het plan deze rapporten begin 1963 te publiceren.
De realisatie hiervan werd vier jaar vertraagd, maar het lijkt me de vraag of de kommissie dit achteraf ernstig zal betreuren. In plaats van met een onvolledige, vluchtige schets, kon zij nu immers voor de dag komen met het nagenoeg volledige overzicht: De Nederlandistiek in het buitenland; het universitair onderwijs in de Nederlandse taal- en letterkunde, cultuur- en politieke geschiedenis buiten Nederland en België.
Het is een uitgave van de ‘werkkommissie’, de redaktie van het boek, dat maar liefst 243 bladzijden telt, hadden prof. dr. W. Thys en dr. J.M. Jalink en de publikatie kwam tot stand met steun van de ‘Gemengde Commissie ter uitvoering van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag’.
Het is een bijzonder interessant boekwerk geworden, dat honderden waardevolle gegevens bevat en daardoor onmisbaar is voor iedereen die zich bezighoudt met of geïnteresseerd is in deze materie. Het moet bepaald geen kleinigheid geweest zijn 27 vaak druk bezette docenten aan het schrijven te krijgen, hun teksten te koördineren en er nog allerlei aanvullingen op te geven. Prof. Thys brengt daarvoor in zijn Ten geleide dank aan zijn mederedakteur dr. J.M. Jalink en diens assistente Mevr. H. Moolenburgh-Ekkei.
In een Woord vooraf van de redactie worden enkele moeilijkheden genoemd die opdoken bij de samenstelling van dit werk. Zo waren de eerst binnengekomen bijdragen niet meer geheel ‘bij’, toen de laatst aangekomene haar bereikte. Men werd er hierdoor toe gedwongen naschriften onder de bijdragen der medewerkers te plaatsen. Dat gebeurde soms ook omdat een aantal auteurs uit bescheidenheid nalieten gegevens over zichzelf te verschaffen of zich beperkten tot het lektoraat waaraan zijzelf verbonden waren, terwijl de werkkommissie nog beschikte over gegevens van andere lektoraten in het betreffende land. Bovendien geeft de redaktie aan het eind van iedere beschouwing biografische bijzonderheden van degenen die in het artikel genoemd zijn. De wetenschappelijke publikaties van de docenten vermeldt zij in het algemeen niet, omdat later, als bijlage bij dit boek, een aparte uitgave met bibliografische gegevens zal verschijnen.
Het karakter van deze verzamelbundel brengt mee, dat het onmogelijk is hier een idee te geven van de inhoud der bijdragen. Ik beperk me er daarom toe de uitgebreidheid en veelzijdigheid ervan te belichten.
Het voornaamste deel van het boek bestaat uit over het algemeen zeer eksakte beschrijvingen van de situatie, waarin de neerlandistiek op universitair niveau in 23 landen, over heel de wereld verspreid, zich bevindt. De meest uitvoerige bijdrage is die van Dr. J.M. Jalink over West-Duitsland. Het is in feite een bijgewerkte, verkorte versie van zijn bekende Rapport over het Nederlands onderwijs in de Bondsrepubliek en West-Berlijn, in januari 1961 uitgebracht in opdracht van de Nederlandse ambassade in Bonn. Andere uitgebreide artikelen zijn die van prof. dr. Th. Weevers en prof. dr. E.H. Kossmann over Engeland (waarbij de laatste over het geschiedenisonderwijs handelt), prof. dr. P. Brachin over Frankrijk, mej. drs. G. van Woudenberg over Italië, prof. dr. W. Lagerwey over de Verenigde Staten en drs. J.Z. Uys over Zuid-Afrika.
Aanmerkelijk beknopter, soms zelfs zeer bondig, zijn de verslagen over het Nederlands onderwijs in Argentinië (mevr. J.J.A. Baartman-Runckel), Australië (prof. dr. J. Smit), Kanada (drs. R. de Boer en de redaktie), Denemarken (mej. drs. G. de Vries), de Duitse Demokratische Republiek (dr. K.R.G. Worgt en de redaktie), Finland (rev. R. de Caluwé en de redaktie). Japan (prof. dr. M. Shibusawa), Nederlands-Indië/Indonesië (resp. prof. dr. I.J. Brugmans en prof. dr. K. Heeroma), Noorwegen (prof. dr. K. Langvik Johannessen), Oostenrijk