Ons Erfdeel. Jaargang 11

[p. 52]

de vlaamse beweging nu!
dr. m. van haegendoren ● leuven

één verwaarloosde sektor?
de vervlaamsing van het zakenleven

Probleemstelling en historisch overzicht.

De formulering ‘vervlaamsing’ is te verkiezen boven de term ‘vernederlandsing’, niet omdat het Vlaams als een aparte taal zou te beschouwen zijn, maar wel om te beklemtonen dat het hier niet alleen en zelfs niet in de eerste plaats om een taalvraagstuk gaat! Ik geef nl. de socialisen gelijk als zij beweren dat het weinig verschil uitmaakt dat de Vlaamse mens in 't Nederlands of in 't Frans wordt uitgebuit en ik beaam Rik Borginon die vanuit zijn oer-demokratische frontersmentaliteit in zijn jongste IJzerbedevaartrede (1967) betoogde dat de Vlaamse gemeenschap in het zakenleven aanwezig wil zijn op het niveau waar de beslissingen worden getroffen en de profijten opgestreken. Versta mij goed: de Vlaamse gemeenschap! Dus niet gearriveerde Vlaamse individuen (tenzij als mandatarissen van de arbeidende gemeenschap).

Een objektieve aanwijzing ervoor dat Theo Lefèvre geen waarachtige staatsmansuitspraak deed, toen hij de Vlaamse Kwestie als faux-problème afwimpelde, is de lijst van boeken en bijdragen die de jongste jaren gewijd werden aan de Vlaamse Beweging.

Zij vormt een nationaal en maatschappelijk geheel.

Voor zoverre men van deel-taken van onze beweging mag gewagen, is er momenteel te weinig sprake van één van onze eisen: de vervlaamsing van het zakenleven.

Om ons te beperken tot de tijdsperiode na 1945 werd er over dit probleem nochtans aardig wat gestudeerd en gedebatteerd. Ter vermelding enkele publikaties:

-	In 1949 van Prof. R. Vandeputte: De vervlaamsing van het bedrijfsleven in aansluiting met zijn lezing voor de Katholieke Vlaamse Landsbond, anno 1947.
-	De brosjures van het Studiecentrum voor de vervlaamsing van het bedrijfsleven van het Vlaams Ekonomisch Verbond (voorzitter A. Michielsen) (1958).
-	Het onderzoek van Herman Deleeck^(1): De taaltoestanden in het Vlaams bedrijfsleven

(1) Toendertijd Hoofd van de Studiedienst van het Algemeen Christelijk Werkersverbond - docent aan de Universitaire Fakulteiten St.-Ignatius, Antwerpen.

[p. 53]

un seul secteur négligé?
la flamandisation des entreprises

Problématique et aperçu historique.

L'expression ‘flamandisation’ est préférable au terme ‘néerlandisation’ non que le flamand doive être considéré comme une langue à part mais parce qu'il faut insister sur le fait qu'il ne s'agit pas ici uniquement, et même pas en premier lieu, d'une question linguistique! Je donne raison aux socialistes là où ils prétendent qu'il importe peu au flamand d'être exploité en néerlandais plutôt qu'en français. De même j'approuve Rik Borginon qui, porté par sa mentalité fondamentalement démocratique (propre au Frontbeweging), déclarait dans son discours prononcé lors du dernier pélerinage de l'Yser (1967) que la communauté flamande entend être présente dans l'entreprise au niveau où l'on prend les décisions et où l'on empoche les bénéfices. Qu'on me comprenne bien: la communauté flamande! Il n'est donc pas question d'individus flamands arrivés (à moins qu'ils n'agissent en qualité de mandataires de la communauté au travail).

Une indication objective prouvant que Théo Lefèvre ne fit pas une vraie déclaration d'homne d'état le jour où il qualifia la Question Flamande de faux problème est fournie par la liste des livres et des articles qui, ces dernières années, furent consacrés au Mouvement Flamand. Celui-ci constitue une réalité nationale et sociale.

Dans la mesure où l'on peut faire état d'un éventail de tâches au sein de votre mouvement, il est, à l'heure actuelle, trop peu question d'une de nos exigences: la flamandisation des entreprises.

Sans remonter au-delà de 1945, l'on constate que ce probléme fut très étudié et débattu. Voici, à titre d'information, quelques publications:

-	De vervlaamsing van het bedrijfsleven (1949) par le professeur R. Vandeputte. Cet ouvrage fait suite à sa conférence tenue en 1947 devant le Katholieke Vlaamse Landsbond (Ligue nationale catholique flamande).

[p. 54]

	(1959) aansluitend bij een aantal monografische studieën van studenten van Scholen voor maatschappelijk werk.
-	De uitstekende brosjure: De vernederlandsing van het bedrijfsleven door Prof. Dr. A. Devreker, J. Revis, A. Maertens en H. Brasseur, uitgegeven in opdracht van de liberale Arthur Vanderpoorten-Stichting als nr 23 in de reeks van het Julius-Vuylsteke-Fonds (1962).
-	De enquête en interviews van de Dienst Pers en Publikaties van de Belgische Radio en Televisie o.l.v. Leo Rommens (nr. 18): Het Nederlands in ons bedrijfsleven (1963).
-	Na het tot stand komen van de jongste wet op het taalgebruik in de administratie publiceerde H. Deleeck in de Gids op maatschappelijk gebied (okt. 1963) een bijdrage: De vervlaamsing van het bedrijfsleven en de jongste taalwetgeving en verscheen van de hand van Mr. J. de Weerdt: Het taalgebruik in het bedrijfsleven. - Commentaar bij de wet van 2 augustus 1963 (Uitgave Vlaams Ekonomisch Verbond 1964).
-	In de mappen ‘Kaderscholing’ van de Vlaamse Volksbeweging is het studiewerk van Prof: Dr. W. Opsomer te vermelden: Eerbied voor de taal in het zakenleven - Strategie in de Vlaamse Strijd (1965).
-	Tevens werd het vraagstuk behandeld in een aantal algemene werken en bijdragen over de Vlaamse Beweging^(2).
-	Op een aantal kolloquia o.m. van de Stichting-Lodewijk de Raet en op ontelbare volksvergaderingen kwam de kwestie te berde. In het vakbondmilieu was de Landelijke Bedienden Centrale bijzonder aktief in dit opzicht.

