| |
| |
| |
Rudi van Dantzig: ‘Monument voor een gestorven jongen’ - Yvonne Vendrig en Toer van Schayk (foto Ger J. van Leeuwen, Amsterdam).
| |
| |
| |
ballet in nederland
léon schoenmakers ● 's-hertogenbosch
George Balanchine heeft eens verzucht: ‘Ik hoop dat de mensen puur plezier beleven aan een balletvoorstelling. Daar komen ze tenslotte voor. Niet om zich intellektueel in te spannen of om gesticht te worden. Men komt om schoonheid te genieten van een primitieve, meeslepende kunst: de kunst van de beweging.’ Dat plezier is in Nederland zelden onverdeeld geweest wanneer men in het kort terugblikt op wat er hier sedert de vijftiger jaren van deze eeuw gespeeld heeft (en nog speelt) rond de vestiging van een vrijwel nieuwe traditie op het gebied van de danskunst. Er zijn jaren geweest waarin de ruzies heftig oplaaiden, ruzies en konflikten, die de pers regelmatig stof leverden voor opgesmukte nieuwsgaring. Hoe kleiner land, hoe groter schandalen, schijnt een kreet te zijn, die uit de Amerikaanse teaterwereld moet zijn overgewaaid. Nederland heeft zich in dit opzicht niet onbetuigd gelaten, altans de balletkringen hier te lande niet. Reeds vaak is de vraag gesteld: van waar toch die krampachtige toestanden, dat oeverloze gezeur, die verziekte geest van telkens weer kibbelende of roddelende kliekjes en van steeds wisselende persoonlijke affekties? Vanwaar ook die verpolitiekte sfeer in de danskunst, die komplikaties, die waarnemers steeds weer voorbereid houdt op nieuwe verwikkelingen, de volgende ruzie? Men heeft lang verondersteld, dat een van de gewichtigste oorzaken van de zich moeizaam emanciperende danskunst in Nederland gezocht moest worden in een halfslachtig en nauwelijks deskundig beleid van de overheid ten aanzien van deze tak van kunst. Een aantal jaren geleden heeft een balletkritikus het eens gewaagd een teorie openbaar te maken, die zijns inziens de kiem van al deze artistieke en organisatorische problemen in het Nederlands balletwereldje onthullen kon. Hij haalde er de ‘Unterrockswirtschaft’ van Frederik de Grote bij en opperde: het is een feit, dat - het Nederlands dansteater buiten beschouwing gelaten - alle andere
ensembles van vroeger en nu (Ballet der Lage Landen, Operaballet, Scapino, Nederlands Ballet enz.) onder vrouwelijke leiding stonden... Het is zonder twijfel een samenstel van oorzaken en ontwikkelingen, dat te zamen de wankele sokkel vormt waarop de danskunst hier maar niet wil stabiliseren. Laat ik er nog enkele noemen: gebrek aan leiding en discipline, gemis aan voldoende traditie en de kennelijke onwil jonge talenten in rust te laten gedijen. Nederland is op balletgebied, vergeleken bij Frankrijk, Engeland, Rusland en Amerika, een onderontwikkeld gebied. Wanneer men er ‘Een eeuw danskunst in Nederland’ van dr. E. Rebling - het enige standaardwerk tot nog toe over het ballet hier te lande geschreven - op naslaat, zal men niet overrompeld worden door imposante wapenfeiten. Terpsichore is hier eeuwenlang een soort
| |
| |
Hans van Manen: ‘Point of no return’ - Marian Sarstadt en Gérard Lemaitre (foto Ger J. van Leeuwen, Amsterdam).
