Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
italiani e fiandra (II)
| |
[pagina 81]
| |
zou iedere Vlaming, ook nu nog, kunnen boeien. Maar ook in andere, alhier onbekende Italiaanse geschriften, is heel wat over het onderwerp te vinden.
Een aanduiding dat reeds vroeg welgestelde Vlamingen zich in Italië hebben gevestigd, vinden we in de tweede novelle van de Siënese verteller Pietro Fortini.Ga naar eind(1) We lezen er dat een rijke Vlaamse jonge vrouw met haar Vlaams dienstmeisje te Venetië is gevestigd. Is in de noordelijke landen de bevalligheid van de Italiaanse vrouw spreekwoordelijk, dan wordt hier de Fiamminga opgehemeld alsof ze alle Venetiaanse vrouwen de loef afsteekt: ‘essendo une bellissima creatura con la più bella sembianza di donna di Vinegia; aveva un bellissimo taglio di viso, ed era bianca quanto un' alba nieve, con un certo coloretto di grania mescolato, tal che pareva latte e sangue; ne altro le sue carni rassomigliavano che alle orientali perle; che a vederla assembrava un mazzo di rose e viole nate all'ombra, e colte in sul chiarire del giorno.’
Ik weersta niet aan de lust deze paragraaf over te schrijven omdat zij een staaltje biedt van Fortini's beeldrijke en frisse stijl, de kleur en de muziek van zijn taal. ‘Ze leek wel een garve van rozen en viooltjes ontloken in de schaduw en geplukt bij het morgenkrieken’; dit laatste beeld zou in een blijspel van Shakespeare niet misplaatst zijn.
Maar behalve door lichamelijke schoonheid muntte deze Vlaamse vrouw ook door de ‘pracht van een edele en grote ziel’ uit. Bovendien had zij smaak en kunstzin en haar salon was ‘tutta cuperta di finissime tappezzarie’. Ze vergeet te Venetië noch haar land noch haar taal. De hele novelle draait trouwens rond een paar Vlaamse zegswijzen die door de Italiaanse vrienden hetzij niet, hetzij verkeerd begrepen worden: ‘ansi visminere’ en ‘mitti sminere’, taalvervormingen die, naar de inhoud, een liefdesuitnodiging betekenen en italianiseringen van het werkwoord ‘minnen’ bevatten. We hebben hier de lichtzinnige geest die de Italiaanse novellieri, Boccaccio aan het hoofd, kenmerkt, ofschoon het erotische motief nooit tot vulgariteit in de uitdrukking ontaardt. Een Siënees die de gunsten van de Fiamminga genoten had en haar Vlaamse uitdrukkingen thuis schertsend herhaalde, vertelt aan zijn echtgenote dat ze betekenden: ‘Wil je te eten hebben?’ Tijdens een Heilig jaar nu togen talrijke pelgrims over Siëna naar Rome om de ‘perdono’ af te smeken. Een van de bedevaarders vraagt de gebruikelijke aalmoes aan de Siënese. Als zij verneemt dat hij uit Vlaanderen komt, vraagt ze, denkend dat hij hongerig is: ‘Visminere?’. De beschaamde verwondering van de jongeling en de woede van de echtgenoot aan wie de vrouw over deze verwondering spreekt, spinnen verder het verhaal uit dat, interessant detail, gewaagt van ‘tal van Vlaamse reizigers’ op weg naar Rome.
Andere getuigenissen voor onze titel vinden we bij Matteo BandelloGa naar eind(2) (1485-1560), een typische verteller uit de Renaissance, priester in de St.-Dominicusorde. Hij heeft geen stijl, beweert hij zelf; dat is het juist wat zijn eigen stijl uitmaakt: Hij vertelt in zijn Novelliere met een pittigheid en een kleur die hem onmiddellijk na of meestal naast Boccaccio plaatsen. Alles is spontaan uit het gevoel en de zintuiglijke waarneming overgezet; het is een klok die meeluidt met elk rumoer en meetrilt met elke wind uit die tijd. Hij maakt een portret zowel van de courtisane Imperia, die haar hof te Rome heeft en onder de trekken van Sappho door Rafaël op de Parnassus is uitgebeeld, als van kardinaal Monsignor Pompeo Colonna, die uit Vlaanderen terugkeert met Girolamo Adorno en Cesare Fieramosca.
De uitvoerige opdracht die elk van zijn novellen voorafgaat is, als dokument, vaak belangrijker dan de novelle zelf. Achter het kleurige en veelal luchtige spel van deze novellen schuilt een echte zin voor het dramatische en de Elizabethanen, in 't bijzonder Shakespeare, hebben in Bandello de kern voor menig drama gevonden o.m. voor Romeo en Julia.