Hoe onvolledig ook, toont dit overzicht aan dat de vervlaamsing van het bedrijfsleven een levend probleem is. De verfransing van het bedrijfsleven is een ziekte van ons sociaal en ekonomisch lichaam. Het is een ziekte waar reeds lang aan gedokterd werd, een kronische ziekte die niet vanzelf geneest, al verwekt trage beterschap daar de schijn van, een kwaal die naar veler overtuiging (zoals alle andere Vlaamse ziekten) slechts door een heelkundig ingrijpen hetzij door grondige politieke en ekonomische struktuurhervormingen kan worden uitgeroeid.

Deze radikale stelling mag niemand beletten een eresaluut te brengen aan allen die gedeeltelijke verbeteringen bereiken en hierbij betrek ik graag de Vlaamse Hertoginnedalers aan wie ik in andere opzichten hun zwakheden kwalijk neem.

(2) o.m. De Vlaamse Beweging nu en morgen - Oogmerken voor morgen (Vlaamse Pockets 82-83) blz. 126-135 (1962).
De Vlaamse Beweging - Verweer en aanval (Vlaamse Pockets nr. 118) blz. 99-101 (1964). Vlaanderen Eisende Partij (Heideland-documenten) blz. 153-159 (1966).

Situatie.

In onze kapitalistische Westerse klasse-maatschappij onderscheiden de ‘leidende standen’ zich van de gewone man door een aantal status-symbolen. In Vlaanderen is het gebruik van de Franse taal één van deze symbolen.

De kwalijke gevolgen van deze sociale taalgrens werden reeds vaak genoeg ontleed. Ik hoef ze hier niet te herhalen.

In een door het bezit sterk gehiërarchiseerd milieu, zoals het zakenleven, is deze sociale taalgrens bijzonder taai en weegt zij meer dan elders als een verdrukking op allen die alleen maar met werken hun brood kunnen verdienen.

De image is de volgende: in het geroesemoes van de machines in de werkplaatsen spreekt het werkvolk zijn Vlaams dialekt en spreken de ingenieurs doorgaans een soort ‘Vlaams’ met het ‘werkvolk’; achter de gewatteerde deuren van de direktie wordt een taal gesproken die op Frans gelijkt maar waarvoor in de meeste gevallen ieder Parijzenaar zich zou schamen. In de kantoren, rechtstreekse verlengsels van de salons der direktie, wordt het een mengelmoes waarbij het Frans geldt voor de kontakten met de direktie en zeer overwegend bij het schriftelijk taalgebruik.

Er zijn uitzonderingen! In enkele grote en vele kleine bedrijven is het Nederlands tot in de top; in bedrijven door vreemd kapitaal opgericht wordt de top door Engels (Amerikaans) en soms Duits taalgebruik beheerst.

Ik wens alvast te zeggen dat ik mij over deze amerikanisering op het zuiver kultureel vlak niet veel zorgen maak.

Ze wordt als ‘vreemd lichaam’ aangevoeld en heeft geen invloed op de bevolking. Zij is niet vergelijkbaar met de Amerikaanse invloed die de amusements-industrie rechtstreeks uitoefent op de massa. Het Amerikaans kapitaal is niet ingesteld op taalimperialisme, wél

[p. 55]

-	Les brochures publiées par le Studiecentrum voor de vervlaamsing van het bedrijfsleven (Centre d'études pour la flamandisation de la vie industrielle) du Vlaams Ekonomisch Verbond (sous la présidence de M.A. Michielsen) (1958).
-	L'enquête faite par Herman Deleeck^(1): De taaltoestanden in het Vlaams bedrijfsleven, faisant suite à un certain nombre de monographies faites par des étudiants d'écoles d'assistance sociale.
-	L'excellente brochure: De vernederlandsing van het bedrijfsleven par le professeur A. Devreker, J. Revis, A. Maertens en H. Brasseur, éditée sous les auspices de la Fondation libérale Arthur Vanderpoorten et portant le numéro 23 dans la collection du Fonds Julius Vuylsteke (1962).
-	L'enquête et les interviews réalisées par le service ‘Presse et Publications’ du Belgische Radio en Televisie (BRT) sous la direction de Leo Rommens (no 18): Het Nederlands in ons Bedrijfsleven (1963).
-	Après le vote de la dernière loi relative à l'emploi des langues dans l'administration, H. Deleeck publia dans le Gids op maatschappelijk gebied (octobre 1963) un article: De vervlaamsing van het bedrijfsleven en de jongste taalwetgeving. A cette éqoque parut également Het taalgebruik in het bedrijfsleven par Me J. de Weerdt. - Commentaar bij de wet van 2 augustus 1963 (Une publication du Vlaams Ekonomisch Verbond, 1964).
-	A signaler dans les dossiers ‘Formation des cadres’ du Mouvement Flamand Populaire (Vlaamse Volksbeweging) l'étude faite par le professeur W. Opsomer: Eerbied voor de taal in het zakenleven - Strategie in de Vlaamse Strijd (1965).
-	En outre, la question fut traitée dans un certain nombre d'ouvrages généraux et d'articles consacrés au Mouvement Flamand^(2).
-	La question fut évoquée au cours d'un certain nombre de colloques organisés notamment par la Fondation Lodewijk de Raet ainsi que dans d'innombrables réunions publiques. Dans les milieux syndicaux, la Landelijke Bedienden Centrale (Centrale Nationale des Employés) se révéla particulièrement active à cet égard.

