| |
| |
| |
het nederlands aan de zweedse universiteiten
dr. jaap de rooy ● docent nederlands aan de universiteit van stockholm
In de zomer van 1966 werd er in het Nationalmuseum van Stockholm een grote tentoonstelling gehouden, gewijd aan de Zweedse koningin Christina (1626-1689). Deze vorstin stond in haar tijd bekend als een beschermster van kunsten en wetenschappen en Joost van den Vondel heeft meer dan één lofdicht aan haar gewijd. Bij het lezen van deze verzen behoefde ze niet de hulp van een hofvertaler in te roepen, want koningin Christina kende - zoals de katalogus van de tentoonstelling vermeldt - ‘de meeste levende kultuurtalen, Frans, Duits, Italiaans en Nederlands’ (het Engels wordt niet genoemd!). Een dergelijke mededeling verwarmt natuurlijk het hart van ‘kultuurimperialisten’ als de hoofdredakteur van dit tijdschrift, en bewijst in ieder geval dat het Nederlands in Zweden op oude tradities kan bogen.
In later tijd, toen het Nederlands niet meer de taal van een ‘grote mogendheid’ was, is uiteraard ook in Zweden de kennis van deze taal achteruitgegaan. Maar toen in de vorige eeuw de vergelijkende taalwetenschap een grote vlucht nam, kwamen er kansen voor de wetenschappelijke bestudering van het Nederlands als onderdeel van de germanistiek. De Zweedse germanisten hebben zich, evenals de Duitse, altijd breed georiënteerd, en in het kader van hun studie niet alleen aandacht geschonken aan het Hoog- en Nederduits in zijn verschillende perioden, maar ook aan het Nederlands en, vooral in Uppsala, het Fries.
Gezien de sterke nadruk op de historische taalkunde, die tot voor kort een kenmerk was
| |
| |
Na het eerste tentamen Nederlands-als-zelfstandigvak. V.l.n.r. Annie Delfosse, lektor, Marie-Louise Nilsson, studente, en de schrijver van dit artikel.
Koningin Christina kende geen Engels, wel Nederlands.
Uppsala in de winter. Links de universiteitsbiblioteek, waar o.a. de Codex argenteus bewaard wordt, bekend aan ieder die ooit Gotisch geleerd heeft.
| |
| |
van de Zweedse germanistiek en de Zweedse taalwetenschap in het algemeen, is het begrijpelijk dat vooral het Middelnederlands bestudeerd werd. In dit verband kunnen de namen van de professoren Holmberg (Uppsala) en Rooth (Lund) genoemd worden. Ook de huidige hoogleraar Duits in Uppsala, prof. Hermodsson, heeft zich met het Middelnederlands beziggehouden. Hij bezorgde een tekstuitgave van Dat boec van den houte van Jacob van Maerlant. Prof. Psilander (Uppsala) besteedde ook aandacht aan de contemporaine taal en publiceerde een studie over een zo ongebruikelijk onderwerp als de ‘zinsfonetiek van het moderne Nederlands’. Deze professor moet een nogal eksentrieke figuur geweest zijn, over wie allerlei verhalen worden verteld. Hij was van huis uit germanist, maar kreeg gaandeweg zo'n hekel aan het Duits dat hij, eenmaal hoogleraar geworden, alleen nog Latijn en Nederlands doceerde.
Het onderwijs in het Nederlands aan de Zweedse universiteiten was aanvankelijk - voorzover het gegeven werd - in handen van de Zweedse germanisten zelf, maar later werden er deskundigen uit het Nederlandse taalgebied voor aangetrokken, die dan als ‘buitenlands lektor’ werden aangesteld. Zo doceerden in Lund en Gotenburg achtereenvolgens de Nederlandse dr. Louise van Wijk en de Vlaming dr. V. Claes, die in 1964 werd opgevolgd door de Nederlander drs. A. Wethly, voordien enige jaren lektor in Marburg (Duitsland). Er was en is steeds één lektor werkzaam aan twee universiteiten: dit geldt voor Lund en Gotenburg, en ook voor Uppsala en Stockholm. De vijfde Zweedse universiteit, die van Umeå in het noorden, bestaat pas enkele jaren en zal geen volledige letterenfakulteit, dus ook wel geen Nederlands lektoraat krijgen.
