van ‘onze korrespondent in Nederland’ die, wat mij altijd eigenaardig voorkwam, Van Duinkerken heette en later Willem J.M.A. Asselbergs bleek te zijn. Het was de tijd van zijn enorme journalistieke bedrijvigheid, die hem niet belette een ontzaglijke eruditie op verschillende terreinen van de kultuurhistorie en de levensbeschouwelijke bezinning op te doen. Die man, die aan de universiteit geen enkele skriptie inleverde, werd in 1937 doctor honoris causa van de Leuvense Alma Mater, in 1940 hoogleraar te Leiden, in 1952 hoogleraar en later rektor van de Nijmeegse universiteit. In die jaren ontdekten wij het 9e deel van de grote Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden, waarin Van Duinkerken het tijdperk van de vernieuwing sinds het laatste kwart van de 19e eeuw behandelt. De Vondelkenner in gesprek met Perk, Kloos, Boeken, Paap, P.L. Tak, H. Roland Holst! Ter gelegenheid van zijn 60e verjaardag op 3 januari 1963 verschenen drie delen Verzamelde geschriften met de belangrijkste teksten die ons o.m. de weg openden naar het vervoerend historisch debat met Menno ter Braak. De drie boekdelen, samen ca. 3.000 bladzijden, verdienen een ereplaats in de biblioteek van de neerlandikus. Niet alleen is de geschiedenis van de westerse kristenheid er met stimulerende studies over Augustinus, Bernardus en Dante in vertegenwoordigd, want als Van Duinkerken op één punt tégen zijn en onze tijd in heeft geleefd, dan is het door zijn onwankelbare interesse voor en trouw aan de traditie. Ook de in de aktualiteit geïnteresseerde bladert steeds weer met vrucht in deze geschriften, want met Mauriac, A. Roland Holst, Walschap of M. Gijsen dialogeert Van Duinkerken even warm en bevoegd als met zijn verre beminnelijke hartevrienden Vondel of Bernardus van Clairvaux. De traditie en de eigen tijd gekonfronteerd in éénmanssymposion van eruditie, smaak, bezinning, wijsheid, levenskunst:
het is één aspekt van de syntetische Van Duinkerken, de vertellende, de vorsende, de betogende, de polemische, de kritische. Er zijn geen kompartimenteringen in deze man noch in zijn oeuvre. Hun naam is: één in veelheid.
Bladeren wij dan even in dit verzameld werk, al moeten wij ons ervan vergewissen dat daarnaast een wellicht even omvangrijke bundeling kon geschieden van artikels die vooralsnog in krant en tijdschrift verborgen liggen. Sinds 1963 zijn overigens reeds ten minste twee nieuwe bundels essays verschenen.
In die geschriften komen vooreerst studies voor die in de archiefkamer van de historikus geschreven werden. Hoezeer Van Duinkerken altijd de onmisbare rol van de intuïtie heeft verdedigd, toch leverde hij historische onderzoekingen met een wetenschappelijke akkuratesse inzake bronnenonderzoek en bibliografische opzoekingen, die een karakterisering van Van Duinkerken
als ‘maar een intuïtionist’ volkomen onverantwoord maakt. Zijn lange bedrijvigheid in de journalistiek heeft zijn intuïtieve flair aangescherpt, zijn polemische slagvaardigheid duchtig getraind, hem de zin voor de hoofdtoon in een veelheid van verschijnselen bijgebracht. Maar waar het moest, heeft de dichterlijk begaafde de ascese van de wetenschappelijke akribie niet geschuwd. Hij heeft zijn baatloze weetgierigheid - sieraad van de ware man van wetenschap - zelfs milddadig geschonken aan onderwerpen die zich slechts in de marge van het wetenswaardige bevinden. Toch heeft deze historische vorser, kultuurhistorikus bij uitstek, de geschiedschrijving nooit als filisterij beoefend.
Van Duinkerkens historische interesse doorbreekt de onpersoonlijkheid van het boekhoudkundig overgeleverde weten. De histo-