| |
| |
| |
problematiek van de nederlands-franse taalgrens in west-vlaanderen
andré vanheede ● aalst
| |
1. moeskroen
De gebeurtenissen van de laatste maanden (het invriezen van alle taalproblemen op het hoogste vlak, de beroering om de inschakeling van de Voerstreek in het nieuwgeplande bisdom Hasselt) hebben bewezen dat de taalgrens nog steeds aktueel is en dat de vastlegging van de taalgrens niet voorgetekend werd door de wetenschapslui en a fortiori niet ingegeven werd door wetenschappelijke bedoelingen. Tegen beter weten in heeft de wetgever in 1962 in bepaalde gevallen de taalgrens niet alleen vastgelegd maar zelfs verlegd. Of de voorvechters van ‘Retour des Fourons à Liège’ gelijk zullen krijgen na de diepvriesperiode der taalproblemen, kan geen zinnig mens nu voorspellen.
Mijn studie over de taalgrens in het Menense (het gebied Komen-Menen-Moeskroen) is voor mij zeer leerrijk geweest en mijn konklusies zijn niet dezelfde als die van de politieke gezagsorganen in dit land, omdat mijn bedoeling anders was. Ik wou alleen onderzoeken hoe die toestand, die ons land in 1962 maandenlang in beroering bracht, gegroeid is. Het was mijn bedoeling een verklaring te zoeken voor de verfransing van Komen en Moeskroen en de niet-verfransing van Menen, drie gemeenten die in hetzelfde grensgebied liggen en in ongeveer identieke omstandigheden verkeren.
De taalgrensstrook die ik bestudeerde, is slechts een klein onderdeel van de taalgrens in België. Er zijn faktoren die voor het hele Germaans-Romaanse taalgrensgebied gelden, maar er zijn ook typisch Belgische taalgrens-elementen. Die wijzen dan meestal in de richting van de politiek. En inzoverre de politiek hier meespeelt, moet de wetenschap er rekening mee houden.
Men zou met Van Dale kunnen zeggen dat de taalgrens ‘een grens (is) tussen gebieden waar verschillende talen gesproken worden’. Maar iedereen die enigszins op de hoogte is van de toestand te Komen en Moeskroen weet dat men daar geen grens kan trekken tussen gebieden, eenvoudig omdat die gebieden er niet zijn. Het is een gebied waar men zowel een Germaans als een Romaans dialekt spreekt. Kris-kras door mekaar. Men kàn daar geen precieze grens trekken. Wie het wél doet, tekent de taalgrens niet, hij vertekent ze. Zoals ook op andere plaatsen met die grens gebeurde.
De belangstelling voor die grens dateert immers niet van vandaag. Van 't begin af aan ging ze een bepaalde richting uit, vooral omdat ze aangevat werd onder invloed van de politiek van de XIXe eeuw, die belang begon te stellen in het taalgebruik. Pas na de Franse Revolutie heeft het taalgebruik een nationale betekenis gekregen. De staatslieden hadden
| |
| |
immers slechts oog voor de vestiging of de versteviging van de nationale eenheid. Alles werd in dat perspektief gezien of in dat kader geplaatst. De ideologie van de Franse Revolutie beschouwde het gebruik van één officiële taal als een bindelement tussen de burgers van éénzelfde staat.
België's meertaligheid brengt met zich mee, dat de geschiedenis van een der drie nationale talen noodzakelijk moet beginnen met de vestiging van de taalgrens en met het onderzoek van de faktoren die er de aanleiding en de oorzaak van geweest zijn. De taalgrens in ons land is immers geen natuurkundige grens, bepaald door een waterloop, een berg of een groot ondoordringbaar woud, maar ze is historisch geëvolueerd.
Zo is men ertoe gekomen die evolutie in omgekeerde orde te volgen. Onvermijdelijk kwam men terecht bij wat men de Frankische landname is gaan noemen. De moeilijkheden begonnen pas hier, omdat men wel het vóór en het na weet, maar het gissen heeft naar het hoe. Er zijn immers slechts schaarse rechtstreekse getuigenissen en men kan slechts steunen op onrechtstreekse getuigenissen. Het ontstaan van de taalgrens is dan ook een zeer moeilijk en een hevig omstreden probleem geweest.
Volgens sommigen (J. Vercoullie, A. Gielens, A.P. Raoux) is de taalgrens ontstaan in de vóór-Romeinse periode: in het noorden woonden Germaanse stammen, in het zuiden Kelten. De taalgrens heeft dus altijd bestaan. Anderen (J.H. Holwerda, G. Cumont) daarentegen zien de taalgrens als de noordelijke grens van het geromaniseerd gebied in België. Zij is dus in de Romeinse periode ontstaan. Weer anderen (G. Kurth, H. Van Houtte, J. Vannerus) beschouwen de taalgrens als het onmiddellijk gevolg van de Frankische nederzetting in de IVe-Ve eeuw. De vierde opvatting (F. Steinbach, F. Petri) ziet in de taalgrens veeleer de lijn tot waar de Germaanse kultuur, eeuwen na de volksverhuizing, terug is moeten wijken. De taalgrens zou dan ontstaan zijn op het einde van de Merovingische en in de Karolingische periodes. Tenslotte heeft het taalgrensonderzoek zich gekristalliseerd rond twee hoofdstellingen: de statische van Kurth en de dynamische van de school van Bonn, waarvan men aanvaardt dat ze principieel juist is. Ze wordt dan ook als werkhypotese aangenomen.