In 1930 kwam een Nederlandse dame naar Zweden, die wel een aparte vermelding verdient, al was het alleen maar omdat ze het universitaire onderwijs in het Nederlands hier 32 jaar lang trouw gediend heeft. Het was dr. Martha Muusses, die haar onderwijs begon in Stockholm, in de oorlog ook kursussen kon gaan geven in Uppsala (en tijdelijk in Gotenburg) en hiermee doorging tot 1962. In die tijd doceerde ze niet alleen, maar schreef een Nederlandse grammatica voor Zweden, die door haar opvolgers nog dankbaar wordt gebruikt, vertaalde Nederlandse poëzie in het Zweeds, schreef artikelen over de Nederlandse kultuur en was de stut en steun van de ‘Hollandse Club’ in Stockholm. Ze woont nog steeds in Zweden, is Zweeds staatsburger geworden en geniet op een bijzonder aktieve manier van haar Zweedse pensioen (dat ze via een speciaal Koninklijk Besluit heeft gekregen, want normaliter is aan de lektoraten geen pensioen verbonden!).
In 1962 werd dr. Muusses als lektor aan de universiteiten van Uppsala en Stockholm opgevolgd door schrijver dezes, die in 1966 de funktie van docent in Stockholm kreeg - waarover straks - en als lektor plaatsmaakte voor mejuffrouw Annie Delfosse, licentiate van Gent, die al enige jaren in Zweden gestudeerd en gewerkt had, en dus de taal en het universiteitswezen al kende toen ze met haar onderwijs begon.
Hoe ziet nu het onderwijsprogramma van een lektor Nederlands aan een Zweedse universiteit eruit? Voor een duidelijk antwoord op deze vraag is het nodig dat er eerst iets verteld wordt over de inrichting van het Zweeds hoger onderwijs.
Een Zweedse student kan twee eksamens afleggen: het kandidaats en het licentiaats, waarna nog een promotie tot doctor kan volgen. Omdat een kandidaatseksamen bevoegdheid verleent tot het geven van middelbaar onderwijs - als de student tenminste een toegestane vakkenkombinatie heeft gekozen en een pedagogische kursus heeft gevolgd - gaan degenen die leraar willen worden meestal niet verder. Met name in de letterenfakulteit zijn er dus maar heel weinig ‘licentiander’. Om kandidaatseksamen te doen, moet men tenminste 6 ‘punten’ behaald hebben. Een punt (het Zweedse woord is betyg) is een studieëenheid, waaronder in dit verband het volgende verstaan wordt. In ieder vak kan men één, twee of drie punten behalen, al naargelang men - om het nu eens in het Latijn te zeggen - een cursus minor, een cursus major of een cursus maximus volgt. Om onderwijsbevoegdheid in een vak te krijgen zijn 2 punten voldoende, 3 punten vormen een ekstra aanbeveling. Omdat er voor het kandidaatseksamen 6 punten vereist zijn, studeert men dus altijd tenminste twee vakken, niet gelijktijdig, maar na elkaar.
Wie nu Duits studeert en 3 punten wil behalen, kan of moet (dat is per universiteit verschillend) Nederlands doen. Er wordt alleen een passieve kennis van de moderne taal vereist: de student hoeft geen Nederlands te kunnen spreken of schrijven, hij hoeft het slechts te kunnen lezen en verstaan. Voor het af te leggen tentamen moet de kandidaat 75 bladzijden tekst naar eigen keuze gelezen hebben - Zweedse studenten lezen altijd
| |
| |
bladzijden, geen boeken - waarover hij of zij ondervraagd wordt. Onderzocht worden dan de uitspraak, elementaire grammatikale kennis en het kunnen vertalen van de tekst. Ouder Nederlands, letterkunde, geschiedenis of ‘realia’ komen er niet aan te pas, hoewel in het kader van het onderwijs aan deze dingen - voorzover er tijd en gelegenheid voor is - wel enige aandacht besteed wordt. De eisen zijn dus niet hoog, maar dat is ook wel te begrijpen, aangezien het hier gaat om een pre-kandidaats-bijvak voor Duitsstuderenden. De verworven kennis verdwijnt bij de meesten ook weer gauw, omdat er vaak maar één semester onderwijs gevolgd en dan een paar weken voor het tentamen ‘geblokt’ wordt. Maar belangrijker dan de materiële kennis is misschien, dat er op deze wijze toch een betrekkelijk groot aantal Zweedse studenten in de gelegenheid gesteld wordt kennis te maken met de Nederlandse taal en kultuur. Deze eerste kennismaking wekt bij velen belangstelling en doet bij sommigen een verlangen naar méér ontstaan, dat kan telkens weer gekonstateerd worden.
