in de loop der jaren bekroonde verhalen en gedichten bevat. Daarbij werd een speciale programmabrosjure uitgegeven waarin Erik Waelput een balans opmaakt na tien jaar. Naar zijn persoonlijk getuigenis valt deze balans zowel negatief als positief uit. Men is er met veel goedmenend idealisme in geslaagd jaarlijks een groep jonge letterkundigen uit Noord en Zuid bijeen te brengen, hoewel ik het erg jammer heb gevonden dat de Nederlandse aanwezigheid op de 10e J.N.L.D. erg onbevredigend was.
Deze ontmoetingen van jongeren - en die zijn uiterst belangrijk - hebben hoe dan ook betekenis gehad, omdat ik met E. Waelput geloof dat het vooral ook zinnig is van onderuit en gedragen door het privé-initiatief kontakten tot stand te brengen. Wat ik echter in E. Waelputs balans niet kan nemen is het zoveelste verwijt als zou een ‘Nederlands kongres’ zich alleen beperken tot het uitstoten van ‘honderd holle frazen’. Uit ervaring weet ik hiertegenover te stellen dat mede dank zij de ‘Nederlandse kongressen’ de jongste jaren altans heel wat méér mogelijk en realiseerbaar is geworden dan dit voor tien jaar het geval was. Ik wil hiermee maar stellen dat het niet aangaat twee geheel van opzet verschillende manifestaties met mekaar te vergelijken of tegenover mekaar te stellen; de J.N.L.D. uiteraard jong, soms nogal geïmproviseerd, maar altijd hartelijk en openhartig voor jonge mensen uit Noord en Zuid, tegenover de ‘Nederlandse Kongressen’ die getuigen van een perfekte organisatie, allure hebben en het erop aanleggen zoveel mogelijk ook op 't officiële vlak iets los te slaan dat het integratiestreven vooruit kan helpen. Zowel het een als het ander heeft zijn nut en betekenis maar ik heb toch reeds ervaren dat de invloed van de jongste ‘Nederlandse kongressen’ - ook op het vlak van de gewone menselijke kontakten - belangrijker zijn geweest dan veel J.N.L. Dagen. Dat betekent allerminst dat ik geen waardering kan opbrengen voor wat via de J.N.L.D. is bereikt. Ik geloof echter dat de tere plant die de Nederlandse kulturele integratie is niet gediend kan zijn met zulke venijnigheden. Het is de laatste jaren zo langzamerhand en meer dan ooit tevoren duidelijk geworden dat het huidig integratiestreven stagneert bij gebrek aan officiële institutionele instellingen, administratieve sleur en slenter.
Het ‘Jong-Nederlands Literair Tijdschrift’ dat het inrichtend komitee van de J.N.L.D. een paar jaar heeft uitgegeven (1964-1966) is vroegtijdig ter ziele gegaan. Af en toe trof men er ook stukjes in aan die op een voor mij altans onbestaande kontroverse wezen. Men kan m.i. in het kader van het huidig integratiestreven alleen bescheiden proberen - en op zo'n behoorlijk mogelijk niveau - de toenadering, met alle middelen, en dus ook via J.N.L. Dagen in de hand te werken.
Ondertussen bestaan de J.N.L. Dagen tien jaar. Dit jaar had ik te Sint-Martens-Latem het gevoel dat de vroegere stuwkracht die de dagen juist ook reeds daarom simpatiek maakte, is teruggedrongen en het gevaar niet denkbeeldig is geworden dat de aanvankelijke initiatiefnemers op een onprettige manier aan de dijk worden gezet. Ik zou het jammer vinden, omdat ze toch ergens zelf bewust van veel tekorten, een waardevol idee aan de basis hadden liggen van hun initiatief: namelijk het bijeenbrengen van jonge letterkundigen uit Noord en Zuid. En daarmee is het Nederlands integratiestreven beslist gediend geweest. Ik hoop daarom dat het initiatief verder kan uitgroeien.
Jozef Deleu