Al deze opvattingen hebben tenslotte dit gemeen dat het werkelijke taalgrensprobleem er eigenlijk slechts onrechtstreeks bij behandeld wordt. Vóór alles trachten deze teorieën een verklaring te vinden voor de oorsprong van de twee volksgemeenschappen in dit land. De verschillende ‘etnologische’ werken baseren zich hoofdzakelijk op de historische teksten, die vaak geïnterpreteerd worden volgens de stelling die de auteurs willen bewijzen.
Dit alles betekent echter niet dat er van officiële zijde geen belangstelling te vinden was voor de taalgrens. Het is inderdaad niet onmogelijk dat de enquête van Coquebert de Montbret, waaraan wij de eerste taalgrenskaarten te danken hebben, in verband te brengen is met de taalpolitiek van het Franse keizerrijk in onze gebieden. Er zijn immers elementen genoeg die in die richting wijzen, maar echter niets bewijzen. Ook gedurende de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werden van officiële zijde enquêtes ingesteld om het verloop van de Vlaams-Waalse taalgrens te bepalen. Zij hadden echter een louter praktisch karakter en dienden gezien te worden in het kader van de taalpolitiek van Willem I, die de taalgrenslijn wilde konsolideren, verstevigen en meteen de verliezen van het Nederlands in de vorige eeuw herstellen. Omstreeks dit tijdstip moeten we de eerste sporadische uitingen van wetenschappelijke belangstelling voor de taalgrens (waarover in het begin van dit artikel gehandeld werd) situeren.
Deze officiële en wetenschappelijke belangstelling voor de taalgrens gold de taalgrens als grens tussen gebieden waar verschillende talen gesproken worden. Er is in ons land echter ook een sociale taalgrens, die moeilijk akkuraat vast te stellen is. Hoe eigenaardig het ook moge klinken, de sociale taalgrens in ons land is een gevolg van de XIXe-eeuwse vrijheidsidee. Het woord vrijheid is echter (zoals zoveel woorden en begrippen die ook politieke invloed en betekenis kunnen hebben) polyvalent en is voor meer toepassingen dan betekenissen vatbaar. Eén van de uitwassen ervan in het België van de vorige eeuw was de vrijheid van de machtige en de rijke om de zwakke en de arme, sociaal-ekonomisch te verdrukken en hem zijn taal op te leggen. De Waalse en verfranste machthebbers oefenden vanzelfsprekend de leiding uit. Sociaal-psychologisch gezien werd het taalverschil in België een voorwerp van diskriminatie dat (zij het dan ook in mindere mate) vergeleken kan worden met de rassendiskriminaties in sommige landen. Het Frans was het ‘instrument de règne’ van de burgerij (L. Jottrand). Naarmate een stroming ten gunste van het Nederlandse element groeide, achtten de Franssprekenden zich bedreigd en groeide bij hen een
| |
| |
De streek rondom Moeskroen die door de wet tot vastlegging van de taalgrens in 1963 bij Wallonië werd gevoegd.
14. | Moeskroen |
15. | Lowingen |
16. | Herzeeuw |
17. | Dottenijs |
De streek van Moeskroen-Komen in Zuid-West-Vlaanderen.
1. | Ploegsteert |
2. | Waasten |
3. | Neerwaasten |
4. | Komen |
5. | Houtem |
6. | Hollebeke |
7. | Zillebeke |
8. | Ieper |
9. | Geluveld |
10. | Zandvoorde |
11. | Wervik |
12. | Menen |
13. | Rekkem |
14. | Moeskroen |
15. | Lowingen |
16. | Herzeeuw |
17. | Dottenijs |
18. | Bellegem |
19. | Rollegem |
20. | Aalbeke |
21. | Lauwe |
22. | Wevelgem |
23. | Marke |
24. | Bissegem |
25. | Kortrijk |
| |
| |
doelbewust en driest verzet tegen de Vlaamse Beweging. De enige erkende officiële taal van ons land was het Frans, waarvan de talentelling van 1846 bewees dat slechts 1,60% van de bevolking in Vlaanderen het bij voorkeur gebruikte en het door nauwelijks 8% van de Vlaamse bevolking gekend werd. Sedert 1846 werden de talentellingen echter niet meer op objektieve wijze gehouden, want de verklaringen werden dikwijls onder druk verkregen, opdat de leidende klasse haar suprematie zou kunnen behouden en verstevigen. Deze kulturele en politieke suprematie van het Frans bevestigde de sociale taalgrens.