Degenen die zich op het licentiaatseksamen Duits voorbereiden en voor hun kandidaats nog geen Nederlands gestudeerd hebben, moeten dit alsnog doen, soms wat uitgebreider. Bovendien werd tot voor kort van deze studenten kennis van het Middelnederlands verlangd, maar wegens het geringe aantal ‘licentiander’ hoefde er lang niet elk semester een kursus hierin gegeven te worden. Momenteel volgen de meesten de licentiaatskursus-nieuwe-stijl, waarin geen onderwijs in het Middelnederlands meer voorkomt.
Voor de pre-kandidaten geeft de Nederlandse lektor een beginnerskursus (2 uur per week, één semester) en een vervolgkursus (ook 2 uur per week, het volgende semester). Bovendien staan er nog 2 uur op het programma voor gevorderden die zich verder in het Nederlands willen verdiepen, zonder een bepaald eksamendoel voor ogen te hebben. In deze uren kan het onderwijs worden aangepast aan de wensen en het peil van de studenten. Omdat het in de loop der tijd steeds gebruikelijker is geworden, dat de studenten die alleen het tentamen voor ‘Duits-3-punten’ willen afleggen, maar één semester kollege volgen, kunnen vaak ook de uren van de vervolgkursus voor de ‘gevorderde belangstellenden’ worden gebruikt. Aan de universiteiten van Uppsala en Stockholm is het afgelopen jaar aan deze 4 uren - die voor de niet-beginners dus - een andere bestemming gegeven, waarover aanstonds.
Afgezien van het licentiaatsonderwijs heeft de Nederlandse lektor (die immers twee universiteiten bedient) dus 12 wekelijkse lesuren. Hiervan zijn de tweemaal twee van de beginnerskursus ongetwijfeld de minst interessante. Het gaat hier om elementair onderwijs in uitspraak, grammatica en vertaling, dat ieder semester terugkeert, aan vaak grote groepen (soms meer dan 30 personen), waaronder een aantal niet zo bijzonder geïnteresseerden. Dankbaarder en stimulerender zijn de lessen van de vervolgkursus, en vooral die voor de zojuist genoemde ‘gevorderde belangstellenden’, die alleen Nederlands studeren omdat ze het zo leuk vinden - wat eigenlijk de enige reden voor het bedrijven van akademische studies zou moeten zijn. Het aantal van dergelijke belangstellenden is uiteraard niet zo groot, maar in de jaren dat schrijver dezes het lektoraat in Uppsala en Stockholm vervulde, waren er bijna elk semester wel enkele studenten (soms maar één!) die van deze gelegenheid - het volgen van onderwijs in het Nederlands zonder eksamendoel - gebruik maakten. Het ‘luukse-karakter’ van dit onderwijs vormt overigens zowel de kracht als de zwakheid ervan. Enerzijds is het bijzonder plezierig met één of een paar studenten een semester te kunnen besteden aan datgene wat hun bijzondere interesse heeft: bv. konversatie, het lezen van moderne verhalen, Nederlandse literatuur- en kultuurgeschiedenis, of Vondels Gijsbrecht met speciale aandacht voor de overeenkomsten met de Aeneïs van Vergilius (met een geinteresseerd latinist). Maar anderzijds wil zelfs iemand die uit loutere belangstelling studeert, op een gegeven moment wel eens een tastbaar bewijs in handen krijgen van het feit dat hij tijd en moeite aan een bepaald onderwerp heeft besteed. En een ‘papiertje’ dat officiële waarde had, kon niet worden verstrekt.
