zijn journalistieke werkzaamheden moet men zich overigens ook niet té veel voorstellen. Barnouw bleef aan veel kranten en tijdschriften meewerken (ook in Nederland) en trad in het Amerikaanse openbare leven herhaaldelijk op als de on-officiële vertegenwoordiger van de Nederlandse Ambassade - men beschikte toen nog niet over een kultureel attaché - waarbij hij zich de reputatie van briljant spreker verwierf.
Het meest bekend van zijn voorlichtingsarbeid over de Nederlanden en de Nederlandse kultuur is zijn uitgave van de Monthly letters of the Netherland-America Foundation, die vele jaren lang, tot in 1961, bleef verschijnen. Het was een naar het uiterlijk eenvoudig blaadje, dat een schat aan informaties over ons land en kultuur bevatte, waaruit door de Amerikaanse pers vaak geput werd. Twee jaar geleden heeft men het plan gelanceerd alle nummers van de Monthly letters in boekvorm te herdrukken; tot realisatie van dit projekt is het echter tot op heden helaas niet gekomen.
Behalve een voortreffelijk journalist en onderwijsman, is prof. Barnouw ook een eminent wetenschapsman en kunstenaar. Zeer interessant zijn zijn publikaties The Dutch: a portrait study of the people of Holland (1940) en The making of modern Holland; a short history (1944); in het Engels verscheen ook zijn biografie Vondel, die in 1926 door hem in het Nederlands vertaald zou worden. Het is het beste werk dat over het leven van Vondel bestaat.
Typerend voor de brede aktiviteiten van de kunstenaar Barnouw is het citaat uit Vondels Aenleidinge dat hij als motto bij zijn Vondelbiografie liet afdrukken: ‘Een rechtschapen Dichter slachte de stroomen, die niet af maer altijt toenemen, en met eenen vollen boezem endelijck in de rijcke zee uitbruizen.’ Barnouw's meest blijvende verdiensten liggen waarschijnlijk in de stroom van zijn vele voortreffelijke vertalingen, van het Nederlands in het Engels, maar vooral het omgekeerde. Bekend van de eerste groep is vooral zijn vertaling van Geoffrey Chaucer's Canterbury Tales, in 1930 verschenen en later, in danig verminkte vorm, herdrukt als Prisma-pocket. Ook een Nederlandse versie van Chaucer's Troilus and Criseyde staat op zijn naam.
Nog steeds geroemd worden Barnouw's vertalingen van Middelnederlandse poëzie; in 1915 verscheen Beatrijs in het Engels, in 1924 gevolgd door Mariken van Nieumeghen. Pas dit jaar kwam zijn al jaren geleden vervaardigde vertaling van Van den Vos Reinaerde uit, in de bekende reeks Bibliotheca Neerlandica. In 1948 kwam een zeer uitvoerige bloemlezing van de pers, Coming after, waarin een keuze wordt geboden uit de hele Nederlandse poëzie. Zo treft men er behalve fragmenten uit de juist genoemde werken en tal van andere Middelnederlandse en Renaissancistische verzen, ook moderne Nederlandse poëzie uit deze en de vorige eeuw in aan, o.a. van Gezelle, A. Roland Holst, H. Marsman (belangrijke gedeelten van Tempel en Kruis), M. Nijhoff (zijn Awater), Van Ostayen, Achterberg en Vasalis.
Als erkenning van zijn vele verdiensten voor de ‘eksport’ van onze kultuur reikte de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond, tien jaar geleden, aan prof. dr. Adriaan J. Barnouw de Gouden Ganzeveer uit.
Frits Niessen