Cet aperçu, tout imcomplet qu'il soit, montre que la flamandisation de la vie économique constitue un problème réel. La francisation de la vie économique est une maladie qui affecte notre corps socio-économique. Il s'agit d'une maladie traitée depuis longtemps, une maladie chronique qui ne guérira pas sans intervention légale même si une lente amélioration semble prouver le contraire, un mal qui, comme beaucoup le croient, ne peut être extirpé que par une intervention chirurgicale, c'est-à-dire par de profondes réformes de structures politiques et économiques (comme d'ailleurs toutes les autres maladies flamandes).

Cette position radicale ne saurait empêcher personne de rendre hommage à tous ceux qui réussitent à apporter des améliorations partielles et à ce propos je tiens à mentionner les Flamands de Val-Duchesse⁽³⁾ tout en leur reprochant des faiblesses dans d'autres domaines.

(1) A l'époque chef du Centre d'études de l'Algemeen Christelijk Werkersverbond (Confédération générale des travailleurs chrétiens - chargé de cours aux Facultés universitaires Sint Ignace (Anvers).

(2) entre autres: De Vlaamse Beweging nu en morgen - Oogmerken voor morgen (Vlaamse Pockets 82-83), p. 126-135 (1962).
De Vlaamse Beweging - Verweer en aanval (Vlaamse Pockets no 118) p. 99-101 (1964).
Vlaanderen Eisende Partij (Heideland-documenten), p. 153-159 (1966).

(3) L'auteur fait allusion aux parlementaires flamands qui à Val-Duchesse, résidence où se tiennent des conférences à l'échelon gouvernemental, sacrifièrent au cours d'une réunion fameuse, entre autres six communes flamandes, de la périphérie bruxelloise, permirent l'institution d'enseignement français aux environs de Louvain et ne réalisèrent pas les exigences flamandes en matière d'enseignement néenandais dans l'agglomération bruxelloise.

Situation.

Dans notre société de classes capitaliste occidentale, les ‘classes dirigeantes’ se distinguent des petites gens par un certain nombre de symboles caractèristiques de leur état social. Un de ces symboles. en Flandre, est l'emploi de la langue française.

Les conséquences fâcheuses de cette frontière socio-linguistique furent abondamment analysées. Point n'est besoin de les reprendre ici.

Cette frontière socio-linguistique est particulièrement tenace dans un milieu solidement hiérarchisé par la propriété tel que le monde des affaires. Elle pèse, plus qu'ailleurs, comme un joug sur tous ceux qui ne gagnent leur vie que par leur travail.

Les choses se passent comme suit: dans les ateliers, au milieu du vacarme des machines, les ouvriers parlent leur dialecte flamand tandis que les ingénieurs s'adressent généralement aux ‘ouvriers’ dans une espèce de ‘flamand’; derrrière les portes ouatées de la direction se parle une langue qui ressemble au français mais dont, dans la plupart des cas, rougirait n'importe quel Parisien. Dans les bureaux, prolongements directs des salons de la direction se crée un mélange dont se détache le français employé dans les contacts avec la direction et, dans une mesure très largement prépondérante, comme langue écrite. Cependant, il y a des exceptions! Dans quelques grandes entreprises et dans de nombreuses petites, le néerlandais pénètre jusqu'au sommet; dans des entreprises créées par

[p. 56]

op het maken van winst en meestal is het de politiek van deze bedrijven geleidelijk ‘inheemse’ kaders te vormen.

Het in alle opzichten merkwaardige wetenschappelijk onderzoek dat in de V.S.A. over nationaliteitenproblemen de jongste jaren ondernomen werd, wijst erop dat de V.S.A. bij hun buitenlands politiek beleid, iedere botsing met nationaliteitenproblemen als dusdanig willen vermijden.

Argumentatie.

De Vlaamse argumenten tegen de sociale taalgrens in het zakenleven zijn bekend. Het volstaat ze samen te vatten.

1.	De Vlaamse werknemers worden verplicht tot een bijkomende inspanning. Behalve vakkennis moeten zij zich toeleggen op de kennis van het Frans. Deze inspanning valt bijzonder zwaar uit nu onderwijs en maatschappij in Vlaanderen homogeen Nederlandstalig geworden zijn. Deze inspanning gaat niet gepaard met hogere salariëring.
2.	De taalbarrière vormt een rem voor de sociale mobiliteit, de sociale opgang van de Nederlandssprekende. Hij moet tot een andere kultuur overgaan om promotie te maken.
3.	De taalbarrière bemoeilijkt de goede kommunikatie in de hiërarchische bedrijfsstruktuur en heeft zodoende een slechte invloed op de produktiviteit.
4.	Het taalgebruik en de beschaafde omgangsvormen van hen die leiding geven beïnvloedt gunstig de levenswijze van de ondergeschikten. Deze kulturele doorstroming tilt hen omhoog inzake taal- en omgangsvormen. De Nederlandse, Duitse, Franse en Engelse arbeiders spreken normaal Nederlands, Duits, Frans en Engels met hun ingenieurs. De gewone arbeider in een verfranste fabriek tewerk gesteld hoort ‘boven zich’ alleen Frans en blijft vastgekluisterd in zijn dialekt. Het taalverschil hindert de kulturele doorstroming.
5.	De Franstalige ‘meesters’ spannen er zich voor in ook buiten de sfeer van het zakenleven, de sociale taalgrens in 't leven te houden. Zij treden op als protagonisten van de présence française in ons taalgebied. Gewapend met hun geld oefenen zij in dit opzicht politieke invloed uit op de partijen, op het onderwijs, op het kultuurleven.
6.	De als het ware atavistisch ingewortelde mentaliteit van de gewone Vlaamse man dat zijn taal de taal van de minderen is, doet hem geloven dat hijzelf een mindere man is. Dit gevoelen remt zijn ambities, zijn openheid, zijn zin voor verantwoordelijkheid.