In de vorige, afsluitende zin werd de verleden tijd gebruikt, en dit niet zonder opzet. Er wil mee gezegd zijn, dat het hierboven gegeven overzicht van het werk van een lektor Nederlands in Zweden nog wel gold op het moment van schrijven, maar waarschijnlijk verouderd is als het onder ogen van de lezers komt. Er zijn in Zweden nl. stormachtige ontwikkelingen aan de gang op allerlei gebied, niet het minst in het onderwijs. Hervormingen van de lagere en middelbare school hebben het toch al bestaande lerarengebrek doen toenemen, zodat de regering er nu met alle kracht naar streeft de universiteiten zoveel mogelijk leraren in zo kort mogelijke tijd te laten afleveren. De studieëenheid van één punt (zie boven) moet ‘volgens het boekje’ in één semester behaald kunnen worden. Voor vele
| |
| |
vakken is dit altijd mogelijk geweest, maar studenten in de moderne talen hadden vaak tweemaal zoveel tijd nodig. Nu is in het begin van het studiejaar 1966-'67 door de regering aan de universiteiten opgedragen de studieprogramma's zodanig te wijzigen, dat het principe ‘één punt per semester’ ook voor de talenstudenten werkelijkheid zal worden. Vooral de lezer in Nederland, die gewend is aan het idee dat een leraar Duits, Frans of Engels zo'n zes à zeven jaar aan de universiteit studeert, zal zich met verbijstering afvragen, of ze in Zweden dan werkelijk iemand tot bevoegd leraar Duits aan een middelbare school willen verklaren, die... 10 maanden (2 punten is voldoende) Duits gestudeerd heeft. Hierop kan ik slechts antwoorden: ‘Ja, dat willen ze werkelijk’. Maar dit artikel is niet de plaats hier verder op in te gaan.
Bij de wijzigingen van de studieprogramma's zijn natuurlijk allereerst de minder centrale onderdelen verdwenen. En zo komt het Nederlands in het volgend studiejaar niet meer voor als keuze- of verplicht vak, voor hen die 3 punten in het Duits willen behalen, altans voor zover ze leraar willen worden. Volkomen begrijpelijk uiteraard, dat men degenen die zich in 15 maanden moeten bekwamen tot leraar Duits van de eerste rang (3 punten!), niet langer wil belasten met het leren van Nederlands. Maar van Nederlands standpunt erg jammer, dat de kennismaking met het Nederlandse taalgebied nu niet meer voorkomt op het programma van deze studenten Duits. Niet alleen vanwege de kennismaking zelf, maar ook omdat deze kennismaking - zoals hierboven opgemerkt - dikwijls een aanleiding was tot verdere belangstelling. De studie van het Nederlands is nu beperkt tot de ‘licentiander’ en tot degenen die een kursus Duits volgen welke niet voorbereidt op het leraarschap. Het aantal van deze groepen is maar zeer beperkt, vergeleken met de grote scharen ‘gewone studenten’.
Door al het tot nu toe vertelde zal de indruk gewekt zijn, dat er aan de Zweedse universiteiten alleen Nederlands gestudeerd kan worden als onderdeel van de studie Duits, en dus niet als zelfstandig vak, wat de moderne en vele andere talen zijn. Het was inderdaad de bedoeling deze indruk te wekken, het behoort tot de techniek van dit verhaal. De ‘kultuurimperialisten’ die de weg van het Nederlands in Zweden tot zover met belangstelling gevolgd hebben - van het hof via de wetenschappelijke germanistiek naar de studieprogramma's van de toekomstige Duitse leraren, en door de jongste ontwikkelingen bijna verdwenen van de universiteit - zijn steeds somberder gaan kijken. Daarom is het prettig hen nu weer te kunnen opvrolijken.
