Ons Erfdeel. Jaargang 11

[p. 78]

de vlaamse beweging nu!
dr. m. van haegendoren ● leuven

taalhomogeniteit
taalhomogeniteit de basis van het belgische taalpakt

Welke ook hun politieke of levensbeschouwelijke strekking zij, door alle Vlamingen wordt de eis tot erkenning van de Nederlandse taalhomogeniteit van Vlaanderen eenparig gesteld.

Officieel is deze taalhomogeniteit van ieder landsgebied als de wezenlijke basis van het ‘Belgische pakt’ unaniem aanvaard.

In de praktijk wordt het beginsel echter op een aantal gebieden nog niet toegepast.

Onder taalhomogeniteit verstaan wij dat de Belgische staat zich tegenover Vlaanderen als Nederlandstalige staat gedraagt, zó Nederlands als de Franse staat Frans is en de Britse staat Engels.

Sommige oudere Vlamingen kunnen wel eens de indruk gegeven hebben zich regionalistisch te willen afzonderen; men kan dan gemakkelijk scheldwoorden als tribalisme e.d. hanteren. Wie met de situatie in Europa en in de wereld rekening houdt weet dat er voor Vlaanderen geen sprake mag zijn van enige afkeer t.o.v. andere kulturen; geen zinnig mens in Vlaanderen denkt eraan ons volk kultureel af te zonderen.

In het verleden hebben wij veeleer gezondigd door de manie het vreemde buitenmate na te bootsen! Ons verleden, onze geografische ligging, onze Antwerpse haven, de inspanningen die onze ekonomische raden en komitees deden om vreemde bedrijven aan te trekken wijzen erop dat iedere vorm van xenofobie ons wezensvreemd is. Zowel in kultureel als in ekonomisch opzicht treedt Vlaanderen als open gemeenschap op.

Deze openheid dienen wij in de eerste plaats te realiseren in de richting van onze Noordnederlandse stam- en taalgenoten, doch deze integratie verloopt helaas vaak op de wijze van De Twee coninxkinderen. Verder moet er openheid zijn naar alle andere richtingen.

[p. 79]

homogénéité linguistique
l'homogénéité linguistique, base du pacte linguistique belge

Tous les Flamands, quelques soient leurs conceptions politiques ou philosophiques, exigent, à l'unanimité, que l'on reconnaisse l'homogénéité linguistique néerlandaise de la Flandre.

Officiellement, cette homogénéité linguistique de chaque région du pays est acceptée, à l'unanimité, comme base essentielle du ‘pacte belge’. Dans la pratique toutefois, ce principe n'est pas encore appliqué dans un certain nombre de domaines.

Par homogénéité linguistique, nous entendons que l'Etat belge se comporte à l'égard de la Flandre comme un état néerlandophone, tout aussi néerlandais, qu'est français l'état français ou anglais l'état anglais.

Certains Flamands âgés ont parfois pu donner l'impression de vouloir s'isoler de manière régionaliste; il est alors facile de se servir d'insultes telles que tribalisme etc. Celui qui tient compte de la situation en Europe et dans le monde sait que la Flandre ne saurait, en aucun cas, témoigner d'une répugnance quelconque vis-à-vis d'autres cultures; aucun homme sensé en Flandre n'entend isoler culturellement notre peuple.

Dans le passé, nous avons plutôt péché par la manie d'imiter à l'excès l'étranger! Notre passé, notre situation géographique, notre port anversois, les efforts entrepris par nos conseils économiques et nos comités afin d'attirer des entreprises étrangères prouvent que nous sommes, de par notre nature, étrangers à toute forme de xénophobie. Aussi bien du point de vue culturel que du point de vue économique, la Flandre agit comme communauté ouverte.

Nous devons, en premier lieu, réaliser cette ouverture en direction des Néerlandais du

[p. 80]

De sociale en kulturele suprematie van het Frans staat deze openheid in de weg: zij heeft er schuld aan dat wij soms defensief in onze schelp kruipen omdat wij door de Belgische machthebbers ertoe gedwongen worden de wijdere wereld vanuit de Frans-Brusselse bastaardkultuur in te gaan. Wij willen Europeanen en wereldburgers zijn maar niet ‘par intermédiaire’. Wij willen bv. dat de Vlaamse huisvader vrij zou zijn in het kiezen van de wereldtaal die hij als tweede taal het belangrijkst acht voor zijn kind. Dit wordt ons door de kerkelijke overheid verboden!

De Nederlandse eentaligheid van het openbare leven in Vlaanderen, de taalhomogeniteit is geen bodem-kultuur al gewaagt men in juridische terminologie van een jus soli (het recht van het gebied). De kwestie is eigenlijk een jus communitatis (het recht van de gemeenschap).