Middelen.

Op eerste gezicht zou men denken dat in een maatschappij waar de free enterprise als dogma geldt er aan deze toestand weinig te verhelpen is tenzij door middelen die tot het partikulier initiatief behoren.

Men kan de frankofone managers trachten te overtuigen en ongetwijfeld werd er op dit gebied het een en ander bereikt.

De algemene opgang van de Nederlandse kultuur in België verschaft haar een zeker prestige bij allen die niet van kwade trouw zijn. De post-universitaire seminaries voor hoger kaderpersoneel van onze universiteiten met het Nederlands als voertaal oefenden stellig een gunstige invloed uit. Een man die hier vermelding verdient is ongetwijfeld Prof. Vlerick (Rijksuniversiteit Gent).

Ook de Diensten en Centra voor de studie van de produktiviteit beïnvloeden de verschuiving van de sociale taalgrens. Haar slechte gevolgen zijn inderdaad des te geringer naarmate ze zich ‘hoger’ komt te situeren.

Zonder verpozen tracht het Vlaams Ekonomisch Verbond het zakenleven in gunstige zin te beïnvloeden.

[p. 57]

des capitaux étrangers, l'anglais (l'américain) et parfois l'allemand s'imposent au sommet. Je tiens dès maintenant à signaler que je me fais peu de soucis en ce qui concerne l'américanisation au niveau purement culturel. Tout d'abord, on la ressent comme un ‘corps étranger’ et elle n'exerce aucune influence sur la population. Elle n'est pas comparable à l'influence américaine exercée directement sur la masse par l'industrie de l'amusement. Le capital américain ne vise pas un impérialisme linguistique mais se soucie de la seule réalisation de bénéfices. Former peu à peu des cadres ‘indigènes’ voilà ce à quoi tend la politique que ces entreprises mettent en oeuvre. Les recherches américaines entreprises ces dernières années au sujet de problèmes de nationalités (recherches remarquables à tout point de vue) font apparaître que les Etats-Unis cherchent, dans leur politique étrangère, à éviter la moindre confrontation avec de tels problèmes.

Argumentation.

On connaît les arguments flamands formulés contre l'existence de la frontière socio-linguistique dans le monde des affaires. Il suffit de les résumer.

1.	On exige des employés flamands un effort supplémentaire. Ils doivent, en dehors de la connaissance de leur métier, se préoccuper de la connaissance du français. Cet effort se révèle particulièrement pénible vu l'actuelle homogénéité néerlandaise de l'enseignement et de la société en Flandre. Cet effort n'est pas lié à une rénumération plus élevée.
2.	Le clivage linguistique gêne la mobilité sociale, la promotion sociale du néerlandophone. Celui-ci est obligé de passer à une autre culture afin de se voir promu.
3.	Le clivage linguistique complique le bon fonctionnement des structures hiérarchiques de l'entreprise et exerce ainsi une influence néfaste sur la productivité.
4.	L'usage d'une langue cultivée et le style de vie distingué dont témoignent ceux qui assument la direction influencent favorablement les subalternes. Cette continuité culturelle leur profite en matière, de langage et de distinction. Les ouvriers néerlandais, allemands, français et anglais s'adressent normalement à leurs ingénieurs, en néerlandais, en allemand, en français et en anglais. Le simple ouvrier qui travaille dans une unise francisée n'entend ‘au-dessus de lui’ que le français et reste ainsi empêtré dans son dialecte. La différence de langue gêne la continuité culturelle.
5.	Les ‘patrons’ francophones s'efforcent de maintenir la frontière socio-linguistique également en dehors de leur sphère d'influence, c'est-à-dire en dehors des entreprises. Ils agissent en tant que protagonistes de la présence française dans notre région linguistique. Armés de leur argent, ils exercent à cet égard une influence politique sur les partis, l'enselgnement et la vie culturelle.
6.	La mentalité, apparemment enracinée de tout temps, comme quoi sa langue est la langue des inférieurs fait croire au Flamand moyen qu'il est lui-même un homme inférieur. Ce sentiment freine ses ambitions, sa franchise et son sens des responsabilités.

Moyens.

On pourrait penser, à première vue, qu'au sein d'une société où la libre entreprise est érigée en dogme, il n'est guère possible de remédier à cette situation à moins de ne recourir à des moyens appartenant à l'initiative privée.

On peut s'efforcer de convaincre les managers francophones et il est incontestable que des résultats ont été obtenus dans ce domaine. La progression générale de la culture néerlandaise en Belgique assure à cette culture un prestige chez tous ceux qui ne sont pas de mauvaise volonté. Les séminaires post-universitaires accueillant les cadres supérieurs sortis de nos universités de régime néerlandais, exercent une influence favorable. Dans ce domaine, il faut signaler les mérites du prof. Vlerick (université d'état de Gand).

Les services et les centres d'études de productivité influencent également le déplacement de la frontière socio-linguistique. En effet, ses conséquences néfastes sont d'autant plus minimes qu'elle se situe ‘plus haut’.

Le Vlaams Ekonomisch Verbond essaie sans relâche d'influencer favorablement la vie économique.