Die sociale taalgrens heeft verschillende aspekten. In Nederland deed zich een enigszins analoog verschijnsel voor. Ook daar zonderden de hogere standen zich van het gewone volk af door kunstmatig in het leven geroepen zgn. ‘taalgrenzen’, eigenlijk verschillen binnen eenzelfde taal. Daardoor kon zich onder hun natuurlijke aantrekkingskracht op harmonische wijze een soort van ‘kulturele middenstand’ ontwikkelen die echter organisch verbonden bleef met het volk. Deze groep is de toonaangevende groep geworden in kultureel opzicht, want het kultuurbezit van een volk is tans niet meer beperkt tot een kleine ‘leading-group’. Ieder individu afzonderlijk of iedere opvolging van generaties van individu's kunnen zich geleidelijk tot deze leidende groep opwerken langs de weg van hun eigen aard en wezen, van hun eigen taal en kultuur. Bij een groeiend gevoel van klassebewustzijn kon de kultureel opklimmende proletariër zich verbonden blijven voelen met de arbeidersklasse, waaruit hij gegroeid en opgeklommen was.
In Vlaanderen was er echter, juist op het beslissende ogenblik in deze normale, sociologische ontwikkeling, een scherpe kloof van taalverschil tussen de hogere standen en het volk, die kunstmatig in leven gehouden werd. Niet alleen vertraagde die toestand de ontwikkeling van de kulturele middenstand, maar verplichtte degenen, die de sprong naar de ‘hogere klasse’ wilden wagen, tot een onnatuurlijke breuk met het milieu waaraan ze ontsproten: hun ouders, familieleden en vroegere vrienden spraken immers een dialekt waarmee men zich in het salon niet presenteren kon. Het hoeft geen betoog dat taalverloochening in dit geval klasseverloochening betekende. Zo werd ook, door de noodzakelijke taalverloochening, de sociale opgang in Vlaanderen een kultureel verlies voor de Vlaamse gemeenschap. De abnormale taalomstandigheden bemoeilijkten de individuele sociale opgang en werkten daardoor als een ernstige rem op de sociaal-ekonomische ontwikkeling van ons volk. De verspreiding van het Frans was niet enkel het gevolg van de behoefte een gezochte of bereikte status te ‘afficheren’, maar evenzeer van de sociale verfransingsdruk. Wie deel wilde hebben aan het hoger kultureel leven, was verplicht zich in het Frans te spijzigen. Want Vlaanderen werd op het niveau van een lagere-schoolkultuur gehouden.
Een ander aspekt van de sociale taalgrens is het lage ontwikkelingspeil van de lagere klerus, wat te wijten was aan de afschaffing van de seminaries en de verdrukking van de Kerk in de Franse tijd. Inderdaad, op het platteland en in de kleine steden van het toenmaals katolieke Vlaanderen was de klerus een overwegende kultuurfaktor. Maar het katolieke leven was uitsluitend aangewezen op Franstalig-katolieke publikaties.
Een laatste aspekt van de sociale taalgrens betreft de verfranste bovenlaag zelf. Het is bewezen dat de kultuur, hoezeer zij ook het bezit van de hogere standen moge schijnen, toch de vaste fundamenten van de volksaard niet ontberen kan. De kultuur (en daarmee bedoel ik zowel wetenschap als kunst) moet haar kracht grotendeels halen uit het voortdurend kontakt met het volk. Maar de kultuur kan slechts nemen en ontvangen van een volk, wanneer zij zelf leeft. Hoe kan een Franse of verfranste kultuur leven putten uit een leven dat totaal anders geaard en gestruktureerd is?
De erbarmelijke gevolgen van deze sociale taalgrens voor de ontplooiing van onze Zuidnederlandse kultuur, voor de ontwikkeling van de Vlaamse persoonlijkheid en geaardheid en voor de ekonomische ekspansie van Vlaanderen zijn voldoende bekend. Nu nog blijft het Vlaamse land grotendeels beroofd van zijn natuurlijke leiders en ontbreekt de noodzakelijke kulturele ‘golfstroom’, die het harmonisch volksleven zou moeten verwarmen. De sociale taalgrens is de hoofdoorzaak van vele gespannen verhoudingen en van vele politieke onrechtvaardigheden in dit land.
Ik heb de problematiek van de sociale taalgrens hier behandeld, omdat ze noodzakelijk is om de huidige verschuivingen van de taalgrens te verklaren. Een kleine analyse van de situatie te Moeskroen en Komen zal uitwijzen dat één van de hoofdoorzaken van de verfransing daar in de eerste plaats van socio-kulturele aard is.
Reeds op het einde van de XIIIe eeuw schijnt Moeskroen Romaans te zijn geweest. Men
| |
| |
Staafgrafiek over het taalgebruik in het Moeskroense.
a = zwart; b = wit
M = Moeskroen, L = Lowingen, H = Herseeuw, D = Dottenijs.
Staaf 1: a) % inwoners die verklaarden uitsluitend of meest Nederlands te spreken.
b) % Nederlandssprekende inwoners (vlg. talentelling 1930).
Staaf 2: a) % leerlingen in Vlaamse klassen of waarvan de moedertaal het Nederlands was.
b) % leerlingen in of voor Vlaamse kleuterklassen (vlg. statistiek juli 1943).
Staaf 3: a) % uit Vlaamse gemeenten ingeweken mannelijke kiezers (kiesgerechtigden 1948)
b) % voormelde kiezers plus % Vlaamse kiezers in betwiste gemeenten geboren.