Allereerst verdient dan vermelding dat er in de tijd van lektor Claes in Gotenburg een ‘studieplan’ voor het vak Nederlands is goedgekeurd. Dit wil zeggen dat er in dit vak tentamen kan worden gedaan voor 1, 2 of 3 punten - waarvoor de eisen worden omschreven - en dat deze punten kunnen worden meegeteld voor het kandidaatseksamen. Helaas wil dit niet zeggen dat er ook onderwijs in dit vak wordt gegeven. De lessen van de Nederlandse lektor voor de germanisten voorzien natuurlijk maar zeer ten dele in de behoeften van degenen die Nederlands als zelfstandig vak studeren. Verder moeten de studenten dan maar zien hoe ze hun kennis verwerven, maar ze kunnen zich wél laten eksamineren. Dit laatste is natuurlijk schone teorie, maar ook niet meer. Op het ogenblik is er in Gotenburg bovendien geen eksaminator voor Nederlands. Tentamen afnemen in een zelfstandig studievak mag nl. alleen een professor - of wie daarmee gelijk te stellen is - en een ‘docent’, een speciale funktie aan een Zweedse universiteit, die alleen aan gepromoveerden wordt verleend. De huidige lektor, drs. Wethly, is echter met zijn proefschrift bezig, dus wie weet wat er in Gotenburg nog eens gaat gebeuren.
In Stockholm echter is al iets gebeurd. Vooral dank zij de medewerking van prof. Korlén, hoogleraar Duits, is de situatie nu zó, dat er een ‘studieplan’ is opgesteld en goedgekeurd, dat er een eksaminator is en dat er onderwijs wordt gegeven. De eksaminator is schrijver dezes (waarmee ik afscheid neem van deze formule: wat volgt is noodgedwongen nogal persoonlijk gekleurd, zodat het persoonlijk voornaamwoord bijna onontbeerlijk is). Nadat ik in juli 1965 in Nijmegen gepromoveerd was, kon ik nl. aan de universiteit van Stockholm tot docent benoemd worden. Dit had twee voordelen: ik kreeg de bevoegdheid van eksaminator en er moest een opvolger komen voor het lektoraat. Het werd een opvolgster: mejuffrouw Delfosse, hierboven al genoemd. Zo waren er dus twee leerkrachten. Deze kombinatie van Zuid en Noord, op zichzelf natuurlijk al waardevol voor het Nederlands onderwijs, bleek in de praktijk nog des te waardevoller door de prettige samenwerking. Door het onderwijs aan de germanisten te beperken tot 2 uur per week, kon lektor Delfosse in Stockholm 4 uur geven aan de nederlandisten, zoals we ze nu wel mogen noemen. De
| |
| |
rest van het onderwijs nam ik op me, en daarmee kon in de bestaande behoefte voorlopig wel worden voorzien.
Toch zou uitbreiding met een derde, part-time leerkracht gewenst zijn, om allerlei redenen, waarvan ik er hier één wil noemen. Het zou nl. goed zijn als er aan de Nederlandse sektie iemand kon worden verbonden die Zweeds als moedertaal heeft, en natuurlijk tevens het Nederlands volledig beheerst. Een dergelijke witte raaf hebben we gevonden in de persoon van een Zweedse gevorderde studente, die vrijwel volkomen tweetalig is. We zouden haar graag belasten met het onderwijs aan de beginners, die in een intensieve kursus in het talenpracticum in acht weken een zo groot mogelijke basiskennis van het Nederlands moeten zien te verwerven, - als we maar geld hadden. Van Zweedse zijden zijn hiervoor geen middelen beschikbaar, vandaar dat we ons tot de Belgische en Nederlandse regeringen gewend hebben. Ons verzoek is in welwillende overweging genomen, maar op dit moment heb ik nog geen definitief antwoord ontvangen.
De status van het Nederlands als zelfstandig vak aan de Stockholmse universiteit - er was een Koninklijk Besluit voor nodig - werd pas in augustus 1966 definitief. Op 1 september begint het nieuwe studiejaar in Zweden, dus we vroegen ons af of er wel studenten zouden komen opdagen voor dit nieuwe vak. Het was natuurlijk toch al niet te verwachten dat het storm zou lopen, maar zeker niet nu het bestaan van deze studierichting pas een paar weken bekend was. Toch konden we in september starten met een man of vijftien. In de loop van het jaar kwamen er nog bij, zodat er nu, na twee semesters, 28 personen staan ingeschreven (wat niet wil zeggen dat die ook allemaal daadwerkelijk hebben gestudeerd). Zeven hiervan hebben al 1 punt behaald - de meesten van hen gaan niet verder - en één 2 punten, terwijl er drie van plan zijn nog deze maand hun eindtentamen te doen: twee voor 2 punten en één zelfs voor 3.