| |
| |
mengelmuze geweest, die zich achter andere kunstekspressies verschanste en bij tijd en wijle een eigen gezicht liet zien. De geschiedenis van een naar autonomie groeiende danskunst in Nederland is nog zo jong, dat er zich geen steekhoudende studie over laat schrijven. Er zal afstand genomen moeten worden van velerlei gebeurtenissen en toestanden, die bovendien zorgvuldig geselekteerd moeten worden naar hun emotionele of verstandelijke ondergrond, naar hun artistieke of politieke antecendenten en merites en naar zoveel andere hoofd- en bijzaken meer. Een nuchtere, abstraherende kijk op die na-oorlogse ontwikkeling wordt steeds meer weer doorkruist door allerlei storingen, die erop wijzen, dat de rust nog maar betrekkelijk is. Men begint weliswaar telkens weer vol goede, maar ook niet zelden euvele moed, opnieuw, men trekt buitenlandse dansers en koreografen aan, men organiseert en stimuleert, terwijl er nog nauwelijks een kern, laat staan een achterhoede van perfekt geschoolde danskunstenaars is, in het wilde weg min of meer. Want de balletopleiding in Nederland staat nog in de kinderschoenen; er zijn tal van dansstudio's, maar die worden nog teveel naar partikuliere inzichten en verworvenheden geleid; men ziet vaak door de bomen het bos niet meer. Er zal veel meer uniformiteit in de danspedagogie moeten komen wil de opleiding van een eigen kader op de best denkbare wijze geschieden. Een centraal opleidingsinstituut zou de werkelijke talenten, die later de kern van de beroepsensembles dienen te kunnen vormen, onder zijn hoede moeten nemen. Daarbij is het in feite niet zo belangrijk met welk systeem er gewerkt wordt als wel wie er met de supervisie over de opleiding worden belast. Het lijdt geen twijfel, dat een rijksinspekteur voor het balletonderwijs veel tans nog geïmproviseerde of onduidelijke zaken rond de opleiding zou kunnen regelen, koördineren en stimuleren.
De ontwikkeling van de danskunst in Nederland na de eerste wereldoorlog voltrok zich in het kielzog van het Duitse ekspressionisme, dat daar door Rudolf von Laban, Mary Wigman en Kurt Jooss toonaangevend werd bedreven. Danskunstenaars als Darja Collin, Corry Hartong, Florrie Rodrigo en Els Keezer, die later veel voor het Nederlands ballet zouden gaan betekenen, kregen hun opleiding in Duitsland en keerden vandaar uiteraard niet ‘onbelast’ terug en droegen hier de ekspressionistische dans met hart en ziel uit, kreatief zowel als reproduktief, zij het incidenteel. Want de traditionele, akademische dans leidde in het Nederlandse teaterleven van die dagen een hardnekkig bestaan. Het operaballet was hier tot in de dertiger jaren van deze eeuw zo ongeveer de enige mogelijkheid voor danskunstenaars. Na de legendarische voorstellingen van Anna Pavlova (die in 1931 te Den Haag stierf) en van de vermaarde troep van Diaghilev kreeg het ballet een wat breder spektrum. De uitvoeringen van een door de Rus Igor Schwezoff geleide groep hebben een opleving en nieuwe aktiviteiten op het gebied van de toneeldans tot gevolg gehad. In zijn reeds genoemde boek over de danskunst in Nederland haalt Eberhard Rebling verschillende feiten en omstandigheden uit die tijd aan, die de ontwikkeling van het ballet treffend typeren. Zo maakt hij er ook melding van, dat Yvonne Georgi in 1936 met steun van de Wagnervereniging een nieuwe groep oprichtte, die tijdens de oorlog bleef doorwerken, waarmee het lot van het ensemble van Schwezoff bezegeld was. Interessant is al evenzeer om vermeld te vinden, dat vooral Florrie Rodrigo nogal wat kreatieve aktiviteit ontwikkeld heeft in de jaren vlak voor en vlak na de tweede wereldoorlog. Zij maakte echte tendensballetten, die de geest en de gevaren van die tijd uitdrukten op niet mis te verstane wijze. (‘Vreemd land’, ‘Verzet’ enz.) Met dit werk leverde Nederland een bijdrage aan een sterke internationale stroming
in die jaren, die het principe van ‘l'art pour l'art’ doorbrak en het maatschappelijk geëngageerde ballet als onderdeel van het nieuwe realisme in de kunsten introduceerde. Waarschijnlijk ten gevolge van het feit, dat het aandeel
| |
| |
Hans van Manen: ‘Vijf schetsen’ - Alexandra Radius en Han Ebbelaar (foto Ger J. van Leeuwen, Amsterdam).
