Matthijs Vermeulen overleden.
Op 26 juli 1967 overleed in Laren de komponist en essayist Matthijs Vermeulen, een zeer markante figur in het Nederlandse muziekleven gedurende een reeks van jaren. Aan niet weinigen in de Nederlandse muziekwereld was reeds geruime tijd bekend, dat Vermeulen aan wat hij zelf ‘de barre ziekte’ noemde in alle hevigheid lijdende was. Hoe kras die kwaal zijn lichaam en bijna alle vermogens van de 79-jarige Vermeulen ook beukte, hij maakte er in een bijdrage aan De Groene Amsterdammer van 21 januari - die men tans zijn geestelijk testament zou mogen noemen - geen geheim van dat zijn vaste wil, onverminderd vuur, één goed oog en een heldere geest hem in staat stelden nog één keer te zeggen ‘wat mij sinds lang zwaar op en na aan het hart lag’. Het ging over het Concertgebouworkest en zijn programmabeleid, waarover het nodige te doen geweest is in verband met de nieuwe muziek. Vermeulen, die zich de ‘beruchte twintiger jaren’, waarin Willem Mengelberg om zijn Duitsgezinde programmapolitiek weigerde in redelijkheid te overwegen muziek van hem en van de door Vermeulen zo bewonderde ‘moderne Fransen’ te spelen, nog wél herinnerde, bezwoer het Concertgebouworkest zo intakt mogelijk te houden, het niet te ontwrichten omderwille van de aktuele muziek. Hoe vooruitziend Vermeulen wel was bleek uit zijn idee om een fleksibel ensemble uit het Concertgebouworkest te formeren dat, al naar gelang de partituren van geavanceerde muziek voorschrijven, in grootte en sonoriteit kan worden uitgebreid of ingekrompen.
Matthijs Vermeulen is zijn leven lang een zeer bewogen, hartstochtelijk schrijvend en komponerend individu geweest. Hij kwam uit het Brabantse Peelstadje Helmond, maar vertrok al gauw naar Amsterdam, waar de atmosfeer voor een geboren rebel van de Muze als hij ongetwijfeld beter was. Vermeulen begon toen zijn briljante, maar vlijmscherpe pen te hanteren als kritikus die met de heersende programmering van het aan Mengelbergs geest en gemoed verhangen Concertgebouworkest geen vrede had. Hij schreef in De Tijd, in De Telegraaf en later in De Groene Amsterdammer; vriend en vijand van Vermeulen lazen zijn pennevruchten om hun snedigheid en virtuositeit van stijl en opbouw. Niemand zal ooit gewaar geworden zijn, dat het schrijven Vermeulen een zware last op de schouders legde, graag deed hij het niet, maar destijds was er voor hem geen andere mogelijkheid in zijn levensonderhoud te voorzien. Met Mengelberg raakte de verhouding al gauw in het ongerede; de arrogante dirigent duldde geen kritiek en niemand naast zich die wat te beduiden had. Evert Cornelis, die duidelijk geraakt was door de toen moderne Franse muziek van Debussy en Ravel en die ook voor Diepenbrock gevoelig was, had zich naast Mengelberg koest te houden. Vermeulen, die altijd een fijne neus heeft gehad voor talent en onbenul, stak het dat Mengelberg het voor het werk van Cornelis Dopper opnam, een man die zich evenals de dirigent mateloos liet meeslepen door de Duitse laatromantische muziek. In de Nederlandse muziekhistorie zal het incident dat in de jaren eens voorgevallen is in het Concertgebouw wel altijd even vermakelijk als veelzeggend blijven voor de kontroverse Vermeulen-Mengelberg. Na een uitvoering van een symfonie van Dopper kon Vermeulen zijn opgekropte gemoed niet langer meer in