Staaf 4: a) % in het Nederlands gestelde P.V. met verscheidene verklaringen (gemiddelden 38-39-41-42).
b) % in het Nederlands gestelde Processen-Verbaal met één enkele verklaring.
| |
| |
sprak er uitsluitend een Romaans dialekt. Alle registers van de Heerlijkheid, alle akten van de magistraat zijn in het Frans gesteld en bevatten veel Waalse woorden. De statuten van de ‘société de Saint-Georges’, opgericht in 1532, zijn in het Frans gesteld. Er is wel een sporadische ‘Vlaamse aanwezigheid’ te Moeskroen. Dat blijkt uit de Vlaamse namen in de kerkrekeningen en uit de verfransing van Vlaamse woorden. Ook de verschillende varianten van de naam van de stad wijzen op dat oorspronkelijk Romaans karakter, evenals op het opkomen van het Nederlands omstreeks het begin van de XVe eeuw.
De evolutie van het Nederlands te Moeskroen is wel interessant. In 1610 vroeg een inwoner van de heerlijkheid zijn zaken in het Nederlands te mogen regelen, wat de schepenen of leenheren van de heerlijkheid van St.-Pierre van Rijsel afwezen. In 1657 dienden de heer en de magistraat van Moeskroen bij de koning van Spanje een verzoek in tot vermindering van de belastingen die veel te zwaar drukten op de gemeente. Het verzoek werd in gunstige zin in het Nederlands beantwoord. Het minste wat men hieruit zou kunnen opmaken is, dat de burgemeester en de magistraat van Moeskroen toch wel het Nederlands beheerst zullen hebben. Met de jaren nam de Vlaamse aanwezigheid te Moeskroen grotere vormen aan. De registers van het feodaal hof van die periode bevatten meerdere vonnissen die in het Nederlands ingeschreven zijn. Reeds bij het begin van de XVIIIe eeuw moet de kennis van het Nederlands voor de uitoefening van bepaalde ambten te Moeskroen als een niet te verwaarlozen vereiste hebben gegolden, want na de dood van Pastoor Desmarescaux in 1734 deed de magistraat van Moeskroen stappen bij de bisschop van Doornik en zijn officiaal om een pastoor te krijgen die het Frans én het Nederlands machtig was. In 1742 gingen de baljuw en de griffier weer naar het vikariaat van Doornik om er de vervanging van een nieuwbenoemde Nederlandsonkundige kapelaan te verkrijgen. Het Vlaams element te Moeskroen moet in die jaren zo'n omvang gehad hebben dat men het eenvoudigweg niet meer kon verwaarlozen of tegenwerken. De enige goede periode heeft het Nederlands te Moeskroen gekend tussen 1815 en 1830, toen het gesteund en bevorderd werd van overheidswege. Maar in 1830 werd België onafhankelijk en werd alles opnieuw Frans, want de haat tegen de Hollanders drukte zich ook uit in een tegenwerking van de verspreiding en de vooruitgang van het Nederlands. Deze tegenwerking kwam reeds zeer vroeg tot uiting in de talentellingen, in de onderwijswetten en bij elke
gelegenheid. Naarmate de positie van het Nederlands sterker werd in het land, werd die tegenstand geniepiger.
Een opsommig van de wijken en gehuchten van 't tegenwoordige Moeskroen is voldoende om vast te stellen dat Moeskroen een eentalig Frans uitzicht heeft: Bois Fichaux, Chemin Croisé, Christ, Compas, Coquinie, Couet, Fontaine Bleue, Haut Judas, Marlière, Mont-à-Leux, Mont Gallois, Notre-Dame en Bise, Nouveau Monde, Ourse, Petit Courtrai, Phénix, La Planche - De Plank, Plavitout, Risquons-Tout, Tuquet, La Vellerie.
Zo bekeken zou men denken dat de evolutie verder verlopen is zonder grote veranderingen. Maar juist hier komt de kat op de koord. Wanneer we de bevolkingscijfers bekijken en de geweldige bevolkingsaanwas bemerken, voelen we ons spontaan geneigd ons af te vragen waar al dat volk vandaan kwam. In 1890 waren er 13.764 inwoners, in 1900: 18.909, in 1920: 23.620, in 1930: 33.000, in 1947: 36.354 en in 1960: 36.675.
