| |
| |
| |
| |
| |
| |
traduire avec son coeur
bij de vertalingen van maurice carême
jozef deleu ● hoofdredakteur
In 1966 verscheen ‘Anthologie de la Prose Néerlandaise - Belgique 1 - 1893-1940’ van Pierre Brachin als eerste deel van een reeks bloemlezingen van Nederlandse literatuur in het Frans vertaald. Het tweede deel in deze reeks, ‘Anthologie de la Poésie Néerlandaise - Belgique - 1830-1966’, verscheen zojuist met een woord vooraf van de Fransman Jean Cassou, een inleiding van Karel Jonckheere en 171 Nederlandse gedichten van 83 Zuidnederlandse dichters, van Gezelle tot Snoek, met daarnaast de Franse vertaling van de dichter Maurice Carême.
Het is een indrukwekkende uitgave, zowel om het overzicht dat de lezer geboden wordt van de Zuidnederlandse poëzie, als om de bijzondere kwaliteit van de vertalingen en de inleidingen.
Allereerst verdient het woord vooraf van Jean Cassou de aandacht omdat hier een befaamd buitenlands literatuurkenner aan het woord is die via Carême's vertalingen tot bewondering voor onze poëzie is gekomen en daarbij een genuanceerd oordeel uitspreekt over de waarde van onze poëtische produktie. Jean Cassou meent namelijk dat het volkslied aan de basis ligt van de Zuidnederlandse poëzie en dat onze poëzie de eenvoud ervan, maar dan gesublimeerd, heeft weten te handhaven. Het is een poëzie, aldus Cassou, die door haar essentiële eenvoud de grote tema's van de natuur, de liefde, de tijd die voorbij gaat en de dood kan bestrijken zonder ze te verliteraturen en zonder holle retoriek. Deze tema's worden natuurlijk en naïef behandeld omdat ze levensechte gevoelens vertolken, via een intense en vertrouwde beeldspraak waarin landelijke en konkrete voorwerpen een belangrijke rol spelen. De levensmysteries spreken zich volgens Jean Cassou in de Zuidnederlandse poëzie op eenvoudige wijze
| |
| |
uit, omdat ‘le génie flamand’ van meetaf gericht is geweest op het onmiddellijke, op het kontakt met het nabije. Geheel dit woord vooraf heeft veel weg van een spreken over wat erg dierbaar is geworden en hierdoor vertekent Jean Cassou ten dele onze poëzie. Dit levert echter het overtuigende voordeel op dat wie deze bundel ter hand neemt en Jean Cassou's inleiding leest, onmiddellijk in een sfeer van betovering zal worden opgenomen, een sfeer die aan iedere goede poëzie eigen is. Daarom is de gezaghebbende stem van Jean Cassou in deze bundel ook zo waardevol.
Karel Jonckheere's inleiding wordt, zoals zoveel van zijn geschriften, getypeerd door haar aforistisch karakter. Jonckheere verstaat de kunst om met vreemdelingen zee te kiezen. In een paar alinea's wordt de sociale, met de daarmee samengaande kulturele en literaire opgang van de Vlamingen geschetst. De levenswil van onze dichters gaat gepaard met een diepe angst. Vandaar, zegt Jonckheere, dat onze poëzie eerder melancholisch is dan vrolijk, eerder gevoeld dan gedacht, eerder instinktief dan beredeneerd. De beeldspraak van onze dichters is, in tegenstelling met die van hun Franstalige konfraters, zelfs als zij agressief willen zijn, konkreet. In al haar beknoptheid is deze inleiding zo essentieel dat ze voor de buitenstaander een betrouwbare gids moet zijn.
