Hollandse taalkunde opgericht, dat beschouwd kan worden als onmiddellijke voorganger van de Nederlandse afdeling. De lektoren, cand. phil. Dupont en dr. van Gorp, kwamen uit België.
De Vlaams-Noordnederlandse Afdeling, op 1-4-1919 aan het Deutsche Seminar opgericht, kan aldus als de logische voortzetting beschouwd worden van de goede traditie in de beoefening van Germaanse talen aan de universiteit te Leipzig. Tot direkteur van de pas opgerichte Nederlandse afdeling werd Prof. Dr. Johannes Andreas Jolles benoemd, een geboren Nederlander, die van Gent uit de roep naar Leipzig volgde. Jolles was bijzonder bekend geworden door de medeoprichting en uitgave van het tijdschrift ‘Van Nu en Straks’. Tot 1945 bleef hij, tevens werkzaam als professor in de vergelijkende literatuurgeschiedenis, verbonden aan de Nederlandse afdeling. Enkele oefeningen hield hij samen met Theodor Frings, in 1927 van Bonn naar Leipzig verplaatst, aan wie het vooral te danken is dat de bemoeiingen met het Nederlands uitgroeiden tot een fundamenteel vormingselement voor de germanisten in Leipzig, dat tot op heden nawerkt. Het breed schouwend en diepgaand werk van Theodor Frings maakte de Westgermaanse taalgeschiedenis los uit haar ogenschijnlijke tegenspraak en wees het Nederlands een centrale plaats toe in de opbouw van het Germaans, tegen alle oppervlakkige beschouwingen in, die in het Nederlands slechts een dialekt van het Duits wilden zien. Zo werd en wordt de Nederlandse afdeling van de universiteit van Leipzig niet opgevat als een taallektoraat, maar als zetel van ernstige Nederlands-Germaanse navorsing, met aan het begin het basiswerk van Theodor Frings.
Na de heropening van de universiteit op 5-2-1946 startten ook de kursussen aan de Nederlandse afdeling opnieuw. Haar deskundige direkteur werd nu Prof. Dr. L.E. Schmitt, met Dr. E. Karg-Gasterstädt als hoofdassistente en Dr. G. Schieb als assistente. Dit begin was niet gemakkelijk; het bombardement van 4-12-1943 op Leipzig vernielde niet alleen de universiteitsgebouwen, maar ook de ongeveer 60.000 boekdelen tellende germanistische biblioteek, die zonder leemten de wetenschappelijk-historische evolutie van de germanistiek gevolgd had. Maar dank zij de steun van de regering, door uitwisseling en royale hulp van Nederlandse en Belgische vrienden kon ook de biblioteek van de Nederlandse afdeling weer aangevuld worden. Voor gebruik in de kursus werden gefotokopieerde teksten samengesteld, die de weg door de eerste moeilijkheden effenden. Nu omvat de Nederlandse biblioteek weer ongeveer 2.000 boekdelen en tijdschriften.
Reeds als student kreeg Gerhard Worgt in 1950 al onderwijstaken toegewezen, en in 1952 begon hij zijn werkzaamheden als wetenschappelijk assistent aan de afdeling.
Het Instituut voor Germanistiek werd in 1956 gesplitst in het Instituut voor Duitse Literatuurgeschiedenis en het Instituut voor Duitse en Germaanse Filologie, waarbij de Nederlandse afdeling gevoegd werd. De afdeling werd toevertrouwd aan de beproefde leiding van Prof. Dr. h.c. Theodor Frings, die ook na zijn emeritaat en tot op heden als haar gevolmachtigde direkteur optreedt.
Aan het onderwijs aan de afdeling namen, naast Dr. G. Worgt, docent, die sedert 1953 de hoofdlast van de onderwijsverplichtingen te dragen heeft, ook Dr. W. Fleischer (1957-1959) en Dr. G. Lerchner (1963-1966) deel. Sedert 1964 neemt D. Stellmacher als wetenschappelijk assistent en medewerker het beheer van de afdeling waar; hij houdt zich met een proefschrift over Noord-oppersaksische streektalen bezig, waar hij ook taalverschijnselen der Nederlandse kolonisten van de 12e eeuw gaat opsporen.
Neerlandistiek kan in Leipzig door germanisten en anglisten als bijvak gekozen worden. Daarnaast zijn er ook jaar na jaar studenten van andere fakulteiten, die alleen op Nederlandse taalkennis uit zijn. De beweegredenen tot het kiezen van het Nederlands - hetzij als bijvak, hetzij als taalonderricht - zijn verscheiden. In de regel zijn echter twee groepen te onderscheiden:
1. | studenten die Nederlands studeren uit taalkundige interesse; |
2. | studenten die Nederlands studeren uit praktische interesse (bijvoorbeeld om literaire, kunsthistorische, landbouwkundige en ekonomisch-wetenschappelijke teksten te kunnen lezen). |
Voor debutanten wordt het leerboek ‘30 Stunden Niederländisch’ van Langenscheidt gebruikt. Ondanks de bekende gebreken is dat boek voor elementair onderricht absoluut geschikt. Later wordt dan uitsluitend op teksten gewerkt, die ontleend worden aan Nederlandse kranten of lichte lektuur. Grote waarde wordt gehecht aan aktieve taalbeheersing.