De wettelijke eentaligheid sluit geenszins de persoonlijke verplichting uit van alle overheidspersonen voorkomend en welwillend op te treden tegenover anderstaligen. Zulke persoonlijke ‘faciliteiten’ behoren tot de beschaafde menselijke betrekkingen; zodra men die ‘faciliteiten’ als verplichting wettelijk oplegt, dienen zij voor een sociaal-ekonomische frankofone minderheid als bruggehoofd tot socio-kulturele kolonisatie.

De eentaligheid van het openbare leven strekt zich ook uit tot het grote zakenleven en dit uit sociale overwegingen: in zoverre een vreemde taal en kultuur aangewend worden als middel tot segregatie, vormen zij een beletsel voor de socio-kulturele doorstroming, voor de sociale mobiliteit en voor de persoonlijkheidsontplooiing van de werknemers die onder het atavisme gebukt gaan, tot een minderwaardige groep te behoren. De pseudofascistische bourgeoisie van de hoofdstad laat trouwens geen gelegenheid voorbijgaan om haar verachting voor Nederlandse kultuur ten toon te spreiden.

Teoretisch kan men het harmonisch samenleven van individuen van verschillende etnische groepen verdedigen. Dit is tenslotte een personalistisch ideaal. In de gegeven samenhang van het Belgische feit willen wij Vlamingen alleen het samenleven van twee gemeenschappen aanvaarden en daarom de homogeniteit van Vlaanderen beveiligen... en ze veroveren waar het nog nodig is.

Daarbij is het wettelijke gebruik van twee talen in één plaats of streek voor het openbare leven ondoelmatig en duur. Daarom willen wij het derhalve beperkt zien tot het werkelijk tweetalige hoofdstedelijke gebied (de 19 gemeenten van het arrondissement hoofdstad-Brussel).

Tweetaligheid schept moeilijkheden in de organisatie van openbare diensten. Men moet een aantal sociale en kulturele diensten en onderwijsinstellingen splitsen (wat duurder uitvalt) ofwel al de tribulaties en wrijvingen tegemoet gaan om de koerante kennis van de twee talen te eisen van overheidspersonen en funktionarissen. Rechtvaardigheidshalve dient men aan hen die deze ruimere kennis hebben een hoger salaris toe te kennen.

Principieel is dat alles door de Belgische taalwetten erkend! De wetgever heeft door de wettelijke afbakening van de taalgrens het historische feit erkend dat (afgezien van Brussel) de taalgrens duizend jaar lang ongewijzigd bleef.

Ook in Zwitserland is de homogeniteit van de taalgebieden de (vaak ongeschreven) basis van de taalregeling.

Ik herhaal het graag dat men zich in principe een andere regeling zou kunnen voorstellen, nl. de algemene verspreiding van de ‘tweetaligheid’, van de kennis van de beide landstalen.

Wat België betreft zou een dergelijke oplossing ingedruist hebben tegen onze historische ontwikkeling. Vormde het Waals gedeelte van het hertogdom Brabant niet vanouds het afzonderlijke ‘quartier roman’? Werd dit gebied in de 16e eeuw niet bij het bisdom Namen gevoegd? Bij het tot stand komen van de grote taalwetten in 1932 deed het Belgische parlement nagenoeg eenparig zijn principiële keuze: geen tweetaligheid maar taalhomogeniteit. Toen verkozen de Walen - niet het minst! - taalhomogeniteit boven de veralgemeende tweetaligheid. In 1962-1963 werden een aantal konsekwenties van die keuze doorgetrokken in de nieuwe taalwetten. Helaas, niet alle konsekwenties!

Overlevende inkonsekwenties.

Een aantal machthebbers in de kringen van het Hof, in de hogere kerkelijke milieus en

[p. 81]

Nord qui nous sont proches par la culture et par la langue. Cependant, cette intégration se déroule souvent à la manière des twee coninxkinderen.

Ensuite, cette ouverture doit se faire dans toutes les autres directions.

La suprématie socio-culturelle du français gêne cette ouverture: elle est responsable d'un repliement défensif sur nous-mêmes puisqu'elle nous contraint à nous introduire dans le monde par le biais de la culture bâtarde franco-bruxelloise. Nous voulons être européens et cosmopolites mais non ‘par intermédiaire’. Nous voulons par exemple que le père de famille flamand reste libre dans le choix de la langue universelle qu'il estime la plus importante pour son enfant. Ceci nous est interdit par les autorités ecclésiasiques! Vouloir l'unilinguisme néerlandais de la vie publique en Flandre, c'est-à-dire vouloir l'homogénéité linguistique, n'est pas vouloir exciper du caractère néerlandais du territoire (en termes juridiques: ‘jus soli’). C'est vouloir tout simplement prendre acte d'une réalité humaine: ‘jus communitatis’).

