Opera van Jozef Ryeland.
Naar prijzenswaardige gewoonte heeft de K.V.O. ook dit jaar het nieuwe speelseizoen ingezet met de opvoering van een Vlaamse partituur: ‘Cecilia’ van Jozef Ryeland, de Brugse toondichter die in 1965 op vijfennegentigjarige leeftijd overleed. Na enkele maanden te Leuven de rechtsstudies te hebben gevolgd, werd Jozef Ryeland vanaf 1891 privéleerling van Edgar Tinel. Amper tien jaar later komponeerde hij zijn eerste groot werk, tevens zijn enig muziekdrama. Dit werk, dat eigenlijk het midden houdt tussen een oratorium en een opera, is gebaseerd op een episode uit het leven van de Heilige Cecilia, haar geloofsovertuiging en marteldood. Juist ter wille van die inhoud bezit het werk minder dramatische dan wel lyrische en orkestrale kwaliteiten.
Reeds vanaf de ouverture maakt men kennis met een virtuoze orkestrator en een toondichter, die voortdurend weet te boeien door zijn warme lyriek, zijn romantische geladenheid en toch beheerste struktuur. In de vokale partijen bereikt Jozef Ryeland herhaaldelijk ontroerende hoogtepunten, wanneer hij bv. een melodie laat openbloeien in een zielsdiepe gebedssfeer en doordrenkt met een mystieke gloed. Die momenten zijn het best te vergelijken met de ekstatische religiosteit van een César Franck, voor wie Jozef Ryeland trouwens een grote verering koesterde. De orkestpartituur, die volgens Wagnermodel grotendeels gekonstrueerd werd op kernachtige leitmotieven, is kleurrijk en verscheiden. Vooral de plechtige sereniteit van de koperen blaasinstrumenten en de doorgloeiende, sonore klankvolheid van het hele orkest, dat behandeld werd als een rijke orgeltoon, houden de toe-