Cependant des traditions et des préjugés solides permettent difficilement de convaincre ces

[p. 58]

Sterke traditie en vooroordelen vormen echter een grote hinderpaal om de frankofone heren te overtuigen. De politiko-kulturele gehechtheid aan de présence française in Vlaanderen sensibiliseert hen in een tegenovergestelde zin.

Daarbij komt nog dat de werkelijk beslissende topfiguren tot het Franstalige Brusselse kapitaal behoren, dat het Belgisch centralisme onder Franse signatuur wil handhaven.

Het moet ons dan ook niet verbazen dat de vooruitgang die geboekt wordt door de kampagnes tot vernederlandsing door overreding, nogal schraal uitvalt.

De vernederlandsing of de tweetaligheid van de opschriften en van de publiciteit mag ons niet doen geloven dat ‘het gebeurd is’. Zelfs Brusselse zaken door en door Frans en anti-Vlaams aanvaardden gewillig een tweetalig uithangbord te Brussel en eentalig Nederlandse verschijningsvormen in Vlaanderen.

Van flamingantische zijde werd er vaak over geklaagd dat de vakbonden niet aktief optreden en wordt hun zelfs verweten het wapen van de staking niet te hanteren. Het is een feit dat, op enkele uitzonderingen na (ik noemde in dit opzicht reeds de Landelijke Bedienden Centrale) de vakbonden weinig doen al steunen ze in principe de eis tot vervlaamsing. Men moet de invloed van de vakbonden in zulke zaken nochtans niet overdrijven; zij zijn nu eenmaal historisch zó gegroeid dat ze vooral de onmiddellijke materiële voordelen van hun leden behartigen en in mindere mate hun aanhangers richten op fundamentele struktuurproblemen.

De leiders van het vakbondwezen oefenen in het land een gewisse invloed uit op het algemeen ekonomisch en sociaal beleid maar zeer terecht hanteren zij zeer voorzichtig, ja schroomvallig, het wapen van de staking. Zij weten dat hun invloed op hun ‘basis’ niet onbeperkt is. Vergeten wij niet dat de sociale taalgrens in het bedrijfsleven, overwegend voor de bedienden en technici voelbaar is en storend werkt en dat deze groep van werknemers sterk patronaal gebonden is en minder bereid tot rechtstreekse aktie. Deze groep ondergaat nog steeds de drukking van het Frans als status-taal. In de Brussels-frankofone kringen wordt een Vlaams funktionaris die hogere ambities koestert maar in zijn partikulier leven als bewust Vlaming optreedt (bv. zijn kinderen naar Nederlandse scholen stuurt) in vele gevallen als onbetrouwbaar geweerd.

Het valt dan ook op dat de aankomende door en door jonge Vlaamse kaderelementen, een carrière in overheidsdienst verkiezen boven een carrière in frankofone bedrijven. Hun mentaliteit en hun belangen tenderen daarom zichtbaar in de zin van een grotere staatsinterventie in de ekonomie. De taalwetgeving had immers als gevolg dat de toestanden vrijwel genormaliseerd geraakten in de grote staatsbedrijven en parastatale ondernemingen.

Tegen de nog heersende wantoestanden in deze sektor (bv. in de Sabena) kan de Vlaamse politieke macht rechtstreeks ageren. Van zuiver flamingantisch standpunt uit kleeft men dan ook steeds meer de idee van de nationalisering van de basissektoren aan. Op het vlak van de principiële stellingname tekent zich een toenadering af tussen de Vlaamse Beweging in haar brede lagen en de links-socialistische strekkingen.

Zonder daarom de verdiensten van de partikuliere inspanningen te negeren mag worden gekonstateerd dat zij uitermate traag werken. Zó traag dat zij beslist als onvoldoende dienen gekwoteerd.

Gelet op het feit dat een eeuwenlang achtergestelde gemeenschap als de Vlaamse een hoog procent ‘zwakke broeders’ telt, geloof ik niet dat de vorming van een ‘Vlaamse bourgeoisie’ de uitkomst biedt.

Wij zien wel dat het frankofone en bewust Fransgezinde hogere zakenleven als alibi en vanwege de ekonomische vooruitgang van de Vlaamse streken sporadisch waardevolle Vlamingen in zijn schoot opneemt. Of de grote gemeenschap van de werkende Vlaamse mensen hier essentieel baat bij vindt wil ik toch betwijfelen. Deze konstatatie doet niets af aan mijn waardering voor de moed die sommigen onder hen opbrengen.

Wettelijke vernederlandsing.

De Vlaamse Beweging eist uitdrukkelijk dat het grote zakenleven (d.w.z. de ondernemingen die meer dan 50 werknemers te werk stellen) wettelijk vervlaamst zouden worden.

Zelfs de meest principiële neo-liberaal moet aan de hand van de hierboven aangehaalde argumenten aanvaarden dat het ekonomisch leven in zijn hogere regionen een zaak is ‘die ons allen aangaat’ - Tua res agitur.

Vanwege de frontale aanval op Vlaanderen die de Busselse machthebbers voeren via de

[p. 59]

messieurs francophones. L'attachement politico-culturel à la présence française en Flandre les sensibilise en sens inverse. A cela s'ajoute le fait que ceux qui prennent effectivement les décisions au sommet appartiennent au capital bruxellois francophone qui veut maintenir l'unitarisme belge d'inspiration française.

Dès lors, on ne doit pas s'étonner que les progrès réalisés par les campagnes de néerlandisation à base de persuasion, soient plutôt minces.

La néerlandisation ou le caractère bilingue des enseignes et de la publicité ne sauraient nous faire croire que ‘c'est arrivé’.

Même des entreprises bruxelloises foncièrement françaises et antiflamandes admettent docilement une enseigne bilingue à Bruxelles et des formes de présentation néerlandaises unilingues en Flandre.