L'unilinguisme légal n'exclut en aucun cas l'obligation personnelle de tous les fonctionnaires publics de se montrer prévenants et compréhensifs à l'égard de gens parlant une langue différente de la leur. De semblables ‘facilités’ personnelles s'insèrent dans le cadre des relations interhumaines civilisées. Du moment qu'on les impose par voie légale comme obligations, ces ‘facilités’ servent à la minorité socio-économique francophone de tête de pont en vue d'une colonisation socio-culturelle.

L'unilinguisme de la vie publique s'étend également à la vie des affaires et ceci en vertu de considérations sociales: dans la mesure où elles sont appliquées comme moyens de ségrégation, une langue et une culture étrangères forment un obstacle à la diffusion socioculturelle, à la mobilité sociale et à l'épanouissement personnel des employés sur qui pèse le complexe d'appartenir à un groupe inférieur. La bourgeoisie pseudo-fasciste de la capitale ne laisse d'ailleurs passer aucune occasion de manifester son mépris à l'égard de la culture néerlandaise.

L'on peut défendre théoriquement la coexistence harmonieuse d'individus appartenant à des groupes ethniques différents. En définitive, il s'agit là d'un idéal personnaliste. Dans le contexte donné du fait belge, nous, Flamands, ne saurions admettre que la coexistence de deux communautés et c'est pourquoi nous entendons sauvegarder l'homogénéité de la Flandre... et la conquérir là où le besoin s'en manifeste encore.

Par ailleurs l'emploi légal de deux langues dans un seul endroit ou une seule région est, en ce qui concerne la vie publique, illusoire, pesant et coûteux. Par conséquent nous aimerions le voir se limiter à la région réellement bilingue de la capitale (les 19 communes de l'arrondissement de Bruxelles-capitale).

Le bilinguisme provoque des difficultés dans l'organisation des services publics. On doit scinder un certain nombre de services sociaux et culturels ainsi que certains établissements scolaires (ce qui revient plus cher) ou bien affronter toutes les tribulations et difficultés afin d'exiger du personnel de la Fonction Publique et des fonctionnaires la connaissance courante des deux langues. A ceux qui possèdent cette connaissance élargie, l'on doit, selon toute justice, attribuer un salaire plus élevé.

Tout ceci est en principe reconnu par les lois linguistiques belges! Le législateur, par le clivage de la frontière linguistique, a reconnu le fait historique que, abstraction faite de Bruxelles, la frontière linguistique demeura inchangée pendant mille ans.

En Suisse également, l'homogénéité des régions linguistiques (pas toujours traduite dans des textes) constitue la base du règlement linguistique.

Je répète volontiers qu'en principe l'on pourrait s'imaginer un autre règlement, à savoir la diffusion générale du ‘bilinguisme’, de la connaissance des deux langues nationales. En ce qui concerne la Belgique, une telle solution serait aller à l'encontre de notre développement historique. La partie wallonne du duché de Brabant ne formait-elle pas depuis toujours un ‘quartier roman’ à part? Cette région ne fut-elle pas au 16e siècle attachée au diocèse de Namur? Lors de l'élaboration des grandes lois linguistiques en 1932, le parlement belge arrêta, à peu près à l'unanimité, son choix de principe: pas de bilinguisme mais homogénéité linguistique. Les Wallons préférèrent alors - ils en étaient les plus chauds partisants - l'homogénéité linguistique au bilinguisme généralisé. En 1962-1963 furent insérées dans les nouvelles lois linguistiques un certain nombre de conséquences découlant de ce choix. Hélas, pas toutes les conséquences!

[p. 82]

in het zakenleven hebben dit Belgische taalpakt nooit geestelijk aanvaard. Zij stellen als basis van het Belgische staatsbestaan een soort smeltkroes-politiek onder de suprematie van de Franse kultuur. Eigenlijk is dit unitarisme van Franse signatuur niet ingegeven door de vaderlandslievende bekommeringen, die worden voorgewend, maar komt het neer op het behoud van de sociale suprematie van een establishment dat vanouds de vreemde taal gebruikt als een ‘instrument de règne’.

Indien men de homogeniteit van ieder taalgebied en de gelijkwaardigheid van ieder der landskulturen aanvaardt, moet men ook de gelijkwaardigheid van de twee groepen erkennen. Vandaar dat de machthebbers met man en macht een aantal anomalieën in stand houden en dan vooral in de sektoren en streken waar zij het voor het zeggen hebben, nl. het zakenleven, de magistratuur, het leger, de hogere kerkelijke kringen, de provincie Brabant die volledig overheerst wordt door de hoofdstad. In de hoofdstad zelf weigeren zij driestweg het bestaan van een Vlaamse gemeenschap te erkennen.

De taalhomogeniteit en het zaken- en society-leven.