Op het einde van de vorige eeuw spraken de meer ontwikkelden, de intellektuelen te Moeskroen Frans, maar ‘le flamand qui envahit de plus en plus ce côté de la frontière belge, y est aussi beaucoup répandu’, schrijft Coulon in zijn Histoire de Mouscron (p. 20). Laten wij nu even nagaan in welke mate het Nederlands te Moeskroen verspreid was. We gaan eerst bij de duivel te rade en geven het resultaat van de talentelling van 1930. Op een totaal van 33.000 inwoners waren:
- eentalig Frans: |
13.555 of 41,07%. |
- eentalig Nederlands: |
4.128 of 12,50%. |
- Frans en Nederlands: |
13.923 of 42.19%. |
- meest Frans: |
7.944 of 24,07%. |
- meest Nederlands: |
5.979 of 18,11%. |
- uitsluitend Frans: |
21.499 of 65,15%. |
- uitsluitend Nederlands: |
10.107 of 30,63%. |
Zoals bekend zijn de tweetaligen Vlamingen. Daaruit blijkt dat 21.499 - 13.555 = 7.944
| |
| |
Vlamingen beweerden uitsluitend Frans te spreken. We mogen echter niet vergeten dat bij die talentelling ernstige onregelmatigheden en vervalsingen werden gepleegd, en wel in zo'n mate, dat geen zinnig mens geloofde dat die cijfers de weergave waren van de werkelijke toestand. Daarom deed de Kristelijk-Vlaamse-Taalgrens-Aktie een officieuze tegen-volkstelling, waarvan we de resultaten vinden in De Taalgrenswacht van half maart 1933. Daarin vinden we ‘de uitslagen voor de mannelijke meerderjarige bevolking, zoals ze was op 31 December 1930’. Grammens deelde de bevolking in per parochie, opdat ook de geestelijkheid een duidelijker inzicht zou hebben in de taaltoestanden, dan tot dan toe het geval was geweest. Hij onderscheidde zes verschillende klassen:
1. | Vlamingen in het Vlaamse land geboren. |
2. | Moeskroenenaars te Moeskroen geboren. |
3. | Walen in Wallonië geboren. |
4. | Mannen afkomstig uit het taalgrensgebied. |
5. | Vlamingen in den vreemde uit Vlaamse ouders geboren. |
6. | Mannen in den vreemde geboren uit vreemde ouders, Waalse ouders of ouders afkomstig uit het taalgrensgebied. |
Als taalgrensgebied werden nog beschouwd, naast de officiële opgaven: Lowingen, Herzeeuw, Dottenijs, Mesen, Spiere, Helkijn, Brussel en de Brusselse agglomeratie (die van 1930!). Op een totaal van 10.189 vond Grammens:
- 5.178 (50,81%) |
Vlamingen in het Vlaamse land geboren, |
- 3.516 (34,50%) |
Moeskroenenaars te Moeskroen geboren, |
- 325 (3,18%) |
Walen in Wallonië geboren, |
- 515 (5,05%) |
mannen afkomstig uit het taalgrensgebied, |
- 449 (4,40%) |
Vlamingen in den vreemde uit Vlaamse ouders geboren en |
- 206 (2,02%) |
mannen in den vreemde geboren uit vreemde ouders, Waalse ouders, of ouders afkomstig uit het taalgrensgebied. |
Die cijfers van Grammens leren ons wel het een en ander. Risquons-Tout telt het grootst aantal geboren Vlamingen: 66,15%, Tuquet het kleinste: 43,20%. Als we de cijfers van de Vlamingen, geboren in Vlaanderen, en van de Vlamingen, die in den vreemde geboren zijn, samennemen, krijgen we 5.178 + 449 = 5.627 (55,22%) geboren Vlamingen. Alleen in het Centrum (48,57%) en op Tuquet (48,79%) bereikten de Vlamingen de helft niet. Op Risquons-Tout maakten ze bijna ¾ uit (73,23%), op Mont-à-Leux (64,85%) en op de Nouveau Monde (64,00%) bijna 2/3. Maar in heel Moeskroen bereikten de Vlamingen 55,22% of meer dan de helft. We zouden er verder op kunnen wijzen dat er ook bij de Moeskroenenaars die te Moeskroen geboren zijn en bij degenen die in de taalgrensgemeenten geboren zijn, een groot aantal Vlamingen zijn. Zo Waals zal Moeskroen wel niet geweest zijn op dat ogenblik, want slechts 3,18% (325 op 10.189) waren in Wallonië geboren. Zelfs als we alle mannen, die te Moeskroen geboren zijn, als Walen beschouwen (wat zeker niet het geval kan zijn), komen we nog maar tot 3.516 + 325 = 3.841 of 37,69%. Zelfs in deze laatste veronderstelling telde Moeskroen in 1932 1.786 of 17,52% Vlamingen meer dan Walen. Als we echter het aantal Vlaamse Moeskroenenaars die te Moeskroen geboren zijn, zouden kennen, zou het aantal Vlamingen nog hoger liggen en het aantal Walen nog lager. En dan zouden we, zonder overdrijving en zonder de waarheid geweld aan te doen, mogen schrijven dat Moeskroen een Vlaamse stad geworden is met een sterke Franstalige minderheid. Als we nu tegenover die cijfers de cijfers van de telling van 1932 plaatsen (22.738 of 68,90% van de inwoners verklaarden uitsluitend of meestal Frans te spreken, 8.865 of 26,90% uitsluitend of meestal Nederlands), begrijpen we niet alleen dat er tegen die cijfers protesten oprezen en dat de cijfers gekontroleerd werden door een officiële tegentelling door beëdigde