On s'est souvent plaint, du côté flamingant, de ce que les syndicats soient inactifs et on leur reproche même de ne pas se servir de l'arme de la grève. On ne saurait nier qu'à quelques exceptions près (j'ai déjà cité à ce propos la Landelijke Bedienden Centrale) les syndicats font trop peu, même si, en principe, ils appuient les exigences en matière de flamandisation. II ne faut cependant pas exagérer l'influence des syndicats dans de pareils domaines; ils sont historiquement nés tels qu'ils se soucient avant tout des avantages purement matériels de leurs membres orientant ainsi ces derniers, dans une moindre mesure, vers des problèmes de structures fondamentaux.

Les dirigeants du syndicalisme exercent dans le pays une influence certaine sur la direction socio-économique générale mais ils manient à juste titre très prudemment voire même scrupuleusement l'arme de la grève. Ils savent que leur influence sur la ‘base’ n'est pas illimitée. N'oublions pas que la frontière socio-linguistique dans la vie économique affecte surtout les employés et les techniciens et que ces groupes sont étroitement liés au patronat et moins portés à l'action directe. Ces groupes subissent toujours la pression du français en tant que langue conditionnant la situation sociale.

Dans les milieux bruxellois francophones l'on écarte souvent comme élément peu sûr un fonctionnaire flamand qui nourrit des ambitions mais qui agit en Flamand convaincu dans sa vie privée (en envoyant par exemple ses enfants dans des écoles flamandes).

L'on peut dès lors noter que la jeune génération des cadres, profondément flamande, préfère une carrière dans la Fonction publique à une carrière dans des entreprises francophones. C'est pourquoi leur mentalité et leurs intérêts optent visiblement en faveur d'une intervention de l'état plus poussée dans la vie économique. De la législation linguistique résulta, en effet, la quasi-normalisation des situations dans les grandes entreprises d'état et dans les parastataux.

Le pouvoir politique flamand peut s'attaquer directement aux anomalies encore existantes dans ce secteur (par exemple au sein de la Sabena).

Du point de vue purement flamingant l'on penche de plus en plus en faveur de la nationalisation des secteurs de base. Au niveau de la prise de position fondamentale s'opère un rapprochement entre le Mouvement Flamand dans ses larges couches et les tendances socialistes de gauche.

Sans nier pour autant les mérites des efforts individuels, on peut constater que ces derniers ont des effets très lents. Si lents qu'ils doivent sans aucun doute être qualifiés d'insuffisants.

Compte tenu du fait qu'une communauté défavorisée pendant des siècles, telle que la communauté flamande, réunit un pourcentage élevé d'éléments faibles, je ne crois pas que la formation d'une ‘bourgeoisie flamande’ puisse apporter ‘la’ solution.

Nous voyons, il est vrai, que les hautes sphères francophones et francophiles du monde des affaires accueillent sporadiquement en leur sein des Flamands de qualité, comme un alibi et à cause du progrès économique des régions flamandes. Toutefois je doute que la grande communauté des ouvriers flamands profite vraiment d'une telle chose. Cette constatation ne diminue en rien l'estime dont j'honore le courage de ceux qui en font preuve.

La néerlandisation légale.

Le Mouvement Flamand exige explicitement que les grandes entreprises (disons les entreprises qui comptent plus de 50 employés) soient flamandisées par voie légale.

Même le néo-libéral le plus inconditionnel doit admettre, à la lumière des arguments cités

[p. 60]

Brusselse ‘Vleugels’ of beter gezegd vanuit het harde Brusselse middenlijf van de drie nationale partijen en ook vanwege de verwachtingen die men gewekt heeft n.a.v. sommige beschikkingen in de jongste taalwetten, verflauwde de rechtstreekse Vlaamse aktie tot wettelijke vervlaamsing.

Laten wij deze jongste taalregeling even situeren.

Ik moge hier mezelf citeren.⁽³⁾

‘Op de taaltoestanden in het zakenleven grijpt de jongste wet op het taalgebruik in bestuurszaken onrechtstreeks in - ten eerste door het taalgebruik van de overheid te regelen in haar betrekkingen met de bedrijven en ten tweede door de taal voor te schrijven voor sommige bescheiden bestemd voor de overheid of voor personeelsleden (art. 41 en art 52)... met als sanctie de vervanging van foutieve stukken.

Men is blijkbaar van twee beginselen uitgegaan: een beginsel van sociale bescherming (de arbeider ertegen beschermen dat hij documenten ontvangt die hij niet verstaat), en het beginsel dat de beambten van de overheidsdiensten of de Vlaamse magistraten niet zoveel Frans hoeven te kennen, dat zij franstalige documenten zouden kunnen behandelen.’

Het is een onwaarheid deze wetsartikels voor te stellen als een ‘vernederlandsing’ van het ‘bedrijfsleven’. Zij hebben ongetwijfeld een zekere psychologische betekenis, zij scheppen een betekenisvol voorgaande maar rechtstreeks raken zij niet veel meer dan 5% van het schriftelijk taalgebruik.

De sanktie behelst niet de nietigheid, slechts de verplichting tot het herstellen van foutieve stukken. Zelfs in het kader van een wet op het taalgebruik in bestuurszaken had men verder kunnen gaan.

Het was de grote verdienste van Prof. H. Deleeck en van Mr. J. de Weerdt⁽⁴⁾ de mogelijk ruime toepassing van de wet toe te lichten en tegen hun betoog valt er juridisch niet veel in te brengen.

