Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend§ Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot4) Nae de wijse Ga naar voetnoot3): O Rat van auontueren.
Ga naar margenoot+ ALsmen schreef duyst vijfhondert
En daer toe noch vijftich Jaer
Was menich mensch verwondert
Den laetsten Januarij voorwaer
Van vrome Christenen viere
Vrymoedich end onueruaert
Opgheoffert binnen Liere
In Brabant, wiens bloet seer diere
God sal eysschen vanden boosen aert
Ga naar voetnoot1).
Wanneer sy dees Schaepkens vingen
Daer en ghebrack gheen ghewelt
Sy volchden die voren ghingen
Vet
Ga naar voetnoot2) waren
sy, dit vry vertelt
God hadse self alderwegen
Vercoren end wtgesocht
Dies sy so
Ga naar margenoot‡ slachschaepkens plegen
Niet mijende storm, hagel, noch regen
Totten slachhuyse waren ghebrocht.
Ga naar margenoot+ Totten
Rade gheleyt zijnde
Vraechden sy na haer lieder gheloof
Om dwelck te belijden elck pijnde
Ga naar voetnoot3)
Voor die Heeren blint ende doof
Ga naar margenoot† Cracht sy van bouen ontfingen
En door haren mont sprack Gods geest
Sy en sochten niet te ontspringen
Door geueynstheyt oft ander dingen
Maer sy spraken vry onbeureest.
Tot v lieden verantwoorden
Sijt ghy gestelt, sprack de Schout seer net
Goyuaert sprack voor al diet hoorden
Mijns gheloofs haluen, elck hier op let
Dat heb ick vrymoedich beleden
Gheen ander ick kiesen en sal
Ick ben daer oock mede te vreden
Al sout ghy my doen ontleden
Ga naar voetnoot4)
Ick blijuer by sonder afual.
| |
[pagina 570]
| |
Corts daer na wert haer ghelesen
Tmandament van des Keysers Raet
Wat segt ghy lieden van desen
Verstaet ghijt wel dat hier in staet?
Sprack den Schout hooghe van moede
Waer op dat antwoorde gaf
Goyuaert met seer coelen bloede
Spreeckende ghelijck de vroede
Sachtmoedelijck ende niet straf.
God die heeft ons ghegheuen
Door Christum een eewich beuel
Dwelck ons Marcus heeft beschreuen
In zijn sestiende Capittel wel
Dat alle
Ga naar margenoot‡ die
gheloouen
En ghedoopt werden daer naer
Werden salich, maer God sal berouen
Vande salicheyt, ende verdouen
Ga naar voetnoot1)
Al die niet en gheloouen, dits claer.
Maer den Keyser groot van machte
Na des werelts blint aensien
Heeft hier teghen met crachte
Ga naar margenoot+ Een
ander beuel doen geschien
Datmen al die haer laten doopen
Toprecht geloof bekennende eerst
Sonder gracy oft eenich hoopen
Aen eenen staeck sal knoopen
En verbranden met fel tempeest.
Dese twee Mandamenten
Tegen malcanderen staen
Hoort Heeren ende Regenten
Een van tween willen wy versmaen
Niemant en sy dit verholen
Gods beuel dat willen wy hoen
Al leert Satan in zijn scholen
Dat wy ketters zijn ende dolen
Tegen Godts woort wy niet en doen.
Ghebracht zijnde inde vierschare
Anneken vroom en wel gemoet
Was geuraecht int openbare
Vanden Schout ras metter spoet
Begeert ghy geen genade
| |
[pagina 571]
| |
Eer dat ordeel ouer v gaet
Sy sprack met rijpen rade
Ick sal begeeren vroech en spade
Gratie van Godt mijn toeuerlaet.
Van vijfentseuentich Jaren
Ga naar voetnoot1)
Een vrouwe
Mariken bekent
Was geuraecht: Wilt ghy verclaren
V sonden voor den Priester ient
Sy antwoorde sonder verstooren
Ick ben droeuich en my is leet
Dat ick hebbe laten hooren
Met haer sterffelijcke ooren
Mijn sonden die Papen wreet.
Als Goyuaert een vroom broeder
Na de vierschare was geleyt
Heeft hy als een cloeck beuroeder
Ga naar voetnoot2)
Tot eenen hoop Papen geseyt
Treckt wt v lange cleeren
Doet
Ga naar margenoot* sacken aen, stroyt sonder respijt
Ga naar margenoot+ Asschen
op v hooft, en wilt leeren
Als die van Niniue bekeeren
Betert v, want tis meer dan tijt.
Als hy in des Rechters huyse
Van die dienaers was geset
Sprack den Schout al met abuyse
Om verschonen hem ende die Wet
Wilt ghy geen gratie begeeren
Waer op Goyuaert sprack excellent
V gracy wil ick van my weeren
Want wat ick niet en mach ontbeeren
Sal God geuen den hoochsten Regent.
Goyuaert van die Broeders siende
Sprack tot haer met blijde gemoet
Sijn aensicht van haer myende
Ga naar voetnoot3)
Trooste hy haer met woorden soet
Seggende: Ick bidde den Heere
Dat ghy alle dus sitten muecht
| |
[pagina 572]
| |
So ick sitte tot desen keere
Om vermeeren Christus eere
Door zijnen geest vol troost en vruecht.