Aan de sociale taalgrens in het zakenleven hoop ik een afzonderlijke bijdrage te wijden. Het moge volstaan de mentaliteit van de grote bazen van het zakenleven te schetsen door er op te wijzen dat de Antwerpse semi-staatsrederij, de Compagnie Maritime Belge, uit haat tegen het Nederlands, om nl. geen betrekkingen te hoeven hebben met Nederlandssprekende overheidsdiensten te Antwerpen, haar schepen laat inschrijven in de voor haar schuiten ontoegankelijke kanaalhaven van Brussel.

Hoe vaak gebeurt het niet dat de frankofone upper ten, de adellijke of patricische heren en dames, mompelen of jouwen zodra er een paar woorden Nederlands gesproken wordt op een officiële plechtigheid? Onlangs werd te Brussel een minister in funktie gemolesteerd omdat hij een deel van zijn officiële toespraak in het Nederlands hield. Herinnert men zich nog dat een simpatieke presentatrice overigens onverstoorbaar en met een superieure (gewettigd ironische) glimlach om de aard van de frankofone ‘politesse’, hetzelfde lot onderging, toen zij bij een semi-officiële artistieke manifestatie ‘zich aanmatigde’ ook in het Nederlands de optredende kunstenaar voor te stellen? Tegenover deze zich steeds vaker herhalende manifestaties van anti-Vlaamse rassenhaat eisen wij dat de wettelijke taalregeling ook op het grote zakenleven toegepast zou worden en om te beginnen op de grote ondernemingen die als ‘konsessie’ een funktie van openbaar nut vervullen (bv. gas, elektriciteit, waterleiding, enz.). Doordat zij anti-Vlaams zijn in de top en hun ambtsgebieden niet met de taalgrens overeenkomen berusten belangrijke zaken van Vlaamse mensen of gemeenten in handen van direkties of beambten die er op uit zijn ons te benadelen. In eigen taal en door eigen mensen bestuurd worden is geen zuivere taalkwestie maar een kwestie van rechtvaardig beleid.

De hoven van beroep.

Het is zeker geen specifiek Belgisch verschijnsel dat de magistratuur een zeer konservatieve volksgroep vormt. Men heeft wel eens gewaagd van een klasse-gerecht. In het Vlaamse land tendeert de magistratuur in de meeste gevallen anti-Vlaams.

Wij Vlamingen komen wel eens met politie en magistratuur in kontakt want als ‘eisende partij’ heeft men wel af en toe te demonstreren. De studenten en de Vlaamse jongeren weten allen mee te spreken niet alleen van matrakken-sabbats, maar ook van langdurige voorlopige hechtenis en maksimum-straffen.

Het gerecht wordt feitelijk gekonditioneerd door de hoogste rechtskolleges, de hoven van beroep, gevestigd te Brussel, te Gent en te Luik. Onder het Brussels hof van beroep ressorteren ook Vlaams-Brabant en de provincie Antwerpen. Onder het Luikse hof van beroep ressorteert de provincie Limburg. Het bestaan van ‘Vlaamse’ kamers te Brussel en te Luik komt er alleen maar op neer dat de franstaligheid en vlaamsvijandigheid gekamoefleerd worden: Nederlandse eentaligheid voor wat publiek uitgesproken en geschreven wordt.

De ressorten van de hoven van beroep moeten in overeenstemming worden gebracht met de taalgrens. Onder een nieuw op te richten hof van beroep te Antwerpen moeten de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant ressorteren.

Daarenboven moeten nu eens eindelijk de rechters de taal van hun rechtsonderhorigen

[p. 83]

Inconséquences subsistantes.

Un certain nombre de personnes influentes appartenant aux milieux de la Cour, aux milieux ecclésiastiques et au monde des affaires n'ont jamais admis, en leur for intérieur, ce pacte linguistique belge. Elles proposent, comme base de l'existence de l'Etat belge, une espèce de politique de brassage dominée par la suprématie de la culture française. En fait, cet unitarisme de facture française ne s'inspire pas de prétendus soucis patriotiques mais il vise tout bonnement au maintien de la suprématie sociale d'un establishment qui depuis toujours se sert de la langue étrangère comme ‘d'un instrument de règne’.

Si l'on admet l'homogénéité de chaque région linguistique et l'équivalence des deux cultures nationales l'on doit de même reconnaître l'équivalence des deux groupes. Ce qui explique que les puissants maintiennent de toutes leurs forces un certain nombre d'anomalies surtout dans les secteurs et les régions où ils ont le beau rôle, à savoir les milieux d'affaires, la magistrature, l'armée, les milieux ecclésiastiques supérieurs, le Brabant entièrement dominé par la capitale. Au sein même de la capitale ils refusent sans vergogne de reconnaître l'existence d'une communauté flamande.

L'homogénéité linguistique, le monde des affaires et la vie de société.