In de zevende novelle van het vierde boek schrijft Bandello geestdriftig over de sinjorenstad ‘la nominatissima, molto ricca, mercantile e festevole terra d'Anversa’. Antwerpen, merkt hij op, drijft handel met alle kristelijke volken van Europa en zelfs elders. Iets anders heeft hem ook getroffen: ‘in Anversa dove sono pure de vaghe e belle donne assai’ (IV,7). Hij wordt geboeid door het vrije en feestelijke leven van de stad vol zang en muziek en waar lustig wordt gegeten en gedronken. De meisjes hebben ridderlijke dienaars en een vreemdeling wordt met eer beladen en in een spijshuis getrakteerd. We vernemen met belangstelling dat er toen reeds tussen Antwerpen en Brussel werd ‘gependeld’. Een Florentijns handelaar, woonachtig te Antwerpen, regelt zo zijn weekend: ‘Ogni sabato, per via del flusso e reflusso de l'Oceano, navigare a Bruxelles, e vedutti li conti del suo fattore, tornarsene la domenica a buona ora in Anversa’. Elke zaterdag, door middel van de ebbe en de vloed van de oceaan, voer hij naar Brussel en na de rekeningen van de zaakgelastigde aldaar te | |
[pagina 82]
| |
hebben nagezien, keerde hij de zondag op een vroeg uur naar Antwerpen terug. Het kanaal van Willebroek, was in de zestiende eeuw reeds klaar en de waterverbinding tussen Antwerpen en Brussel over de Rupel mogelijk maar men wisselde van vaartuig te Willebroek omdat de boot van het kanaal niet bestand was tegen de windstoten van de Rupel en de Schelde. Zo reisden later ook Maria de Medici, de Keurvorst van Brandenburg, Peter de Grote en Napoleon van Brussel naar Antwerpen of omgekeerd.
Bandello kent ook andere Vlaamse steden, o.m. ‘Bruggia in Fiandra, terra molto famosa e mercantile, frequentata da tutti i mercadanti dell’ Europa’ (III,7). Ook wanneer Antwerpen de Westvlaamse haven heeft voorbijgestreefd, zijn er volgens Bandello's getuigenis, in Brugge nog tal van rijke edellieden die op luisterrijke manier leven. Dit is een inleiding tot een nogal vunzige geschiedenis, in Brugge aan een jonge Gentenaar overkomen en waarin een meid belooft niet te reppen van wat ze gezien heeft als ze mag meedoen. Er komt nog een oude nicht bij, zodat de jongeling, om het maar onvertaald te laten, ‘si trovava due papere ed un' oca avere a cui dava beccare’. Anders gezegd verplichtte de oude gans hem de zonde en de penitentie terzelfdertijd te doen. Daar hij zich bovendien als edelman laat doorgaan is de straf zeer streng en wordt hij op de markt te Brugge onthoofd.
Dat men toen in Vlaanderen dapper de doodstraf uitdeelde, blijkt nog uit een andere novelle, waarin Bandello gewaagt over Simone Turchi uit Lucca, agent van de Buonvisi te Antwerpen, die in de Scheldestad werd veroordeeld (IV, 27). Verschillende andere novellen, o.m. I, 52 uit Bandello, tonen dat, reeds tijdens de Renaissance, onze titel op het reisboekje heen-en-terug van menig personage vermeld stond. Maar het is niet bij de eigenlijke literators dat men de belangrijkste bronnen vindt die de belangstelling van de Italiaanse schrijvers voor Vlaanderen in het licht stellen. Een van de merkwaardigste werken op dat gebied is zeker het in een sobere, evenwichtige stijl geschreven Della guerra di Fiandra van Guido Bentivoglio (1579-1644), apostolisch nuntius in Vlaanderen van 1607 tot 1616. Het werk, dat de opstand der Nederlanden tegen Filip II behandelt, omvat zomaar vierentwintig boekdelen en verscheen te Keulen, van 1632 tot 1639. Peilt hij historisch niet diep, dan bekijkt hij en herschept hij levendig de gebeurtenissen. Hij beschrijft niet alleen de personen en hun handelen maar ook de dingen, het landschap, de natuur bv. de overstromingsramp die hij in de Nederlanden meemaakte. En we krijgen er een zeer levendig beeld van het kleine Vlaanderen dat ‘geholpen door de zee, de stroom, en de geïnteresseerde belangstelling van bevriende geburen’ een weerstand zonder verhouding met zijn geringheid biedt aan zijn machtige overheerser. Heel wat anderen nog zullen, na Bentivoglio, een titel honoreren waarvan we hier slechts even het boeiend en veelzijdig karakter hebben kunnen aanduiden. |