Die Schoutet coste niet lijden
Die woorden, dies wert hy ontstelt
Swijcht (sprack hy) ten desen tijden
V preken doch hier niet en gelt
Heer Schout, sprack Goyuaert seer stille
Vijf of ses woorden spreeck ick maer
Die my God vry van geschille
Ga naar voetnoot1)
Door zijn genade en wille
Geeft te spreken, valt v dat so swaer.
Hy hoorde noch murmureeren
Tsimpel volck, sprekende onwijs
Twelck hy niet en liet passeren
Maer hy sprack (Godt geuende prijs)
Dit heeftmen al sien geschieden
Van des oprechten
Ga naar margenoot‡ Abels tijt
En verwondert v niet goe lieden
Want
Ga naar margenoot† na alle Schrifts
bedieden
Den oprechten veel versmaetheyt lijt.
Ga naar margenoot+ Die
dienaers die by hem stonden
Spraken beyde met woorden fel
Ghy en moecht hier niet vermonden
Den Schout en wilt niet, dus swijget snel
Terstont so heeft daer gesloten
Sijn mont die almachtige Heer
Twelck menich mensch heeft verdroten
En seyden: Wat blijft daer besloten
In zijn hert, och mocht hy spreken meer.
Gielis een broeder van vieren
En was niet een woort geuraecht
Noch in geender manieren
Heeft hy oock yet gewaecht
God toonde daer wel te degen
Also elck mochte mercken fijn
Dat beter is geswegen
Dan gesproocken, voor die staen tegen
Gods woorden die vriendelijck zijn.
Ick moet verhalen sonder gecken
Hoe die Papen noch stonden by een
| |
[pagina 573]
| |
Alsmen Goyuaert sonder trecken
Ga naar voetnoot1)
Wederom leyde na den Steen
Een van die principale
Track wech om te wesen abschons
Ga naar voetnoot2)
Hy vreesde seer Goyuaerts tale
Dander riepen int generale
Domine, domine blijft by ons.
Opten dach dat dees vrienden storuen
Waren sy alle viere versaemt
Vruecht sy met malcander verworuen
Ende songen tsamen onbeschaemt
Met vriendelijcken accoorde
Ga naar margenoot* Salich is
die man geheeten en goet
Ga naar voetnoot3)
So datment op de merct licht hoorde
Noch songen sy als ongestoorde
Den eenenveertichsten Psalm met ootmoet.
Den schout track na tgeuanckenesse
En sprack: Goyuaert zijt ghy niet beraen
Waer op Goyuaert dede een lesse
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot* Ten
sy dat ghy v betert saen
Op v sal Gods straf vlus
Ga naar voetnoot4) comen
De Schout terstont ter venster wt sach
En sprack: Sal God dan verdommen
Desen gantschen hoop niet om sommen
Ga naar voetnoot5)
Waer op Goyuaert hem dede gewach.
Gods woort sonder te vermeeren
Ga naar voetnoot6)
Heb ick tot v gesproken heer Schout
Maer hier zijn (hoop ick) die Godt eeren
En vreesen, menschen ionck end oudt
Den Schoutet seer qualijck te vreden
En vercrijgende cleynen lof
Ginck ras na
Anneken treden
En sprack met schoonschijnende reden
Anneken wat segter ghy of?
Anneken met een verblijden
Sprack: Heer Schout dit v kennelijck sy
Datmen in dees stadt ten tween tijden
Groote eere bewesen heeft my
| |
[pagina 574]
| |
Ten eersten als ick mijn man troude
Ten tweeden als hy Keyser
Ga naar voetnoot1) was
Maer met oogen ick noyt aenschoude
Vruecht die in my niet verfloude
Also ick doe nv op dit pas.
Goyuaert ter dootwaert gaende
Dede hy een seer schoon vermaen
Tot alle die daer waren staende
Straffende het schimpich versmaen
En sprack: Weet dat wy niet en steruen
Om
Ga naar margenoot* diefte, moort oft ketterijen
Maer om dat wy soecken Gods eruen
Door zijnen wille te verweruen
En zijn woorden ongeueynst belijen.
De Buel sprac: Wilt van spreken mijden
Oft ick sal v stoppen den mont
Goyuaert sprack: Laet Godt betijden
Ga naar voetnoot2)
Met my eenen cleynen stont
Betert v ghy, cort is v leuen
Dit hoorende een broeder sprack
Ga naar margenoot+ God die
wil v stercheyt geuen
O ia, sprack hy, Gods cracht verheuen
Door zijn geest en wert in ons niet swack.
De Monick die wilde spreken
Mariken, maer Goyuaert sach toe
En sprack: Vliet met v loose treken
Ghy verleyder, van v zijn wy moe
Gaet tot v volck sonder dralen
Dijns en hebben wy geen gebreck
Ga naar voetnoot3)
Sijnen moet sachmen daer falen
Siende datter niet en was te halen
Dan versmaetheyt, dies nam hy vertreck.