De lezer die zich niet goed kan voorstellen, dat er zoveel studenten zijn die een akademische studie in een vreemde taal, waarmee ze in september 1966 begonnen zijn, in juni 1967 alweer achter de rug hebben, deze lezer - met wie ik meevoel - kan ik wijzen op een aantal verklarende faktoren.
Op de eerste plaats de inrichting van de Zweedse studies, waarover in het bovenstaande in den brede is gesproken. Volgens de nieuwe regelingen moet er dus 1 punt in één semester behaald kunnen worden. Ik heb er bij de opstelling van het studieplan en bij de inrichting van het onderwijs dan ook ernstig naar gestreefd dat dit mogelijk zou zijn.
Verder is het van belang te vermelden dat er onder de 28 ingeschrevenen 7 Nederlanders zijn, 1 Vlaams-Belgische en 7 personen die in Nederland gewoond hebben, of met Nederlandssprekenden getrouwd of verloofd zijn. Dat waren dus in ieder geval al geen echte beginners toen ze zich lieten inschrijven. Van de 13 overblijvenden hadden de meesten zich al eerder met Nederlands beziggehouden, meestal in het kader van hun Duitse studie. Het merendeel ervan hoort tot de bovengenoemde ‘gevorderde belangstellenden’, die nu het vak zelfstandig werd van de gelegenheid gebruik maakten 1 of 2 punten te behalen.
Als derde punt kan vermeld worden dat de Nederlandse taal voor de Zweedse studenten nu ook weer niet zó moeilijk is. Ze hebben een Germaanse taal, Zweeds, als moedertaal en hebben op school twee andere Germaanse talen, Engels en Duits, geleerd. Het blijkt dan ook dat ze na heel korte tijd, soms maar één of twee weken, in staat zijn de lessen in het Nederlands te volgen.
Tenslotte is de onderwijssituatie in een vak met weinig studenten een heel belangrijke faktor. De groepen zijn klein, iedereen krijgt ruimschoots de gelegenheid tot oefening, de benadering is persoonlijk, er is steeds de mogelijkheid iedereen te aktiveren.
Welke eisen worden er nu aan onze ‘nederlandisten’ gesteld? De hoofdzaak is: kennis van het moderne Nederlands, aktief en passief, mondeling en schriftelijk. Hiertoe worden luister- en spreekoefeningen gehouden, vertalingen gemaakt en teksten gelezen. Afgezien van het allereerste begin wordt het onderwijs geheel in het Nederlands gegeven. Bij het beoordelen van de prestaties worden natuurlijk verschillende maatstaven aangelegd, al naargelang de student 1, 2 of 3 punten wil behalen.
Wat de meer teoretische taalkundige kennis betreft, moet grammatica en fonetiek gestudeerd worden; voor 2 en 3 punten wordt een kort overzicht van de geschiedenis van het Nederlands gevraagd.
Bij de letterkunde ligt de nadruk op het zelf lezen van teksten, meer dan op de
| |
| |
literatuurgeschiedenis. Per punt moeten 3000 bladzijden gelezen worden, waarvan 1000 intensief (woord voor woord lezen en verantwoorden) en 2000 ekstensief. Voor 1 punt hoeft alleen moderne literatuur gelezen te worden, op de lijsten voor 2 punten moet wat 17e-eeuws voorkomen en voor 3 punten ook Middelnederlands.
Enige kennis van Nederlandse en Belgische aardrijkskunde en geschiedenis, alsmede ‘realia’, hoort ook tot de tentameneisen. In verband hiermee gebruiken we bij het onderwijs niet alleen literaire teksten, maar ook kranteartikelen. Ook het zelf lezen van kranten en tijdschriften wordt aanbevolen en gestimuleerd.
Tenslotte moeten degenen die 3 punten willen behalen een scriptie maken over een taal- of letterkundig onderwerp. Er zijn er momenteel twee in bewerking: een fonetische studie over de uitspraakmoeilijkheden die Zweedssprekenden in het Nederlands hebben, en een vergelijking van De donkere kamer van Damocles van W.F. Hermans met de Zweedse vertaling ervan - waarbij heel wat fouten aan het licht komen!
