van senator H. Ballet blijkt dat ook het Duits gebruikt mag worden voor de kontakten tussen de NAVO-eenheden en -diensten in Duitsland en tussen de Duitse openbare diensten. In dat antwoord wordt dit als volgt uitgelegd:
‘Indien nu verder daarenboven het Duits aanvaard wordt voor de toepassing van de zogenaamde “aanvullende akkoorden” met de Bondsrepubliek Duitsland, dan is zulks te wijten aan het feit dat in bewuste akkoorden ook de Duitse tekst een authentieke versie is, zoals blijkt uit die akkoorden, ondertekend in Bonn op 3 augustus 1959, en goedgekeurd door de Belgische wet van 6 mei 1963. (...)
Aan die beschouwingen kan daarenboven toegevoegd worden, dat de aanvullende akkoorden alleen gelden voor de troepen in Duitsland; het geldt daar dus een verdrag waarvan het toepassingsveld gelokaliseerd ligt in het buitenland...’
Uit deze tekst blijkt dat de Duitse Bondsrepubliek het taalgebruik tussen zijn diensten en tussen de NAVO-eenheden en -diensten, die op zijn grondgebied gevestigd zijn, zo heeft geregeld dat zijn eigen openbare diensten, voor wat hun taalgebruik betreft, er geen hinder van konden ondervinden.
Indien een eentalig land als Duitsland, waar geen taalwetgeving nodig was om de goede betrekkingen tussen zijn bewoners te bevorderen, erop gestaan heeft dat het zijn nationale taal toch mocht gebruiken (en niet de officiële NAVO-talen alleen) dan moet het voor België niet moeilijk zijn hetzelfde voorrecht voor zijn nationale talen te verkrijgen. Zeker in de overeenkomsten, die o.a. België als toepassingsveld hebben.
Helaas is het zo dat België tot op heden, voor wat zijn betrekkingen met de NAVO betreft, niet dezelfde gezonde refleks heeft gehad als de Duitse Bondsrepubliek. Van al de overeenkomsten, die België tot nu toe heeft gesloten met NAVO-landen, is er geen met een autentieke versie in het Nederlands. In het weekblad ‘Wij’ wees een officier erop dat de Belgische overheid, als ze optreedt buiten haar grenzen, steeds de indruk wekt dat België een Franstalig land is. Nooit schreef hij (en hier verwees hij naar de Belgische Verbindingsdienst in de Duitse Bondsrepubliek) kan een buitenlander weten dat niet het Frans, maar wel het Nederlands de taal is van de Belgische meerderheid.
Deze officier heeft inderdaad gelijk want, bij het nalezen van de akkoorden en teksten, die o.a. slaan op de vestiging van de Britse troepen in de Kempen, van de Deutsche Bundeswehr in Arendonk en van het taktisch hoofdkwartier van de NAVO in Sint-Truiden, kan worden vastgesteld dat België telkens is opgetreden als eentalig Frans land.
Is 't niet merkwaardig dat de houding, die werd aangenomen door een ‘overwonnen’ land, niet werd gevolgd door een ‘overwinnend’ land als België? Het heeft vreemde militaire eenheden gastvrijheid verleend op zijn grondgebied, het heeft tot heden nooit, bij het opmaken van de bilaterale akkoorden, de taal van de meerderheid van zijn land (en op dit ogenblik een taal die in de NAVO veel belangrijker is dan het ‘officiële’ Frans) doen erkennen, zelfs niet voor overeenkomsten, waarvan het toepassingsveld uitsluitend gelokaliseerd ligt in België.
Het minste dat daarover kan gezegd worden, is dat daarin het duidelijke bewijs ligt dat men wel oppervlakkig met de belangen van de Belgische Nederlandssprekende gemeenschap rekening houdt, maar dat deze belangen, daar waar ze juist belangrijk zijn, nog steeds niet meetellen.
Deze opvatting komt trouwens voortdurend tot uiting bij de oplossingen, die in dit land op taalgebied worden getroffen. Zo heeft Minister Poswick aan het Verbond van het Vlaams Overheidspersoneel geantwoord dat hij vooral zorgt dat de dienstplichtigen omkaderd worden door Vlaamse officieren en dat hij om die reden geen sleutelposten bij het hoofdbestuur van landsverdediging en bij de diensten van de Generale Staf in handen kan geven van Vlaamse officieren. De strekking is duidelijk: uiterlijk wil men alles in orde hebben, omdat men bevreesd is dat de duizenden Vlaamse dienstplichtigen anders moeilijkheden zouden veroorzaken, maar in de diensten waar beslist wordt en waarvan invloed uitgaat, heeft men na tientallen jaren taalwetgeving meestal Waalse of Fransgerichte officieren, die de lakens uitdelen.
Of onze onderhandelaars nu een meer gezonde refleks hebben gekregen, moet bewezen worden door de tekst van het bilateraal akkoord dat tussen België en Shape moet worden gesloten. Het is klaar, maar de inhoud is nog geheim, zelfs voor onze parlementsleden, die het nochtans eerlang zullen moeten inzien vooraleer het in een wet te kunnen goedkeuren. Die geheimzinnigheid wekt niet ten onrechte achterdocht, zelfs al werd aan de pers meegedeeld dat ‘bij het opmaken ervan werd uitgegaan van de bekommernis dat Shape zich administratief, ekonomisch en sociaal op harmonische wijze moet integreren in ons land’.
Die opvatting is dezelfde als die door de Duitse Bondsrepubliek werd gehuldigd voor haar akkoorden met de NAVO. De vraag is of ook België met Shape onderhandeld