J'espère consacrer un article à part à la frontière socio-linguistique dans le monde des affaires.

Qu'il me suffise de rappeler la mentalité des grands patrons du monde des affaires en signalant que, par haine du néerlandais et pour ne pas devoir entrer en relation avec les services publics où l'on parle le néerlandais, la Compagnie Maritime Belge (compagnie d'armement anversoise quasiment contrôlée par l'état) fait inscrire ses navires dans le port du canal de Bruxelles, inaccessible à ses péniches.

Que de fois n'arrive-t-il pas que l'upper ten francophone, ces messieurs et ces dames nobles ou patriciens, murmurent ou huent du moment que l'on prononce quelques mots en néerlandais lors d'une cérémonie officielle? A Bruxelles, dernièrement, on molesta un ministre en fonction parce qu'il avait fait une partie de son allocution officielle en néerlandais. Se rappelle-t-on qu'une présentatrice sympathique mais par ailleurs imperturbable et affichant le sourire supérieur (ironique à juste titre) que lui inspirait sans doute la nature de la ‘politesse’ francophone, subit le même sort lorsqu'au cours d'une manifestation artistique semi-officielle, elle ‘osa’ présenter en néerlandais l'artiste qui allait se produire? En face de ces manifestations de plus en plus fréquentes de racisme antiflamand, nous exigeons qu'un règlement linguistique soit également appliqué à la vie des affaires à commencer par le grandes entreprises à qui l'on a concédé l'exercice d'une fonction d'utilité publique (p.e. le gaz, l'électricité, la distribution d'eau, etc.). Des dossiers importants intéressant des Flamands ou des communes flamandes relèvent ou de directions antiflamandes au sommet et couvrant des territoires qui ne correspondent pas à la frontière linguistique ou de fonctionnaires qui cherchent à nous nuire. Etre administré dans sa propre langue et par ses propres gens n'est pas une pure question linguistique mais une question de gestion équitable.

Les cours d'appel.

Que la magistrature constitue une couche sociale très conservatrice voilà qui n'est certes pas un phénomène spécifiquement belge. L'on a osé parler d'une justice de classes. La magistrature en Flandre a, dans la plupart des cas, tendance à se révéler antiflamande.

Il nous arrive, nous Flamands, d'entrer en contact avec la police et la magistrature car nous devons agir de temps à autre en tant que ‘demandeurs’. Les étudiants et la jeunesse parlent en connaissance de cause non seulement de ‘sabbats de matraques’ mais aussi d'arrêts provisoires prolongés et de peines maximales.

La justice est en fait conditionnée par les collèges judiciaires suprêmes, les cours d'appels établies à Bruxelles, à Gand et à Liège. A la cour d'appel de Bruxelles ressortissent également le Brabant flamand et la province d'Anvers. Le Limbourg de son côté dépend de la cour d'appel de Liège. L'existence de chambres ‘flamandes’ à Bruxelles et à Liège ne sert qu'à camoufler l'omniprésence du français et l'hostilité à l'égard du néerlandais: l'unilinguisme néerlandais existe uniquement dans ce qui est publiquement prononcé et écrit.

Les ressorts des cours d'appel doivent coïncider avec la frontière linguistique. La pro-

[p. 84]

De strijdkrachten.

grondig kennen, wat erop neerkomt dat i.p.v. de formaliteit van een taaleksamen er geëist moet worden dat zij houders zijn van een Nederlands diploma.

Wij zijn zeer verre van de taalhomogeniteit van de Vlaamse legereenheden. Vlaanderen levert meer dan 60% van de dienstplichtigen maar er zijn 37 nederlandsonkundige tegenover 10 ‘Nederlandskennende’ generaals. Bij de hogere officieren is de verhouding 830 tegen 236 (blijkens het ministeriële antwoord op een parlementaire vraag van volksvertegenwoordiger L. Lindemans, januari 1967). Men wordt vrij gemakkelijk als Nederlandskennend aanvaard! Het invoeren van taalkaders, zodanig dat Vlaamse soldaten zouden aangevoerd worden door meerderen die werkelijk hun taal kourant spreken, die nl. in het Nederlands gestudeerd hebben, is een tijd geleden in het parlement voorgesteld maar de Vlaamse parlementsleden ontvingen dra een zachte vermaning van het Hof. Een ‘vertegenwoordiger des volks’ die een dergelijke rechtseis zou steunen zou niet meer moeten hopen ‘minister des Konings’ te worden.

Provinciegrenzen.

De grootste nog resterende hinderpaal voor de homogeniteit van Vlaanderen is de bestaande begrenzing van de provincies of liever de tweetaligheid van de provincie Brabant. Om het federalisme te vermijden leggen de C.V.P. en de provincieoverheden het erop aan dat er meer bevoegdheid zou verleend worden aan de provinciebesturen (zgz. decentralisatie).

