Ons Erfdeel. Jaargang 11
(1967-1968)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd‘Licht en Schaduw’ over de Vlaamse ekonomie.Onder invloed van slogans, afkomstig uit het zuiden van het land, en van een groeiend en verheugend bewustzijn van eigen kracht in het noorden van het land werd de indruk geïnduceerd dat het op ekonomisch gebied in Vlaanderen bijzonder goed gaat en dat de problemen van de baan zijn.
Om deze onjuiste, en daarom als achtergrond voor het te volgen beleid gevaarlijke, algemene indruk weg te nemen en te vervangen door een objektieve, aan de hand van een | |
[pagina 191]
| |
voor elkeen duidelijk vergelijkbaar cijfermateriaal, en overzichtelijke situatieschets, heeft de voorzitter van de Ekonomische Raad voor Vlaanderen (E.R.V.), gouverneur Louis Roppe het nuttig geoordeeld een brosjure te doen samenstellen onder de veelzeggende titel ‘Licht en Schaduw over de Vlaamse Ekonomie’.Ga naar eind(1)
Uit het woord vooraf van zijn hand vernemen wij: ‘De ekonomische vooruitgang is in de laatste jaren in Vlaanderen groter geweest dan gemiddeld in het gehele land. Daardoor werd nochtans de achterstand nog niet ingehaald. Het gemiddeld inkomen is er nog steeds minder. Het welvaartspeil is er nog steeds lager. Men mag zich niet laten misleiden door dit groter jaarlijks groeiritme. Het geeft een aanduiding voor en gunstige ontwikkeling. Maar het onthult niet dat er in Vlaanderen nog een lager gemiddeld levenspeil bestaat.’
Hierbij verwijst de voorzitter van de E.R.V. impliciet naar perspolemieken die een eenzijdige behandeling van zekere Waalse gewesten willen uitlokken alleen op basis van de momenteel vastgestelde gewestelijke groeiritmen. Dit is een argument waarop de voorzitter van de E.R.V. even later in datzelfde woord vooraf inhaakt. ‘Weliswaar is het groeiritme van de Vlaamse ekonomie hoger dan het Belgisch gemiddelde, maar daarbij mag niet uit het oog worden verloren, eerstens dat een hoger groeiritme noodzakelijk was, gezien de achterstand die de Vlaamse ekonomie diende op te halen en tweedens dat Vlaanderen tot op heden het welvaartspeil van het overige landsgedeelte niet heeft bereikt.’
Om waar te maken wat in dit woord vooraf door gouverneur Roppe wordt gesteld, behandelt de E.R.V. de verschillende klassieke facetten die een beeld kunnen brengen van de regionaal-ekonomische toestand. Achtereenvolgens komen de bevolking, de arbeid, de produktie, het inkomen en de algemene welvaartskenmerken aan de orde. Dit alles gevolgd door een uitvoerige bronnenbeschrijving, alsmede door dertien statistische bijlagen die een verdere detaillering geven van uitzichten die eerder syntetisch in de tekst zelf zijn opgenomen.
Laten wij eerst en vooral vooraf verklaren hoe wij, bij de lezing van deze voortreffelijke uitgave, getroffen zijn door de grote ernst en de bewonderenswaardige rust waarmede deze problematiek werd aangepakt. Hier is geen gewilde strijdvaardigheid aan het woord, geen eenzijdige weergave van enkele elementen die een gunstige pressiepositie moeten suggereren, maar wel een vrij volledige opsomming van door elkeen op het nationale vlak vergelijkbare elementen.
Deze rustige zakelijkheid neemt niet weg dat de uitgave een grote overtuigingskracht bezit en buitengewoon bruikbaar is voor iedereen die ofwel een algemeen beeld behoeft over de algemene ekonomische toestand van het Vlaamse land, als wel voor degenen die in de ontwikkelingsgewesten: de Westhoek, het zuiden van Oost-Vlaanderen, de Zuiderkempen of in het bijzonder Limburg aktief willen zijn ten gunste van een hoger welvaartspeil.