De nota tenslotte waarmee Maurice Carême zijn vertalingen laat beginnen, typeert zijn manier van vertalen. Ik denk, schrijft hij, dat men met zijn hart moet vertalen. En hij heeft dat ook gedaan. Zijn vertalingen zijn Franse gedichten geworden en ik geloof dat men van een goed vertaler niet méér kan of mag verwachten. Ook poneert hij nog dat hij dié gedichten heeft vertaald die hem hebben aangesproken - en dat is zijn goed recht. Hieruit vloeit normalerwijs voort dat men als lezer wel eens een ander gedicht van een bepaald dichter had gewenst. Zo is Gezelles onvergetelijke Ego Flos niet opgenomen. Enkele dichters komen ook onvoldoende - en een paar talentvolle jongeren helemaal niet - aan hun trekken. Dit is een gewone vaststelling, meer niet, want uiteraard zondigt iedere bloemlezing hiertegen. Wat belangrijk blijft is dat Maurice Carême geen werkelijk belangrijke figuren over het hoofd heeft gezien en dat wat hij heeft vertaald toch tot het beste behoort uit de Zuidnederlandse poëzie. Groter waardering kan men voor zo'n onderneming niet uitspreken. En over de kwaliteit van de vertalingen zelf zullen autentieke Franstaligen zoveel beter kunnen oordelen. Volgens mij behoren Maurice Carême's vertalingen, samen met die van Maddy Buysse en Liliane Wauters, tot de beste die de jongste jaren uit het Nederlands in het Frans verschenen. Dit moge blijken uit de hiernavolgende gedichten.
Wie een Franstalige vriend heeft die van poëzie houdt, kan hem met dit boek blij maken. Het is daarbij een uitgave die erop wijst dat wij zo langzamerhand - en op niveau - onze beste produkten aan de literair-geïnteresseerde man kunnen brengen.
In deze reeks zullen ook bloemlezingen met Noordnederlandse poëzie en proza verschijnen en nog een bundel Zuidnederlands proza van na 1940.
‘Anthologie de la Poésie Néerlandaise’, Belgique, 1830-1966 - Choix de textes et traductions par Maurice Carême, préface de Jean Cassou, introduction de Karel Jonckheere - Collection bilingue des Classiques Etrangers, Aubier, Editions Montaigne, Paris/Asedi, Editeur, Bruxelles. 372 p. 1967. 190 BF - 19 NFF.
| |
| |
| |
moederken.
geschilderd of geschreven,
geen beeld van u gebleven.
geen beitelwerk van stene,
mij, eerzaam in mij sterven.
Guido Gezelle (uit: Laatste Verzen)
| |
mère.
ni pierre ou marbre sculpté,
Guido Gezelle
(traduit du néerlandais par Maurice Carême - Anthologie de la Poésie Néerlandaise, p. 9)
| |
| |
| |
marc groet 's morgens de dingen.
Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem
dag visserke-vis met de pijp
dag visserke-vis met de pet pet en pijp
van het visserke-vis goeiendag
Paul van Ostaijen
(uit: Nagelaten gedichten)
| |
elegisch gedicht.
En als mijn ogen niemand meer behoren
in het doorregend duister van de grond,
en als mijn handen kiem noch rank verstoren,
de stilte slaapt bezworen in mijn mond
- zo zal het ook voor mij niet anders wezen
dan lijk het eeuwen lijdzaam werd volbracht:
lieflijk geboren en niet te genezen
van wat het kind in fier verdriet betracht.
En toch weer niets meer zijn aan 't blijde einde,
doelloos en dwaas daar krimpen in een kist.
Mijn voeten konden gaan in lief en lijden,
maar 't hart heeft zich van weg vergist.
Maurice Gilliams
(uit: Het verleden van Columbus)
| |
| |
| |
marc salue les choses, le matin.
Bonjour chaise près de la table
bonjour pain sur la table
bonjour petit pêcheur pêchant avec une pipe
bonjour petit pêcheur pêchant
avec une casquette à clipe
casquette à clipe et pipe
du petit pêcheur pêchant toujours bonjour
tout bon tout rond tout blond
mon cher petit poisson mignon
Paul van Ostaijen
(traduit du néerlandais par Maurice Carême - Anthologie de la Poésie Néerlandaise, p. 139)
| |
poème élégiaque.
Et quand mes yeux n'appartiendront plus à personne
dans l'ombre détrempée de vieille pluie du sol,
quand mes mains ne troubleront plus germe ou sarment,
le silence dormant, figé, entre mes dents,
- certes, il n'en sera pas autrement pour moi
que ce que le temps a coutume d'accomplir:
naître joyeux, mais sans jamais pouvoir guérir
du chagrin que l'enfant porte, fier, en ses bras.