Verre van mij te betwisten dat, afgezien van de politieke aspekten van deze strekking, er op een aantal technische gebieden niet wat te zeggen zou zijn voor een zekere provinciale decentralisatie! Ondergeschikte overheidslichamen kunnen echter de centrale overheid slechts dan op een ernstige wijze ontlasten indien hun ressort aan objektieve werkelijkheden beantwoordt. Wij beschikken in dit opzicht over veel studiemateriaal (streekstudies).

De huidige indeling in provincies gaat terug tot het einde van de 18e eeuw (Jozef II en de Franse tijd). Men heeft toen terecht gemeend dat de feodale vorstendommen zoals zij in de Middeleeuwen gegroeid waren niet meer doelmatig waren voor een goede bestuursfunktie.

Nu de tijden zo snel veranderen wordt het na twee eeuwen wel de tijd om ons af te vragen of de afbakening van de provincies nog zin heeft en niet opnieuw bestudeerd zou kunnen worden, evenals de arrondissementele indeling.

Een beslissing op objektieve gronden zal rekening moeten houden met sociale, ekonomische en kulturele faktoren. Een in het oog vallende eis voor de goede bestuursfunktie is de taalhomogeniteit. Dat men er dan maar alvast mee beginne de taalhomogeniteit konsekwent toe te passen wat de provincie Brabant betreft en een afzonderlijke provincie Brabant op te richten. Als Vlamingen hebben wij ons niet te bemoeien met de regeling die de Walen wensen te treffen voor het Waalse arrondissement Nijvel. Sociaal-ekonomisch gezien zou het best tussen de provincies Henegouwen en Namen verdeeld worden. De oostelijke helft vertoont dezelfde karaktertrekken als de agrarische provincie Namen, de westelijke helft vertoont veel gelijkenis met Henegouwen.

Het is mij bekend dat ook een aantal Vlaamsgezinden bezwaren opperen tegen de oplossing: de provinciegrenzen worden zo geherstruktureerd, dat de taalgrens ook provinciegrens wordt en de Brusselse agglomeratie een tiende provincie (met speciaal statuut). Zij vrezen dat aldus het Vlaamse element in het Brusselse geïsoleerd zou raken. Deze vrees is ongegrond.

De provincieraad van deze tiende provincie zou overwegend fransgezind zijn. Niet meer dan de huidige gemeentebesturen, maar met dat verschil dat een provincie ‘hoofdstad’ een groter hoofdstedelijk verantwoordelijkheidsgevoel zal moeten hebben dan gewone gemeentebesturen (bijvoorbeeld van Elsene, Etterbeek, enz.).

De regeling provinciegrens = taalgrens moet het Vlaams-Brabantse platteland doelmatig beveiligen. Wij zien het zo, dat de wet zou voorschrijven dat de bestuursgebieden van de

[p. 85]

vince d'Anvers, le Limbourg et le Brabant flamand doivent ressortir à une nouvelle cour d'appel qui devrait être établie à Anvers.

En outre, les juges devront enfin connaître à fond la langue de leurs justiciables ce qui revient à exiger, en remplacement de la formalité d'un examen de langue, qu'ils soient détenteurs d'un diplôme néerlandais.

Les forces armées.

Nous sommes très loin de l'homogénéité des unités d'armées flamandes. La Flandre fournit plus de 60% des miliciens mais il y a 37 généraux ignorant le néerlandais contre 10 qui le savent. Chez les officiers supérieurs la relation est de 830 contre 236 (d'après la réponse ministérielle à une question parlementaire posée par le député L. Lindemans, janvier 1967). L'on est assez facilement reconnu comme sachant le néerlandais! L'on proposa au parlement, il y a quelque temps, d'introduire des cadres linguistiques afin que des soldats flamands soient commandés par des supérieurs parlant effectivement et couramment leur langue, c'est-à-dire par des gens qui ont fait leurs études en néerlandais. Les parlementaires reçurent très peu de temps après un avertissement discret de la Cour. Un ‘représentant du peuple’ qui appuierait une telle exigence ne devrait plus espérer devenir ‘ministre du Roi’.

Les frontières provinciales.

Le plus grand obstacle qui entrave encore l'homogénéité de la Flandre est la délimitation des provinces actuellement en vigueur ou plus exactement le bilinguisme du Brabant. Le P.S.C. et les autorités provinciales, afin d'éviter le fédéralisme, oeuvrent pour qu'on attribue des compétences plus larges aux gouvernements provinciaux (la prétendue décentralisation).

Je suis loin de contester qu'abstraction faite des aspects politiques de cette tendance, il n'y ait rien à dire en faveur d'une certaine décentralisation provinciale dans un certain nombre de domaines techniques! Cependant, des corps publics subordonnés ne sauraient sérieusement décharger l'autorité centrale que dans le cas où leur ressort correspondrait à des réalités objectives. Nous disposons à ce sujet d'abondants matériaux d'études (études de régions).