kontroleurs, maar ook dat de sociale taalgrens hier in cijfers werd weergegeven. Die kontrole had wel enig resultaat. Het aantal personen die verklaarden uitsluitend of meestal Frans te spreken, slonk van 22.738 (68,90%) tot 21.499 (65,15%) en het aantal personen die verklaarden uitsluitend of meestal Nederlands te spreken, steeg van 8.865 (26,90%) naar 10.107 of 30,63%. Die kontrole had ten minste toch dit gevolg, dat Moeskroen officieel een tweetalige gemeente werd, d.i. een gemeente waar alle mededelingen en berichten in beide landstalen gesteld moeten zijn,
| |
| |
en waar de ambtenaren de beide landstalen moeten kennen. De overheid van Moeskroen heeft die tweetaligheid echter nooit ernstig genomen. De berichten en mededelingen van de plaatselijke administratie, de douane, het belastingenkantoor, telegraaf, posterijen en spoorwegen bleven eentalig Frans. Veel eentalige Walen bleven in dienst en deden niet de minste inspanning om enkele woorden Nederlands te leren. Trouwens, hun chefs waren praktisch allemaal Walen die slechts de gebruikelijke ‘klad Vlaams’ kenden. Het onderwijs bleef Frans en werkte zo verder verfransend. De vervalste talentelling van 1947 deed de Vlamingen de das om. Pas vele jaren later werden de resultaten gepubliceerd:
- | 16.455 eentalig Franssprekenden, |
- | 2.811 eentalig Nederlandssprekenden, |
- | 27.085 (74,50%) spraken uitsluitend of meest Frans, |
- | 8.076 (22,20%) spraken uitsluitend of meest Nederlands. |
Wat de meertaligen betreft: op een totaal van 15.904 Nederlands- en Franssprekenden, waren er
- | 10.630 die meest Frans spraken en |
- | 5.265 die meest Nederlands spraken. |
Als we die officiële (vervalste) cijfers van 1947 eens van naderbij bekijken, hebben we 2.811 (8,22%) eentalig Nederlandssprekenden. Daarenboven zijn er 15.904 (45,23%) meertaligen, die dus én Nederlands én Frans spreken. Het is voldoende bekend dat zij, die ook Nederlands spreken, Vlamingen zijn. Dan hebben we 18.615 (53,51%) Nederlandssprekenden. Volgens diezelfde cijfers zijn er dan 16.455 (46,82%) Franssprekenden. Zo stellen we vast dat meer dan de helft van de inwoners van Moeskroen ten minste van Vlaamse afkomst zijn. Dat deze vaststelling wel degelijk gefundeerd is, is bewezen. Ir. Demeyere heeft aangetoond dat het bevolkingscijfer van Moeskroen, zonder inwijkingsoverschot, fataal moet verminderen. Welnu, in de tijdspanne van een halve eeuw is de Moeskroense bevolking verdubbeld! Hij heeft ook aangetoond dat het inwijkingsoverschot enkel uit de andere Westvlaamse gemeenten komt. Hij heeft de jongste kiezerslijsten (vóór aug. 1963) onderzocht. Van alle kiezers (man of vrouw) die niet te Moeskroen zijn geboren, schreef hij de geboorteplaats en het geboortejaar op bladen waarop telkens twaalf kiezers werden geschreven. Hij hield ieder tiende blad van de 1247 bladen voor een eerste onderzoek apart. Hierbij betrok hij 125 × 12 = 1500 kiezers, die niet te Moeskroen geboren waren, d.i. op weinig na een tiende van het totaal aantal kiezers die niet te Moeskroen geboren zijn. Hij heeft dan een tweede reeks van 1500 en een derde van 2000 kiezers volgens dezelfde metode onderzocht. Samen is dat 5000 of iets meer dan een derde van de kiezers die niet te Moeskroen geboren zijn en die 14.968 of 60,39% van het totale kiezerskorps (24785) uitmaken. Hij kwam tot de volgende gegevens:
- 442 (8,84%) |
kiezers, geboren in Lowingen, Herzeeuw, Dottenijs, Helkijn, Ploegsteert, Neerwaasten, Waasten, Komen of Houtem. |
- 1976 (39,52%) |
kiezers, geboren in een andere gemeente van de arrondissementen Kortrijk en leper. |
- 815 (16,30%) |
kiezers, geboren in de gemeenten van de overige Westvlaamse arrondissementen. |
- 441 (8,82%) |
kiezers, geboren in een gemeente van de overige Vlaamse gewesten. |
- 37 (0,74%) |
kiezers, geboren in de Brusselse agglomeratie. |
- 557 (11,14%) |
kiezers, geboren in Henegouwen en Wallonië. |
- 767 (15,34%) |
kiezers, geboren in Frankrijk. |
- 65 (1,30%) |
kiezers, geboren in het buitenland (uitgezonderd Frankrijk). |
In verband met de kiezers die in Frankrijk en het buitenland geboren zijn, moeten we eraan toevoegen, dat het voornamelijk gaat over vrouwen, die door hun huwelijk de Belgische nationaliteit verworven hebben.