Et n'être de nouveau plus rien, rien à la fin:
se raccourcir, sans aucun but, dans un cercueil.
Mes pieds pouvaient aller vers l'amour ou le deuil,
mais mon coeur s'est trompé lourdement de chemin.
Maurice Gilliams
(traduit du néerlandais par Maurice Carême - Anthologie de la Poésie Néerlandaise, p. 161)
| |
| |
| |
een morgen als altijd...
Een morgen als altijd Uw huis staat leeg
treden de dagen in de kooi
de verborgene dieren in de koele spiegel zien
zo zal het blijven onderhuids
Met mes dat roest het bloed dat stolt
de stenen poreus de melk verschaald
met een verblinde stem met een versteend gebaar
Hugo Claus
(uit: Tancredo Infrasonic)
| |
namiddag in augustus.
Een parelhuis tussen onduidelijke bomen
de groen moegespeelde kinderen
en haar klavier dat speelt
welk blad elk blad zijn klankballet
in de boom die zingt van de zon
gelijk de moeder luistert
uit het huis dat moe van stilte luistert
in een gouder georgies bewegen.
Paul Snoek
(uit: Noodbrug)
| |
| |
| |
un matin comme les autres.
Un matin comme les autres
les jours entrent dans la cage
les animaux cachés regardent
ainsi tout reste clandestin
Le couteau qui rouille le sang qui caille
les pierres poreuses le lait suri
Avec une voix aveugle et un geste pétrifié
Hugo Claus
(traduit du néerlandais par Maurice Carême - Anthologie de la Poésie Néerlandaise, p. 329)
| |
après-midi d'août.
Une maison de perles entre les arbres
indistincts avec des feuilles paisibles,
enfants de sève, enfants de bois
- quelle feuille, chaque feuille, son ballet fou -
dans l'arbre chantant de soleil.
hors de la maison qui écoute
lasse du silence, l'après-midi écoute.
hors de l'eau, dans un mouvement
Paul Snoek
(traduit du néerlandais par Maurice Carême - Anthologie de la Poésie Néerlandaise, p. 345)
| |
| |
| |
koorts-deun.
't Is triestig dat het regent in den herfst,
dat het moe regent in den herfst, daar buiten,
- En wat de bloemen wégen in den herfst;
- en de oude regen lekend langs de ruiten...
Zwaai-stil staan grauwe bomen in het grijs,
de goede sidder-bomen, ritsel-wenend;
- en 't is de wind, en 't is een lamme wijs
van kreun-gezang in snakke tonen stenend...
- Nu moest me komen de oude drentel-tred;
nu moest me 't oude vreê-beeldje gaan komen,
mijn grijs goed troost-moedertje om 't diepe bed
waar zich de warme koorts een licht dierf dromen,
en 't wegend wee in lede tranen berst...
't Is triestig dat mijn droefheid thans moest komen,
en lomen in 't atone van de bomen;
- 't is triestig dat het regent in den herfst...
Karel Van de Woestijne
(uit: Het Vaderhuis)
| |
chanson fièvreuse.
Qu'elle est triste la pluie qui pleure dans l'automne,
qui pleure lente et lasse en automne, au dehors.
Ah! ce qu'une fleur peut peser lourd en automne
et lourd, la vieille pluie qui coule aux carreaux morts...
Les ormes gris, debout dans la grisaille morne,
les ormes amicaux frissonnent en pleurant,
- et c'est le vent, et c'est une plainte sans borne,
un gémissement sourd qui va se prolongeant...
- Ah! que ne puis-je entendre venir, alangui,
le pas si familier de ma petite mère,
de ma bonne vieille mère près de mon lit
où ma fièvre a osé rêver d'une lumière,
et mon chagrin pesant crève en larmes amères...
Il est triste aujourd'hui que ma mélancholie
doive peser si lourd encore sur ma vie
et si morne peser sur les ormes atones;
- qu'elle est triste la pluie qui pleure dans l'automne!
Karel Van de Woestijne
(traduit du néerlandais par Maurice Carême - Anthologie de la Poésie Néerlandaise, p. 43)
|
|