L'actuelle division en provinces remonte à la fin du 18e siècle (Joseph II et l'époque française). L'on a estimé alors à juste titre que les principautés féodales telles qu'elles s'étaient constituées au Moyen Age ne se prêtaient plus à bon fonctionnement administratif. Maintenant que les temps évoluent si vite, le moment est venu, après deux siècles, de nous demander si la délimitation des provinces a encore un sens ou si elle ne pourrait être réétudiée de même que la division en arrondissements.

Une décision fondée sur des bases objectives devra tenir compte de facteurs sociaux, économiques et culturels. Qu'un bon fonctionnement administratif suppose l'homogénéité linguistique saute aux yeux. Il est souhaitable que, de toute manière, l'on commence par l'application conséquente de l'homogénéité linguistique en ce qui concerne le Brabant et par la création dans le Brabant, d'une province particulière. En tant que Flamands, nous n'avons pas à nous mêler du règlement que les Wallons souhaitent définir en ce qui concerne l'arrondissement wallon de Nivelles. Vu sous un angle socio-économique, le mieux serait de le partager entre le Hainaut en la province de Namur. La moitié orientale accuse les traits agraires de la province de Namur tandis que la moitié occidentale ressemble fort au Hainaut.

Je sais qu'un certain nombre de flamingants émettent également des réserves à l'encontre de cette solution: modifier les structures des frontières provinciales de sorte que la frontière linguistique devienne également frontière provinciale et que l'agglomération bruxelloise se transforme en dixième province (bénéficiant d'un statut particulier). Ils craignent que de cette façon l'élément flamand ne soit isolé dans la région bruxelloise.

Cette crainte est sans fondement.

Le conseil provincial de cette dixième province serait, dans une mesure prépondérante, francophile. Pas davantage que les actuels conseils communaux à cette différence près qu'une province ‘capitale’ devra avoir, en ce qui concerne la capitale, un sentiment de responsabilité plus aigu que des conseils communaux ordinaires (d'lxelles et d'Etterbeek p.e.).

Le règlement ‘frontière provinciale = frontière linguistique’ doit efficacement protéger

[p. 86]

officiële en semi-officiële diensten met deze provinciegrens moeten samenvallen. Nu wordt een groot gedeelte van Vlaams-Brabant ‘tweetalig’, d.w.z. in het Frans bestuurd.

Een aantal zuiver partikuliere instellingen zouden eigenlijk niet anders kunnen dan eveneens met de provinciegrens rekening te houden.

Vlaams-Brabant zou als provincie van een Vlaams gezag afhangen.⁽¹⁾

(1) Cfr. Vlaanderen Eisende Partij, blz. 112 en 113, Heideland, Hasselt, 1966.

Kiesdistrikten.

Het is gewoonweg een eis van politieke demokratie dat de gekozenen met hun kiezers kontakt kunnen hebben. In de politieke partijen van het huidige kiesdistrikt Brussel hebben de franssprekenden de meerderheid door hun invloed in de hoofdstad. De lijsten worden dan ook zo opgemaakt dat aan de Vlaamse kiezers van het Brussels platteland overwegend frankofone kandidaten worden gepresenteerd. Het Belgisch kiesstelsel is nl. zó opgevat dat men met zgz. voorkeurstemmen eigenlijk weinig kan veranderen aan de volgorde van de kandidaten.

Men heeft het berekend dat door de niet-aanpassing van het kiesdistrikt aan de taalgrens aan de Vlamingen ettelijke zetels in het parlement ontroofd worden. Wat is het toch een saaie geschiedenis, alle middeltjes te beschrijven die men aanwendt om er ons onder te houden en hoe bochtig en eng zijn de paden van het rechtsherstel!

Bisdommen.

In een landsgebied waar de helft van de bevolking rooms-katoliek kerkelijk is en waar de kerk traditioneel een overwegende invloed heeft op de maatschappij door middel van onderwijs, sociale en kulturele organisaties, is de kerkelijke indeling een aangelegenheid die alle burgers moet interesseren.

Nog meer dan voor de provincies en arrondissementen geldt voor de bisdommen dat zij dienen aan te sluiten bij de ‘ziel van het volk’.

Gelukkig wordt er een stap in de goede richting gedaan door de oprichting van een bisdom Limburg (vroeger afhankelijk van Luik).

In het tweetalige aartsbisdom is de toestand voor de Vlamingen hoogst ongunstig. Een aantal Brusselse pastoors zijn razend anti-Vlaams en weigeren zelfs godsdienstonderricht voor de plechtige kommunie aan Vlaamse kinderen. Kardinaal Suenens, zelf een Brusselaar, stokvast in zijn geloof aan de Franse superioriteit, benoemt systematisch franciserende pastoors in bedreigde ‘frontstreken’.