West-Vlaanderen is in Moeskroen vertegenwoordigd door 3.233 (64,66%) van de kiezers; als we de Vlaamse kiezers die uit zuiver Vlaamse gemeenten afkomstig zijn, samennemen, komen we tot 3.674 of 73,58%. Deze cijfers mogen we veralgemenen en beschouwen als
| |
| |
de cijfers die gelden voor het totaal van de niet te Moeskroen geboren kiezers. Er moeten dus ongeveer 9.678 uit zuiver Vlaamse gebieden afkomstige Moeskroense kiezers zijn. Dit vertegenwoordigt 39,04% van het totale kiezerskorps. Het minimum is dus 39,04%. Want een groot gedeelte, ja praktisch alle kiezers afkomstig uit de taalgrensgemeenten zijn arbeiders die niet behoren tot de frankofone en frankofiele bovenlaag (de sociale taalgrens!). Zo komen we tot ongeveer 10.998 uit Vlaamse gebieden afkomstige Moeskroenenaars, d.i. 44,37% van het totale kiezerskorps. Dat deze cijfers niet overdreven zijn, is duidelijk als we er rekening mee houden dat een groot aantal Moeskroenenaars zelf Vlamingen zijn. Dit staaft dus de konklusies van Grammens na zijn onderzoek ter plaatse in 1932.
Ir. Demeyere heeft het daarbij niet gelaten. Hij heeft nagegaan of de menselijke relaties te Moeskroen ook in de jongste jaren bij voorkeur georiënteerd bleven naar de Westvlaamse gemeenten. Het Westvlaams Ekonomisch Studiebureau bestudeerde de definitieve migraties over de jaren 1956-1959, waarbij 77.000 migranten werden betrokken. Zo werd duidelijk bewezen dat onder vele andere kenmerken, de richting van de definitieve migraties een zeer preciese aanduiding geeft betreffende de menselijke relaties die een gemeentelijke bevolking met bepaalde geografische omschrijvingen onderhoudt, o.m. de affektieve, de funktionele en de ekonomische relaties (huisvesting inbegrepen).
Voor Moeskroen is duidelijk dat de migratie-intensiteit tussen Moeskroen en de Waalse gewesten niet kan vergeleken worden met de migratie-intensiteit tussen Moeskroen en de Vlaamse gewesten:
- | met het arrondissement Kortrijk: 51,57%. |
- | met de overige Westvlaamse arrondissementen: 12,15%. |
- | met West-Vlaanderen: 63,72%. |
- | met het Vlaamse land: 69,65%. |
- | met het arrondissement Doornik: 8,63%. |
- | met de overige Henegouwse arrondissementen: 5,11%. |
- | met Henegouwen: 13,74% (Moeskroen behoort nu tot Henegouwen). |
- | met Wallonië: 17,88%. |
Daaruit blijkt duidelijk dat de definitieve migraties, die een juiste weergave zijn van de affektieve, funktionele en ekonomische relaties, voor meer dan de helft betrekking hebben op de gemeenten van het arrondissement Kortrijk en voor meer dan 2/3 op het Vlaamse land.
Bij wijze van besluit kunnen we vaststellen dat Moeskroen hoofdzakelijk bewoond is door grensarbeiders (8.822 of 24,05%, dus ongeveer een vierde der inwoners als we hun gezin er niet bij rekenen) en iedere dag doortocht geeft aan duizenden Westvlaamse forenzen. Zijn infrastruktuur is praktisch helemaal geïntegreerd in en naar West-Vlaanderen. Zijn globale ontwikkeling (diensten en overige aktiviteiten) verliep en verloopt nog totaal onafhankelijk van Henegouwen en Wallonië. Ir. Demeyere heeft gewezen op twee hiaten in de menselijke relaties van Moeskroen met de naburige geografische omschrijvingen: ‘een hiaat ten overstaan van Frankrijk waar men aanvaardt te werken (loonrelatie) maar waar men, om begrijpelijke redenen, niet wonen wil’ en ‘een hiaat, sui generis, met Henegouwen en Wallonië waarvan de ijlte verbazend is’. Hij heeft de kiezerslijsten van Moeskroen volgens een onaanvechtbare metode ontleed en zodoende bewezen dat de menselijke wisselwerking met Henegouwen en Wallonië uiterst miniem was en nog is, zelfs praktisch onbestaande als we de zeer drukke menselijke wisselwerking met West-Vlaanderen daartegenover stellen. Verder blijkt uit de ontleding van de leeftijdsopbouw van de bevolking dat de verdere groei van Moeskroen totaal afhankelijk is van verdere inwijking die enkel door West-Vlaanderen kan geleverd worden. Tenslotte bevestigt de analyse van de definitieve migratie in de jaren 1956-1959 onweerlegbaar de grote tegenstelling tussen de zeer drukke menselijke wisselwerking met West-Vlaanderen en de zeer schaarse menselijke wisselwerking met Henegouwen.
Niets kan ons dus verhinderen te schrijven dat Moeskroen in feite (niet officieel) een Vlaamse stad geworden is. En toch beslisten de Wetgevende Kamers op 31 oktober 1962
| |
| |
dat de stad Moeskroen in haar geheel en vergroot met Risquons-Tout (hoewel voor ¾ deel Vlaams!), overgaat naar de provincie Henegouwen en de hoofdplaats wordt van een nieuw administratief arrondissement Moeskroen. De stad zal een Frans taalregime krijgen met faciliteiten voor de Nederlandstaligen (die eigenlijk de meerderheid vormen!).