Sedertdien werd echter vastgesteld dat vele frankofone bedrijven cynisch in opstand kwamen tegen de wet en dat de huidige regering ze officieel in de meest beperkte zin interpreteert. Zonder in bijzonderheden te treden zij hier alvast gewezen op het senaatsrapport De Stexhe en meer nog op het antwoord dat de regering gaf op een parlementaire vraag van het Volksunie-Kamerlid Mattheyssen (8 oktober 1965).⁽⁵⁾

Het is overduidelijk dat de hoop die er kon gekoesterd worden dat de wet van 1963 een uitgangspunt zou betekenen voor de vernederlandsing, de kop werd ingedrukt.

Men moet ook inzien dat er weinig te verwachten is van eventuele klachten van de rechtstreeks betrokkenen, de werknemers.

Daar er geen toezicht op de toepassing van de wet uitdrukkelijk voorzien wordt en geen doelmatige sankties, staan zij individueel weerloos tegenover hun meerderen.

Zijn het wellicht de vakbonden niet die met gezag kunnen ageren, altans binnen het beperkte domein van de wet?

Wij moeten dus in de Vlaamse Beweging opnieuw de eis tot integrale wettelijke maatregelen voorop stellen.

‘Tegen zulke rechtstreekse wettelijke vervlaamsing, gesanctioneerd en gecontroleerd door de arbeidsinspectie, door het departement van economische zaken en door de bedrijfsrevisoren, bestaat evenmin een grondwettelijk bezwaar als tegen de menigvuldige wetten inzake veiligheid en gezondheid van het arbeidsmilieu of andere sociale regelingen waaraan de vrije onderneming onderworpen is. Dat deze vrijheid alleen betrekking kan hebben op het economisch-financieel beleid wordt zelfs door de meest strenge neokapitalisten niet meer betwist. Een dergelijke wet moet ertoe bijdragen de geestelijke aliënatie waar de Vlaamse arbeider het slachtoffer van is, op te heffen.’⁽⁶⁾

In beperkte mate kunnen Vlaamse provincie-overheden en zelfs gemeente-overheden optreden door aan firma's die hen om gunsten verzoeken, taalklausules in af te sluiten overeenkomsten op te leggen.

En dan ‘de wet’?

Ik verwijs hier opnieuw naar het voorstel van wettekst dat Prof. R. Vandeputte reeds in 1949 formuleerde.

De principes ervan lagen aan de basis van het wetsvoorstel dat vanwege de Volksunie door Mr. F. van der Elst werd ingediend op 22 maart 1962.

Juridisch zijn deze voorstellen feilloos en het hangt alleen van de Vlaamse volksvertegenwoordiging af ze te verwezenlijken. Het is een zaak die de Walen niet raakt en het moet

(3) Cfr. Vlaanderen Eisende Partij, blz. 154 e.v

(4) Zie hoger geciteerde publikaties.

(5) Vlaanderen Eisende Partij, blz. 154.

(6) Vlaanderen Eisende Partij, blz. 157.

[p. 61]

ci-dessus, que la vie économique dans ses sphères supérieures constitue une affaire qui ‘nous concerne tous’ - Tua res agitur! L'action flamande directe en faveur de la flamandisation légale s'affaiblit à cause de l'attaque menée de front contre la Flandre par les autorités bruxelloises via les ‘ailes’ bruxelloises, c'est-à-dire via le corps central bruxellois des trois partis nationaux et à cause des espoirs qu'ont suscités certaines dispositions arrêtées dans les lois linguistiques les plus récentes.

Situons un peu ce dernier règlement linguistique.

Qu'on me permette de me citer ici moi-même.⁽⁴⁾

La dernière loi relative à l'emploi des langues dans l'administration influence indirectement la situation linguistique dans les entreprises, premièrement en fixant l'emploi des langues des autorités dans leurs rapports avec les entreprises et deuxièmement en prescrivant la langue dans laquelle doivent être rédigés certains documents destinés aux pouvoirs publics et aux membres du personnel (articles 41 et 52)... la sanction consistant dans le remplacement des pièces fautives.

On s'est visiblement inspiré de deux principes: un principe de protection sociale (protéger l'ouvrier contre le risque de recevoir des documents qu'il ne comprendrait pas) et le principe selon lequel les fonctionnaires des services publics et les magistrats flamands ne doivent pas connaître tant de français au point d'être aptes à traiter des documents rédigés en français.

C'est un mensonge que de présenter ces articles de loi comme une ‘néerlandisation de l'entreprise’. Ils revêtent incontestablement une certaine signification psychologique, ils créent un précédent important mais, directement, ils ne touchent, que 5% de l'usage de la langue écrite. La sanction n'entraîne pas la nullité mais la seule obligation de remplacer les pièces fautives. Même dans le cadre d'une loi relative à l'emploi des langues dans les affaires administratives, on aurait pu aller plus loin.

Ce fut le grand mérite du professeur H. Deleeck et de Me J. de Weerdt⁽⁵⁾ d'avoir exposé les larges possibilités d'application de la loi et, au point de vue juridique, l'on ne saurait leur objecter grand-chose.

Cependant, depuis lors, on a constaté que de nombreuses entreprises francophones se sont cyniquement insurgés contre la loi et que le gouvernement interprète officiellement cette dernière dans son sens le plus restreint. Sans vouloir entrer dans les détails, il faut signaler le rapport sénatorial De Stexhe et plus encore la réponse que donna le gouvernement à une question parlementaire posée par M. Mattheyssen, député Volksunie (8 octobre 1965).⁽⁶⁾

Il est clair que l'espoir légitime de voir dans la loi de 1963 le point de départ de la néerlandisation fut étouffé.

On doit comprendre également qu'il y a peu à attendre d'éventuelles plaintes émanant des gens directement concernés, à savoir les employés. Etant donné qu'aucun contrôle n'est explicitement prévu dans l'application de la loi et vu l'absence de sanctions efficaces ceux-ci se trouvent sans défense en face de leurs supérieurs.