| |
| |
van het Nederlandse ballet in deze stroming niet markant geworden is zijn de namen van verschillende verdienstelijke danskunstenaars uit die tijd nagenoeg in de vergetelheid geraakt. Florrie Rodrigo leeft nog, zij het tamelijk teruggetrokken, en Darja Collin overleed in maart te Florence. Van 1947 tot 1952 heeft zij hier te lande nog het ballet van de Nederlandse Opera geleid. Door het ontbreken van voldoende materieel houvast kwam de danskunst in Nederland na de tweede wereldoorlog moeilijk van de grond. De bestaanszekerheid van verschilende groepen en groepjes werd door onvoldoende steun van de overheid van stond af aan wankel. In 1947 kende Nederland behalve het operaballet nog het ‘Ballet der Lage Landen’, ‘Scapino’ en ‘Dansrecital’ van Sonia Gaskell.
Het voert in dit bestek te ver de ontwikkelingen sindsdien nauwkeurig te specificeren. Van meer belang is na te gaan hoe de tans in Nederland opererende twee beroepsensembles - het Nationale Ballet en het Nederlands Danstheater - ontstaan zijn. Het Operaballet zowel als het Ballet der Lage Landen (dat zich nog even heeft proberen voort te zetten in het Amsterdams Ballet) zijn door allerlei verwikkelingen achter en voor de schermen gelikwideerd. De direktrice van het Operaballet Françoise Adret keerde na een welhaast onmogelijke Nederlandse tijd naar Parijs terug, de artistieke leidster van het Amsterdams Ballet Mascha ter Weeme hield het als hoofd van de operabediening van het door Sonia Gaskell geleide Nationale Ballet nog even uit, maar legde er, de intriges beu, tenslotte het bijltje bij neer. Het jaar 1961 is van groot belang geweest voor het aanzien van het ballet in Nederland naderhand. Het balletvraagstuk hier te lande meende men toen definitief te kunnen oplossen met een koncentratie van mensen en materieel - voorhanden waren het Amsterdams Ballet en het Nederlands Ballet, voortgekomen uit het Balletrecital van Sonia Gaskell - in een Nationaal Ballet. Rijk en Amsterdam zetten hun schouders onder deze nieuwe formatie; Den Haag deed niet mee en ontfermde zich over het inmiddels opgerichte Nederlands Danstheater, een groepje vooraanstaande solisten, dat zich onder de hoede van Sonia Gaskell niet meer op zijn gemak voelde en naar zelfstandigheid streefde met niets anders toegerust dan met idealisme en doorzettingsvermogen. Aanvankelijk heeft dit groepje rebellen nog wat heen en weer gelaveerd tussen de bestaande groepen omdat de stichting van een eigen ensemble financieel een onhaalbare zaak bleek. Maar toen Den Haag de materiële voorwaarden zeker stelde kon het Nederlands Danstheater zich met zijn artistieke potentieel uiteindelijk blijvend handhaven. Achteraf moet gezegd worden, dat de splitsing van partijen - rijk en Amsterdam aan de ene kant
en Den Haag aan de andere - niet ongunstig geweest is, ook al voer er destijds een storm van protesten naar de Residentie, die weigerde als medestichteres van het Nationale Ballet op te treden. Want hierdoor is een niet onriskante monopoliepositie van één balletgroep - in casu het Nationale Ballet - onmogelijk gemaakt. Het was noodzakelijk en nuttig, dat naast de grote groep van het Nationale Ballet - een ensemble van in aanvang 72 tot 80 dansers met 16 solisten en een corps de ballet van 32 - een kleiner gezelschap als het Nederlands Danstheater met 22 tot 24 leden optrad. Van konkurrentie kon binnen deze verhoudingen nauwelijks sprake zijn. De grote romantische werken kon het Nederlands Danstheater immers niet in studie nemen; spoedig bleek dan ook, dat dit ensemble zich meer en meer ging oriënteren op de moderne toneeldans. De materiële omstandigheden bleven vooralsnog zeer beperkt voor het hard werkende, ambitieuze en technisch niet onaanzienlijke Danstheater. Lang hebben de dansers zich met weinig meer dan symbolische maandsalarissen moeten behelpen. Den Haag was immers de enige subsidient en hoewel er heel wat voorstellingen werden gegeven kon de eksploitatie de eerste twee seizoenen zelfs naar de meest ekonomische maatstaven gemeten niet florissant worden. Aanvankelijk voerde de
| |
| |
Hans van Manen (foto Ger J. van Leeuwen, Amsterdam).