Mijn onderzoek gaf als resultaat: Moeskroen is in feite een Vlaamse stad geworden. Toch besliste de wetgever (na onderzoek?): Moeskroen gaat naar een Waalse provincie (is dus Waals), maar moet faciliteiten toekennen aan zijn Vlaamse ‘minderheid’. Zo ‘tekent’ men in dit land politiek de officiële taalgrens.
(wordt voortgezet)
Bibliografie.
J. Clottens, De Volkstelling van 1930. In Verslag van de Algemeene Vergaderingen van het Davidsfonds, Leuven, 1929, p. 93-117. |
|
A. Coulon, Histoire de Mouscron, Kortrijk, 1890-1891, 2 delen, VIII, 892 p. |
|
Id., Supplément à l'histoire de Mouscron, Kortrijk, Beyaert, 1905. |
|
A. De Beuckelaere e.a., De taalgrens in West-Vlaanderen. In Handelingen van het Davidsfondscongres. Antwerpen, 1912, p. 79-229. |
|
J.M.L. Demeyere, Nota over de menselijke relaties tussen de gemeenten van het taalgrensgebied Moeskroen-Komen en de omliggende gebieden. Verslag opgemaakt in opdracht van de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen. Brugge, 1962, 30 p. |
|
K. D(e) V(leeschauwer), De taalgrens in West-Vlaanderen. In Verslagboek van de Algemeene Vergadering van het Davidsfonds 16-6-1927, Leuven, p. 93-115. |
|
H. Draye, Proeve van een bibliographie van de Vlaamsch-Waalsche taalgrens in België. Hs. van een dissertatie, Leuven, 1934, LXI - 353 p. |
|
Id., De studie van de Vlaamsch-Waalsche taalgrenslijn in België. (Taalgrens en kolonisatie uitgegeven door het Instituut voor Vlaamsche Toponymie, I, Leuven). Leuven-Brussel, 1942, 3-92 p. |
|
A. Dufrasne, Communication concernant les recensements linguistiques. Centre de recherche pour la solution nationale des problèmes sociaux, politiques et juridiques en régions wallonnes et flamandes. Doc. 137, Brussel, 1955. |
|
F. Grammens, Taalgrenswandeling in het Moeskroensche. In Toerisme - De Toerist, 1936, XV, p. 206-209. |
|
G. Kurth, La frontière linguistique en Belgique et dans le Nord de la France. Brussel, 1896-1898, 2 dln., 588 en 155 p. |
|
J. Langohr, Geografische en sociale taalgrens. In Nieuw Vlaanderen, 12 en 19 februari 1938, IV, p. 17-18. |
|
L. Lindemans, Het probleem van de taalgrens. Leuven, 1954; 83 p. |
|
L. Maes, Histoire de Mouscron, Moeskroen, 1933, 228 p. |
|
P. Martens, De zuidnederlandse taalgrens in het Belgisch Parlement. Een vademecum van de taalgrens met een korte historiek van de aktiviteiten van het centrum Harmel in verband met de taalgrens en van het taalgrensdebat in het Belgisch Parlement in 1961-1962. Heusden, 1962, 127 p. |
|
F. Petri, Germanisches Volkserbe in Wallonien und Nord-Frankreich. Die fränkische Landnahme in Frankreich und die Niederlanden und die Bildung der westlichen Sprachgrenze. Bonn, 1937, 2 dln., XLIII, 1041 p. |
|
L. Slosse, Mosschroen. In Rond Kortrijk of schetsen over de Prochien van het oud bisdom Doornik, liggende in de voormalige dekenijen van Helkyn, Kortrijk en Wervick, Roeselare, 1898-1903, p. 147-158. |
|
E. Soudan, Algemeen verslag aan de voorzitters van de Wetgevende Kamers. Ministerie van Binnenlandse Zaken, Centrum voor onderzoek voor de nationale oplossing van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken van de verschillende gewesten van het land. Doc. 172, Brussel, 1951 en Doc. 245, Brussel, 1952. |
| |
| |
Franstalig met beschermde Nederlandstalige minderheid.
(1) Komen, Houtem, Neerwaasten, Waasten, Ploegsteert.
(2) Moeskroen, Lowingen, Dottenijs, Herseeuw.
(5) Vloesberg (Flobecq).
(7) Mark, Edingen, Lettelingen.
Nederlandstalig met beschermde Franstalige minderheid.
(3) Helkijn, Spiere.
(4) Ronse.
(6) Bever.
(8) Sint-Genesius-Rode, Linkebeek, Drogenbos.
(9) Wezembeek-Oppem, Kraainem.
(10) Wemmel.
(11) Voerstreek: Moelingen, 's Gravenvoeren, Sint-Martens-Voeren, Teuven, Sint-Pletersvoeren, Remersdaal.
Franstalig met beschermde Duitstalige minderheid.
(12) Sippenaken, Gemmenich, Homburg, Moresnet, Montzen, Henri-Chapelle, Welkenraat Baelen, Membach, Robertville, Béverdé, Malmédy, Waimes, Faymonville, Bellevaux, Ligneuville.
|
|