Bijna gelijktijdig met deze uitgave van de E.R.V. bereikte mij het verslagnummer van de ‘Revue du Conseil Economique Wallon’Ga naar eind(2) waarin verslag wordt uitgebracht van het kongres van deze vereniging gehouden te Brussel op 6 mei 1967.
Een ogenblik heb ik eraan gedacht, in het kader van deze korte bespreking, zekere statistische gegevens uit de beide publikaties te vergelijken. Dan zou aangetoond kunnen worden, enerzijds hoe omzichtig met statistisch materiaal moet worden omgesprongen (wie trapt daar een open deur in?), en anderzijds zou daaruit blijken hoe objektief en ernstig het werk van de E.R.V. is. Om echter niet polemisch getint te zijn, en vooral om het werk van de E.R.V. niet te ontwaarden door vergelijking met een publikatie die klaarblijkelijk totaal andere doeleinden nastreeft en dientengevolge aan uiteenlopende normen beantwoordt, heb ik van dit voornemen afgezien.
Kan ik een poging doen om U in enkele lijnen de inhoud weer te geven van deze E.R.V.-uitgave? Enkele algemene konklusies mag ik U in elk geval niet onthouden.
De Vlaamse bevolking kent een natuurlijke aangroei, die voor een vijfde afvloeit, hoofdzakelijk naar Brussel, in tegenstelling met de Waalse bevolking die een natuurlijke terugloop kent en eveneens een belangrijke uitwijking naar Brussel te zien geeft. Het vreemde element in Wallonië bedraagt reeds 11,2% en in Vlaanderen 2,8% van de bevolking.
De ziekte van de werkloosheid in Vlaanderen (12,5% werklozen, 10% pendelarbeiders) is grotendeels opgelost, zodat tans de werkloosheidspercentages in Vlaanderen en in Wallonië elkaar evenaren, met dien verstande dat in de werkloosheidsgebieden van Wallonië de vreemdelingen daarin een groot aandeel nemen (ca. 25% te Luik bijvoorbeeld).
De struktuur van onze ekonomie brengt met zich dat tans in Vlaanderen nog steeds overwegend de nijverheidssektoren gevestigd zijn met relatief geringe toegevoegde waarde. | |
[pagina 192]
| |
Daaruit volgt o.m. dat, ongeacht het vergelijkingselement (totale bevolking, aktieve bevolking) de produktie te Brussel 50% hoger ligt dan in de andere streken, gevolgd door Wallonië, waarna Vlaanderen de rij afsluit. De koncentratie te Brussel, die zich nog steeds doorzet, van de tertiaire of dienstensektor, is daarvoor vooral verantwoordelijk. Opmerkelijk is het vast te stellen dat de snelste produktiegroei zich voordoet in streken waar de bevolking het sterkst toeneemt, merkwaardigerwijze is dit in België voor Limburg nochtans niet het geval.
Het zal niet verwonderen indien men verneemt dat in Vlaanderen gemiddeld 10% minder verdiend wordt als in Wallonië.
Het inkomen is slechts één der indikatoren van het welvaartspeil. Indien een wetenschappelijk instrument zoals een syntetische welvaartsindeks wordt gehanteerd, dan stelt men vast dat Vlaanderen een belangrijke welvaartsachterstand op de andere streken vertoont, op Wallonië 25% en op Brussel 100%. Evenzeer vormt de achterstand op (hoger)-onderwijsgebied nog steeds een zware hypoteek op de toekomst.
Wij hopen door middel van deze korte samenvatting, die wij zo kwalitatief mogelijk hebben gehouden, te hebben gesuggereerd hoe rijk de voorgestelde uitgave wel is.
Nochtans hadden wij gaarne enkele gegevens over het aspekt investeringen opgenomen gezien, hoewel wij weten dat dit technisch niet op een eenvoudige manier is te verwezenlijken.
Wij mogen de E.R.V. feliciteren, uit het bovenstaande zal de lezer al dadelijk hebben begrepen waarom deze felicitaties gepast voorkomen. Iedereen die zich opnieuw op basis van aktuele gegevens wil oriënteren over ‘Licht en Schaduw...’ binnen de Vlaamse ekonomie, moet deze brosjure bij de hand hebben. F. de Bondt |