| |
| |
Amerikaan Benjamin Harkarvy alleen de artistieke leiding, later kreeg hij gezelschap van Hans van Manen. Carel Birnie werd met de zakelijke leiding belast en die vervult hij tans nog, tesamen met Aart Verstegen. Het Nederlands Danstheater is pas met ingang van het seizoen 1965-'66 financieel gelijkgeschakeld met het Nationale Ballet. Toen werd de rijkssubsidie voor beide ensembles gelijkelijk bepaald op 150 procent van de gemeentelijke subsidie. Intussen doet zich echter een merkwaardig verschil in het totaal aan subsidieringen van beide groepen voor, veroorzaakt door het feit, dat de gemeente Amsterdam jaar na jaar de subsidie voor het Nationale Ballet verhoogt (1965-'66: 654.000 gulden; 1966-'67: 734.000 gulden; 1967-'68: 860.000 gulden), terwijl de gemeente Den Haag haar bijdrage aan het Nederlands Danstheater schijnt te stabiliseren (1965-'66: 365.017 gulden; 1966-'67: 380.000 gulden; 1967-'68: 380.000 gulden). Omdat het rijk zich baseert op de subsidie van de respektievelijke gemeenten is de stijging van de totale overheidssubsidies voor het Nationale Ballet over twee seizoenen met ruim 31 procent, voor het Nederlands Danstheater slechts vijf procent geweest. En hoewel het Nederlands Danstheater tans uitstekende eksploitatie-uitkomsten heeft bereikt is het niet onmogelijk, dat de huishouding na verloop van tijd toch in het gedrang komt omdat Den Haag en derhalve ook het rijk geen subsidieverhogingen toepassen.
‘Aanpassingsmoeilijkheden’ over en weer - van de kant van de overheid en de publieke opinie zowel als van het ensemble zelf - ten spijt heeft het Nederlands Danstheater zich voorspoedig ontwikkeld tot een groep met een eigen gezicht. Het is vooral de rust en de gestaagheid waarmee het Danstheater zijn ambities en idealen waar maakt, die steeds weer opvallen, zeker wanneer men daar het geregeld onrustige en instabiele gedragspatroon van het Nationale Ballet tegenover stelt. Het Nederlands Danstheater boekt seizoen na seizoen meer aanzien, internationaal zowel als in eigen land, hoewel hier nog altijd enkele lieden te vinden zijn, die zich mokkend neerleggen bij de scheuring, die zich in 1959 heeft voltrokken. Het Danstheater kan in hun ogen eigenlijk maar weinig goed doen en uit het feit, dat zij te pas en te onpas met het Nationale Ballet als alternatief schermen blijkt hun gezindheid overduidelijk. Het Nederlands Danstheater werd reeds op verschillende internationale kunstfestivals uitgenodigd, trad pas een weeklang op in het vermaarde Sadler's Wells Theatre te Londen, werd uitgenodigd om volgend jaar de Berliner Festwochen te openen en voorstellingen te verzorgen tijdens het Menugin-festival in het Engelse Bath. Hans van Manen is de op de voorgrond tredende koreograaf van het Danstheater; over zijn artistieke principes en kreatieve aktiviteiten werd in dit blad reeds geschreven. Naast hem staat de romantische klassicist Benjamin Harkarvy, die echter onlangs ook en met overtuigingskracht heeft laten zien een moderne dramatische dans te kunnen scheppen en wel in ‘Visage’ op elektro-akoestische muziek van Luciano Berio. Dan is er nog Job Sanders als vaste koreograaf; hij zorgt voor het evenwicht tussen licht en donker op het repertoire van het Danstheater. Hij is inmiddels jammer genoeg naar de Verenigde Staten vertrokken, maar heeft beloofd het Danstheater van balletten te blijven voorzien. Werk van Béjart, Butler, Tetley en
Sokolov kompleteert het gangbare repertoire van het Nederlands Danstheater.