Van het voorheen abnormaal grote en tweetalige aartsbisdom Mechelen dat de provincies Brabant en Antwerpen besloeg, werd na het overlijden van kardinaal Van Roey een afzonderlijk bisdom Antwerpen afgehaakt, met het gevolg dat het grootste gedeelte van de provincie Antwerpen kerkelijk Nederlandstalig werd. Het aartsbisdom dat nu ‘Mechelen-Brussel’ ging heten werd naar de geest een bisdom Brussel, overwegend Frans in geest en bestuur. ‘Un diocèse français où on parle le flamand à la périphérie’. (Het is mondgemeen wie dit zei als ekspressie van een allerindividueelste verzuchting).

Waarom wil men niet zo verstandig zijn het Waalse gedeelte van Brabant kerkelijk bij Wallonië in te delen zoals dit vóór de Franse Revolutie het geval was?

Hoofdstad-Brussel met één miljoen inwoners zou een tweetalig ‘aartsbisdom’ vormen en Vlaams-Brabant zou deel uitmaken van het bisdom Mechelen.

[p. 87]

la campagne du Brabant flamand. Nous estimons que la loi devrait stipuler que les régions administrées par les services officiels et semi-officiels doivent coïncider avec cette frontière provinciale. Une grande partie du Brabant flamand est actuellement administrée de façon bilingue, c'est-à-dire, en français.

Un certain nombre d'institutions privées seraient en fait contraintes à tenir compte de la frontière provinciale.

Le Brabant flamand dépendrait, en tant que province, d'une autorité flamande.⁽¹⁾

(1) Cfr. Vlaanderen Eisende Partij, p. 112 et p. 113, Heideland, Hasselt, 1966.

Districts électoraux.

Que les élus puissent établir des contacts avec leurs électeurs, est une exigence élémentaire de démocratie politique. Les francophones possèdent dans les partis politiques de l'actuel district électoral de Bruxelles la majorité grâce à leur influence dans la capitale. Aussi les listes sont-elles faites de telle sorte que l'on présente aux électeurs flamands habitant la campagne bruxelloise des candidats en majorité francophones. Le système électoral belge est conçu de telle façon que les prétendus votes préférentiels ne changent en fait que peu de choses à l'ordre des candidats.

L'on a calculé que les Flamands se voient spoliés de plusieurs sièges au parlement par la non-coïncidence du district électoral et de la frontière linguistique. Quelle histoire ennuyeuse que de décrire tous les petits moyens dont on use afin de nous maintenir en une position d'infériorité et que sont sinueux et étroits les sentiers que mènent vers la réhabilitation!

Diocèses.

Dans une nation dont la moitié de la population se réclame de la religion catholique romaine et au sein de laquelle l'église exerce traditionnellement une influence prépondérante sur la société par le biais de l'enseignement, d'organisations sociales et culturelles, la répartition des diocèses devrait intéresser tous les citoyens.

Plus encore qu'aux provinces et aux arrondissements, il importe aux diocèses d'adhérer à ‘l'âme du peuple’.

La création du diocèse de Limbourg (jadis dépendant de Liège) constitue, fort heureusement un pas dans la bonne direction.

La situation dans l'archevêché bilingue est fort défavorable aux Flamands. Un certain nombre de curés bruxellois sont rageusement antiflamands et vont même jusqu'à refuser à des enfants flamands l'enseignement religieux préparatoire à la communion solennelle. Le cardinal Suenens, bruxellois lui-même, persiste dans sa croyance en la supériorité française et nomme systématiquement des curés francisants dans les régions limitrophes ‘menacées’.

De l'ancien archevêché de Malines, anormalement grand et bilingue, qui comprenait le Brabant et la province d'Anvers, fut décroché après la mort du cardinal Van Roey le diocèse d'Anvers. Il en résulta que la majeure partie de la province d'Anvers fut néerlandisée au point de vue ecclésiastique. L'archevêché qui à partir de ce moment allait se nommer ‘Malines-Bruxelles’ devint en fait un diocèse de Bruxelles, en majeure partie français d'esprit et d'organisation. ‘Un diocèse français ou on parle le flamand à la périphérie’. (L'on ne connaît que trop celui qui prononça ces paroles, expression d'une aspiration des plus individuelle).

Pourquoi ne veut-on pas faire preuve d'intelligence en joignant, sur le plan diocésain, la partie wallonne du Brabant à la Wallonie comme ce fut le cas avant la Révolution française?

Bruxelles-capitale, comptant un million d'habitants, formerait un archevêché bilingue et le Brabant flamand ferait partie de l'évêché de Malines.

(Traduit du néerlandais par Urbain Dewaele.)