Als men dit alles zo overziet lijkt het misschien niet gering, vooral gezien de korte tijd waarin de stof verwerkt moet worden. Toch blijkt het in de praktijk heel wel mogelijk, zelfs voor ‘gewone’ studenten, zonder voorkennis. Een Zweeds meisje - we noemen haar graag ‘onze modelstudente’ - die in september van het nulpunt begon, deed in januari - binnen de vijf maanden! - een zeer goed tentamen voor 1 punt, waarvoor ik zelfs 1,5 (= met lof) kon noteren. En dit laatste mag dan niet gelden voor de studente die op 10 december 1966 als eerste in de Zweedse geschiedenis een tentamen Nederlands-als-zelfstandig-vak aflegde - van welk heuglijk feit hierbij een foto wordt afgedrukt -, haar praktische taalbeheersing was wel zodanig, dat ik haar met een gerust hart naar een wedstrijd ‘Nederlands spreken voor buitenlandse studenten’ zou sturen.
Laatstgenoemd tentamen vond plaats in Uppsala. Want al is Nederlands alleen in Stockholm een zelfstandig studievak geworden, ook in Uppsala maken belangstellenden van de gelegenheid gebruik een punt in de wacht te slepen. Ze moeten zich dan wel in Stockholm laten inschrijven, maar kunnen verder voor onderwijs terecht bij lektor Delfosse - immers aan beide universiteiten verbonden - die daarvoor haar ‘ekstra uren’ gebruikt, en gedeeltelijk bij mij, die ook in Uppsala woon. Ook het tentamen kan bij mij thuis worden afgelegd, dus het wordt de studenten bepaald gemakkelijk gemaakt. Toch moet ik waarschuwen tegen de misvatting als zou het na elk tentamen zo feestelijk toegaan als op de hier afgedrukte foto. Er is zelfs al eens iemand gezakt in Uppsala!
Tenslotte zou men zich kunnen afvragen waaróm onze studenten Nederlands studeren. Wel, tot nog toe gelukkig op de eerste plaats omdat ze het leuk vinden. Dat is uiteraard begrijpelijk voor hier wonende Nederlanders, of Zweden met Nederlandse betrekkingen. Dat het ook voor gewone Zweden kan gelden, lijkt me alleen maar verheugend. Maar wat de praktische kant van de zaak betreft: wat kun je ermee doen? Allereerst kan 1 punt of zelfs 2 punten Nederlands een aanvulling zijn bij 5 of 4 punten in schooltalen (bv. Duits en Engels), om het totaal van 6 te bereiken, dat voor het kandidaats vereist is. Dat is dus een ‘binnen-universitair’ nut. Wat het nut voor het praktische leven betreft, hebben we tot nu toe alleen de ervaring opgedaan dat sommige van onze studenten het biblioteekwezen in willen, waar kennis van minder bekende talen zeer op prijs gesteld wordt. Zelf hadden we nog aan andere mogelijkheden gedacht, waarvan de voornaamste wel is: een funktie bij een van de vele Zweedse vestigingen in het Nederlands taalgebied, of bij een filiaal van een Nederlands of Belgisch bedrijf hier in Zweden. We hebben aan de betrokken ondernemingen onlangs dan ook een cirkulaire gestuurd, om ze op het bestaan van onze Nederlandse kursussen te wijzen.
Zo zijn wij in Stockholm en Uppsala bezig met het Nederlands-nieuwe-stijl. De bakens zijn juist op tijd verzet, want het getij begon te verlopen. We varen pas een jaar volgens deze nieuwe koers, maar de eerste ervaringen zijn niet ongunstig. Onze voornaamste zorg voor de toekomst is de kontinuïteit. De huidige eksaminator is aangesteld in een tijdelijk dienstverband, dat van jaar tot jaar verlengd moet worden. De mogelijkheid bestaat altijd dat deze verlenging om een of andere reden niet kan plaatsvinden. Het is daarom dringend gewenst dat deze tijdelijke aanstelling in een vaste zal worden omgezet. Wij hopen dat de Zweedse autoriteiten hiertoe zullen overgaan, maar kunnen hier zelf weinig invloed op uitoefenen. Blijvende belangstelling van de Zweedse studenten voor dit vak zal in dit verband van doorslaggevende betekenis zijn.
(De gebruikte spelling is die van de redaktie en niet die van de schrijver van dit artikel.)
|
|