Met het Nationale Ballet is het sinds 1961 wisselend gegaan. Er waren perioden van betrekkelijke rust, waarin hard en systematisch gewerkt kon worden, maar er waren ook tijden van nerveuze onrust en ontevredenheid met het artistieke en bestuurlijke beleid. Een grote groep dansers zo te leiden, dat ieders individualiteit en eigenaardigheden gerespekteerd worden, valt niet mee. De uitgesproken centralistische direktie van Sonia Gaskell
| |
| |
Rudi van Dantzig (foto Ger J. van Leeuwen, Amsterdam).
| |
| |
kan slechts in teorie bestaan bij de gratie van een strakke discipline, maar de Nederlander is daar uit zijn aard niet zo ontvankelijk voor. Strubbelingen en konflikten waren het gevolg. Belangrijke solisten verlieten het Nationale Ballet uit onmin met Sonia Gaskell of uit onvrede met de sfeer in de troep. Sensationele reakties riep het vertrek van prima ballerina Marianne Hilarides enkele jaren geleden op. Opvallend was niet veel later de breuk, die de solisten Sonja van Beers en Billy Wilson met het Nationale Ballet - lees: Sonia Gaskell - tot stand hebben gebracht. Met de haar typerende trots en ongenaakbaarheid heeft Sonia Gskell dit soort zaken altijd geridikuliseerd. Tegen alle verdrukking van binnenuit en van buitenaf in heeft zij zich als drastische despote, die geen pardon kent, staande weten te houden. Van welke kant de schijnbaar onvoorwaardelijke protektie, die haar nu al meer dan twintig jaar ten deel valt, komt, is niet eksakt te bepalen; die instanties moeten er in elk geval zijn van invloedrijk kaliber. Twee jaar geleden maakte Sonia Gaskell bekend dat zij twee van haar trouwste sekundanten, Rudi van Dantzig - met een berouwvol hart en een vermorzeld gemoed in Gaskells schoot teruggekeerd na een korte eskapade bij het Danstheater - en Robert Kaesen werden opgenomen in de artieke leiding. Alles wat er sindsdien uit de koker van de artistieke leiding van het Nationale Ballet is gekomen droeg echter onverminderd de signatuur van de eigenzinnige, onbeleerbare Sonia Gaskell. Men kan zich derhalve afvragen of de inspraak van de heren Kaesen en Van Dantzig vooralsnog beperkt blijft tot symbolische macht. Vooral nu Rudi van Dantzig grotendeels tegen zijn zin in en alleen om zijn direktrice te behagen Romeo en Julia heeft gezet kan men zich met recht afvragen hoe de gezagsverhoudingen bij het Nationale Ballet liggen. Onlangs liet Sonia Gaskell een kryptisch kommunikee rondsturen waarin zij meedeelde dat de leiding haar te zwaar wordt. Zij heeft
het bestuur gevraagd binnen afzienbare tijd haar taak te verlichten. Een vreemd verzoek, want wat doen Kaesen en Van Danzig anders dan ‘Mevrouw’ terzijde staan? Het repertoirebeleid bij het Nationale Ballet is niet vrij te pleiten van een opvallende dosis kommerciële gerichtheid, die in de praktijk nog effekt sorteert ook. Maar het diskutabele in dit beleid is wel, dat het een repertoire kultiveert van de kleinst mogelijke omvang: enkele grote, avondvullende balletten en wat garnituur daaromheen. Dit alles wordt dan eindeloos herhaald. Wat het Nationale Ballet aan nieuw repertoire uitbrengt haalt doorgaans niet meer voorstellingen dan de première, enkele uitzonderingen daargelaten. Een noodzakelijke technische en artistieke oriëntatie en koncentratie vooral op het klassieke repertoire zou voor de hand liggen, maar het Nationale Ballet is kennelijk schichtig geworden door het sukses dat het Danstheater met moderne