Les syndicats ne seraient-ils par aptes à agir avec autorité du moins à l'intérieur du domaine limité de la loi?

Nous devons donc présenter à nouveau, au sein du Mouvement Flamand, l'exigence de mesures légales intégrales.

‘Contre une telle flamandisation légale et directe, sanctionnée et contrôlée par l'inspection du travail, par le département des affaires économiques et par les reviseurs d'entreprises, n'existe aucune objection de nature constitutionnelle, pas plus que contre les nombreuses lois relatives à la sécurité et la salubrité du milieu de travail ou à d'autres réglementations sociales auxquelles l'entreprise libre est astreinte. Que cette liberté puisse uniquement avoir trait à la direction économico-financière n'est même plus contesté par les néocapitalistes les plus rigides. Une loi pareille doit contribuer à supprimer l'aliénation spirituelle dont l'ouvrier flamand est victime.⁽⁷⁾

Les autorités provinciales et même les autorités communales flamandes peuvent, dans une mesure limitée, agir en imposant aux firmes qui leur sollicitent des avantages, des clausules linguistiques dans les accords à conclure.

Et alors, ‘la loi’?

Ici, je renvoie de nouvau au projet de loi que le professeur R. Vandeputte formula déjà en 1949.

(4) Cfr. Vlaanderen Eisende Partij, p. 154 et suivantes.

(5) Voir publications citées ci-dessus.

(6) Cfr. Vlaanderen Eisende Partij, p. 154.

(7) Cfr. Vlaanderen Eisende Partij, p. 157.

[p. 62]

parlementair haalbaar zijn minstens te verkrijgen dat de Waalse socialisten zich zouden onthouden.

In dit geval bestaat er een goed afgetekende parlementaire meerderheid, indien de regering niet verhindert dat ze tot uiting komt.

De loutere taalvoorstellen van Prof. R. Vandeputte en van de Volksunie voldoen mij nochtans niet.

De wet zou insgelijks moeten voorschrijven dat in de grote ondernemingen op 5% of 10% na, in de toekomst alleen gediplomeerden hoger onderwijs dragers van een diploma van nederlandstalig onderwijs mogen aangeworven worden en te Brussel minstens 50% Nederlands gediplomeerden. Het is duidelijk dat zulke maatregel uitdrukkelijk zou bijdragen tot de valorisering van het Nederlandstalig onderwijs en de demokratisering bevorderen. De marge van 5 of 10% is redelijk omdat de bedrijven een beroep moeten kunnen doen op specialisten die niet tot ons taalgebied behoren.

Tot slot neem ik aan dat de partijgangers van federalisme met recht en rede beweren dat alleen maar een taalwet, die dan toch weer gesaboteerd zou worden, ons voor de zoveelste maal in nutteloos flamingantisch tijdverdrijf verdringt. Het is evident dat er in geval van federalisme geen wet zou nodig zijn. Met een overgangsperiode van een vijftal jaren zou het bedrijfsleven zich aanpassen aan de nieuwe politieke struktuur.

Het Belgische openbaar leven zou een meer harmonisch verloop kennen in het kader van de respektievelijke Franstalige en Nederlandstalige homogeniteit en een autonoom Vlaanderen en Wallonië met de Brusselse Hoofdstad als werkelijk ontmoetingsterrein. Van iedere vrees en van alle kompleksen ontdane frankofonen en Vlamingen zouden daar samenwerken aan de toekomst van een nieuw België in een steeds ruimer en meer geïntegreerd Europa.

[p. 63]

Le projet de loi déposé par Me F. van der Elst au nom de la Volksunie le 22 mars 1962, s'en est inspiré.

Ces projets sont infaillibles au point de vue juridique et il dépend uniquement de la représentation parlementaire flamande de les réaliser. C'est une affaire qui ne concerne pas les Wallons et il doit être possible d'obtenir au moins l'abstention des socialistes wallons au parlement. Dans ce cas se dégagerait une majorité parlementaire nettement délimitée si toutefois le gouvernement ne l'empêche pas de se manifester.

Les projets purement linguistiques du professeur R. Vandeputte et de la Volksunie ne me satisfont pas pour autant.

La loi devrait également stipuler qu'à l'avenir les grandes entreprises ne pourraient plus recruter, à 5% ou 10% près, que des détenteurs d'un diplôme d'enseignement supérieur néerlandais tandis qu'elles devraient en totaliser au moins 50% à Bruxelles. Il est évident qu'une pareille mesure contribuerait manifestement à la valorisation de l'enseignement néerlandais et qu'elle favoriserait la démocratisation. La marge de 5% ou 10% est raisonnable étant donné que les entreprises doivent pouvoir faire appel à des spécialistes qui n'appartiennent pas à notre région linguistique.

En conclusion, j'admets que les partisans du fédéralisme prétendent à bon droit qu'une seule loi linguistique, qui d'ailleurs ne manquerait pas d'être de nouveau sabotée, nous fournirait une fois de plus un passe-temps flamingant tout à fait inutile. Il est évident qu'on n'aurait pas besoin d'une loi si le fédéralisme existait. Moyennant une période de transition s'étalant sur quelque cinq ans, les entreprises s'adapteraient à la nouvelle structure politique.

La vie publique belge connaîtrait un déroulement plus harmonieux dans le cadre de l'homogénéité respectivement francophone et néerlandophone et dans celui d'une Flandre et d'un Wallonie autonomes, Bruxelles-Capitale constituant un réel lieu de rencontre. Francophones et Flamands, libérés de toute crainte et de tout complexe, y édifieraient l'avenir d'une Belgique nouvelle au sein d'une Europe de plus en plus élargie et de plus en plus intégrée.

(Traduit du Néerlandais par Urbain Dewaele.)