Als sy binnen den rinck quamen
| |
[pagina 575]
| |
Stonden die Gildebroers seer verstaeft
Ga naar voetnoot1)
Doen sprack Goyuaert na tbetamen
Hoe staet ghy dus
Ga naar margenoot* gestoct en gestaeft
Also deden oock de Joden
Als sy Christum brachten ter doot
Wy staen hier als zijn boden
In tijen hadden wy wel geuloden
Hadden wy geureest voor desen noot.
Na desen vielen te samen
Die vier Vrienden op haer knien
Als sy die staecken vernamen
Ga naar voetnoot2)
Daer den brantoffer moeste geschien
Na tgebedt opstaende sy custen
Malcander met blijden aenschijn
Daer na Anneken met lusten
Hief een liedt op, als den gerusten
Ga naar margenoot†
Op v betrou ick o Heere mijn.
Die dienaers die by haer stonden
Spraken: Wilt ons hier swijgen ghy
Waer op men hoorde vermonden
Goyuaert: Neen suster singet vry
En hielp haer singen sonder trueren
Ga naar voetnoot3)
De dienaers waren daerom gram
En den schout, want ter selfder vren
Riep hy een dienaer met versueren
Ga naar voetnoot4)
Die seer haestelijck tot hem quam.
Ga naar margenoot+ Hy
seyde hem wat in zijn ooren
Daer na hy seer snellijck ginck
Totten Buels knecht, die met verstooren
Also saen als hy de mare ontfinck
Aen Goyuaert hem schicte te wercke
Om breydelen
Ga naar voetnoot5) in corter stont
Maer Goyuaert sloot als de stercke
Staende vrymoedich inden percke
Sijn tanden, en bewaerde zijn mont.
| |
[pagina 576]
| |
Met eenen lacchenden monde
Sprack Goyuaert voor wijf en man
Ick soude ten desen stonde
Noch wel singen metten breydel an
Maer Paulus seyt:
Ga naar margenoot* Singt God int herte
Den Buel toonde dat hy was onuroet
Nijdich ende quaet van perte
Ga naar voetnoot1)
Als hy Anneken, twelck menich smerte
Stelde int hemde een vrouwe soet.
Een dienaer Gielis vraechde
Is hier geen van v volck dat ghy siet
Twelck Gielis qualijck behaechde
En antwoorde: Weet ghy anders niet
Om my hier mede te quellen
Wat segt ghy? heeft Goyuaert geuraecht
Hy vraecht na ons medegesellen
Goyuaert sprack: Al const icker tellen
Twintich, van een waer niet gewaecht.
Ghy meent (sprac Goyuaert) te versmooren
Met ons te dooden dat Godlijck woort
Maer door dit sien ende hooren
Sullender noch hondert comen voort
Ende die waerheyt aenmercken
Aenden staeck staende sprack hy noch
Ga naar margenoot†
Betert v, toont boete met wercken
En wilt v met Gods woort verstercken
Geen tijt der boeten wert hier na doch.
Een dienaer hebbende met wijne
Een flessche, sprack sonder delay
Begeert ghy ten desen termijne
Ga naar margenoot+ Te
drincken? Goyuaert antwoorde fraey
Ons en lust niet om te drincken
Van uwen wijn flau ende cranck
Want
Ga naar margenoot† nieuwen most sal ons schincken
Onsen Vader sonder vermincken
Ga naar voetnoot2)
In zijn rijck eenen eewigen dranck.
Als tvolck meynde dat doude vrouwe
Aenden staeck staende was geworcht
Haer Bruydegom zijnde getrouwe
Nergens voren en heeft sy
Ga naar voetnoot3) gesorcht
| |
[pagina 577]
| |
Maer een liedt heeft sy opgeheuen
God schenckende lof ende danck
Twelck als Anneken heeft beseuen
Ga naar voetnoot1)
Sanck sy mede sonder sneuen
Ga naar voetnoot2)
Vyerige liefde haer daer toe dwanck.
Staende aen de staecken gebonden
Elck aen zijnen hals met een strop
Vrymoedich met lacchende monden
Slaende vriendelijck haer oogen op
Hebben sy malcander met nicken
Lieffelijck getroost ende gegroet
En door noch meer ander sticken
Ga naar voetnoot3)
Sachmense malcander toeschicken
Vroom betrouwen ende stercken moet.
Het is oock claer gebleecken
Datmen haer te veel sanck en sprack
Alsmen Goyuaert om zijn spreecken
Eenen breydel in zijnen mont stack
Twelck alst de menschen saghen
Hielden som
Ga naar voetnoot4) daer mede haer
spot
Ander hoordemen gewagen
Hoe machmen dit volck aldus plagen
Haer spreken, singen is doch al van Godt.
Lof, danck, prijs, glory end eere
Moet God inder eewicheyt geschien
Die al zijn Ledekens teere
Van stercheyt en vruecht can voorsien
So datmense niet en can dwingen
Met smeecken, gewelt of torment
Ga naar margenoot+ Totter
doot sy leeren en singen
Twelck den boosen niet can gehingen
Ga naar voetnoot5)
Want Gods crachten zijn hem onbekent.
|
|