werken boekt en beijvert zich krampachtig ook daarvoor een plaats in te ruimen op zijn repertoire. Nu moet erkend worden, dat Rudi van Dantzig een koreograaf is, die veel meer affiniteit heeft met de moderne dans dan met de klassiek-romantische; hij krijgt alleen veel te weinig kans en gelegenheid zich daarin kreatief waar te maken. Na zo'n produktie als Romeo en Julia is een royale rustperiode wel geboden; reden waarschijnlijk waarom er niets van Van Dantzig op de programma's van het Holland Festival stond. Om Nederland toch nog een vertegenwoordiging op het festivalrepertoire te bezorgen heeft de direktie van het Nationale Ballet op korte termijn aan Koert Stuyf gevraagd een werk te maken en dat zelf in te studeren. Niemand heeft tot op heden begrepen dat Stuyf, die de eksperimentele dans met hart en ziel is toegedaan en die mijlenver van stijl en sfeer van het Nationale Ballet afstaat, die uitnodiging aanvaard heeft.
Dit overzicht mag niet besloten worden zonder een alinea over het Scapino Ballet, een groep jonge dansers, debutanten vaak nog, die nu reeds meer dan twintig jaar lang zonder rellen en toestanden rustig werkt aan een zeer belangrijke taak: de jeugd te laten kennis
| |
| |
Rudi van Dantzig: ‘Monument’ - Jean Atkinson en José Lainez (foto Ger J. van Leeuwen, Amsterdam).
| |
| |
maken met de danskunst. Destijds werd Scapino opgericht door Hans Snoek, een vrouw die zich onschatbare verdiensten voor de verbreiding van het ballet in Nederland heeft verworven. En hoewel Scapino maar nét het hoofd boven water heeft kunnen houden en na twintig jaar nog steeds niet beschikt over een behoorlijke akkomodatie, heeft de groep zich altijd energiek en optimistisch door de moeilijkheden heengedanst ten overstaan van ontelbare aantallen jonge mensen, die op deze wijze even nuttig als aangenaam met de toneeldans in aanraking werden gebracht. De instruktieve voorstellingen en demonstraties hebben Scapino al heel wat faam bezorgd, tot zelfs in de Verenigde Staten toe. Het is nauwelijks aan twijfel onderhevig, dat de goodwill voor het klassieke ballet en de moderne dans in Nederland nog op geen stukken na zo groot zou zijn als nu het geval is wanneer Scapino daartoe niet de weg geëffend zou hebben. Bovendien leidt Scapino in zijn akademie te Amsterdam jonge dansers op, hetzij als pedagoog of als danskunstenaar. Tal van andere initiatieven en aktiviteiten zijn er in de loop der jaren vanuit de Scapinogemeenschap genomen, ongetwijfeld waren er daar veel bij die uit het brein van Hans Snoek kwamen, en deze initiatieven en aktiviteiten hebben de danskunst in Nederland reeds vaak uitstekende diensten bewezen. Vooral op die terreinen, waar de twee grote balletgroepen geen taak kunnen of willen vinden, is Scapino erg aktief, zoals bij de aanmoediging van jong danskunstig of koreografisch talent. Enkele kleinere, doch over het algemeen hard werkende semi-professionele of amateuristische groepen dragen op hun wijze en met de meestal zeer beperkte materiële mogelijkheden waarover zij de beschikking hebben bij tot de propagering van de aktieve en passieve beoefening van de danskunst in Nederland. Maar of Nederland nog ooit een natie zal worden waarvoor de dans een onmisbare ekspressie is, mag vooralsnog betwijfeld worden. Wat van nature
niet sterk wordt beleefd - het biologisch levensritme - laat zich ook niet makkelijk projekteren als toegepaste kunst, als toneeldans. |
|