Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend
[pagina 563]
| |
§ Ga naar margenoot* Ga naar voetnoot2) Nae de wijse: Adieu reyn bloemken Ga naar voetnoot1).
Ga naar margenoot+ AEnhoort
Godt hemelsche Vader
Ons clagen in deser tijt
Och Heere weest ons bewaerder
O Godt Vader ghebenedijt
Den Satan is beuangen met nijt
Om onse sielen te verderuen
En om v leden te doen steruen
Dat bewijst hy met grooter spijt
Ga naar voetnoot3).
Och Heere God almachtich
Ga naar margenoot+
Ick clage v mijnen noot
Datter om die waerheyt crachtich
So vele steruen die doot
En lijden hier so menighen stoot
Met onthoofden, verdrencken, verbranden
Comen sy hier tot schanden
Ist niet een iammer groot.
Dit heeftmen wel connen aenschouwen
Tantwerpen in corten termijn
Hoe veel datmer
Ga naar voetnoot4) sach benouwen
Die voor de waerheyt gestoruen zijn
So seggen wij, o Heere fijn
Geeft v knechten moet ten desen
Als sy so veruolget wesen
Dat sy aenschouwen v aenschijn.
Joncker Jan van Jmmercelen
Ga naar margenoot+ Is
gecomen binnen der stadt
Marcgraef geworden, hoe soud ict helen
Int Jaer duysent vijfhondert plat
Ga naar margenoot+
En vijfenvijftich, verstaet wel dat
Heeft hy beginnen te ontleden
Ga naar voetnoot5)
Die sochten te leuen in vreden
| |
[pagina 564]
| |
En wandelen den rechten pat.
Ten eersten oock al voren
Ga naar margenoot+
Peter met den cruepelen voet
Ga naar margenoot+
Jan droochscheerder wilt hooren
Ga naar margenoot+
Hans borduerwercker, zijt dit vroet
Ga naar margenoot+
Frans sweertveger metter spoet
Dese zijn vrymoedich gebleuen
Op de Merct verlieten haer leuen
En verwachten den Bruydegom soet.
Ga naar margenoot+
Tanneken vander Leyen
Een ionge dochter van Gent
Die en sal niet meer schreyen
Inde Schelde haer leuen geent
Ga naar margenoot+
Bartholomeus potbacker bekent
Ga naar margenoot+ Daer na
Rommeken
Ga naar voetnoot1)
gepresen
God haddese wtgelesen
Sy storuen op de Merct present.
Int Jaer van sesenvijftich
Ga naar margenoot+
Sijnder twee gegaen in vre
Seer wijs en oock voorsichtich
Ga naar margenoot+
Abraham die seer wel dee
Ga naar margenoot+ Ende
Jan de Cudse
Ga naar voetnoot2) oock mee
Op die Merct haer leuen gelaten
Saechtmoedich, willet vaten
Tantwerpen binnen der Stee.
Int Jaer seuenenvijftich
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+
Marten saeyweuer ras
Ga naar margenoot+
Joris doudecleercoper niet listich
Ga naar margenoot+
Willem droochscheerder op dat pas
Ga naar margenoot+
Peter die backer oock daer was
Ga naar margenoot+
Victoor en ginck niet bezijden
Op de Merct moestense lijden
Ga naar margenoot+ Int
vleys broos als glas.
Ga naar margenoot+ Na huys was
Jeronimus verlangen
Ga naar margenoot+ Met
Lauwereys van Gelder aensiet
Ga naar margenoot+
Peter die muelenaer was mee geuangen
Ga naar margenoot+
Jacob van Iperen, vaet dit bediet
Ga naar margenoot+
Marten die Wael vergaten sy niet
Omdat sy op God betrouden
Syn sy den hals afgehouden
| |
[pagina 565]
| |
Dit is op den Steen geschiet.
Ga naar margenoot+
Margriet Jeroons huysurouwe
Ga naar margenoot+ En
Janneken op Dexterlaer
Ga naar margenoot+
Claerken was oock getrouwe
Op den Steen verdroncken, niet openbaer
Int Schelt geworpen daer naer
Daer heeftmense sien drijuen
Opt water, met schoone witte lijuen
Dat bleeck wel also claer.
Int iaer achtenvijftich
Ga naar margenoot+ wilt mercken
Ga naar margenoot+
Jacob die Metser metten breydel an
Ga naar voetnoot1)
Vrymoedich als den stercken
Op de Merct voor menich man
Ga naar margenoot+
Lowijs die Weuer quammer niet van
Op den steen onthooft sonder sneuen
Ga naar voetnoot2)
Ga naar margenoot+
Janneken isser oock gebleuen
Ga naar margenoot+ En
Nohele
Ga naar voetnoot3) in den tobbe dan.
Ga naar margenoot+
Frans Tibau wilden sy niet verschonen
Op den steen onthooft sonder geschal
Ga naar margenoot+
Cleynen Dirck, Godt salt hem loonen
Op den Steen onthooft verstaget
Ga naar voetnoot4) al
Ga naar margenoot+
Henrick leeruercooper sonder afual
Ga naar margenoot+
Anthonis wilde hem verneeren
Ga naar margenoot+
Dirck die schilder moest mee passeeren
Om te knielen voor den Buel seer mal.
Ga naar margenoot+
Hans de duytsch
Ga naar voetnoot5) wilde lieuer verkiesen
Op den Steen te storten zijn bloet
Dan Godes rijck te verliesen
Dat bewees hy met cloecken moet
Voor tquaet sal hy hebben dat goet
Sy dooden hem met gewelde
En smeten zijn lichaem int Schelde
| |
[pagina 566]
| |
Ga naar margenoot+ Als
sotte menschen onuroet.
Ga naar margenoot+
Hans de smit wilde niet swichten
Ga naar margenoot+ Noch
Sander oock aldaer
Ga naar margenoot+
Hans van Borculo doort verlichten
Ga naar voetnoot1)
Ga naar margenoot+ En
Peter in de vette waer
Ga naar margenoot+
Geert perssement wercker eerbaer
Ga naar margenoot+
Arent al sonder verdrieten
Sy ghinghen haer bloet vergieten
Op de Merct voor de gheheele schaer.
Ga naar margenoot+
Grietken en wilde niet versaken
Ga naar margenoot+
Tanneken en spaerde niet haer lijf
Ga naar margenoot+ Noch oock
Stijnken van Aken
Ga naar margenoot+ Met
Lijnken Henricks Joncwijf
Bleuen by der waerheyt stijf
Dese ginghen sy verdrencken
Op den Steen, willet ghedencken
Crom gebonden, ist niet een vuyl bedrijf?
Int Jaer negenenvijftich
Ga naar margenoot+
laetstleden
Ga naar margenoot+
Fransken de vroeyvrouwe aenhoort
Ga naar margenoot+
Naenken leervercoopster met goede seden
Ga naar margenoot+
Pluenken vander Goes ooc ruste oorboort
Ga naar voetnoot2)
Die storuen inden tobbe ongestoort
Ga naar margenoot+
Gielis van Gent heuet sweert ontfangen
Ga naar margenoot+ Met
Adriaen aenden staeck ghehangen
Storuen op den Steen met goet accoort
Ga naar voetnoot3)
Ga naar margenoot+
Mariken Frans met goet betrouwen
Ga naar margenoot+ En
Neelken een dochter snel
Sy wilden Gods rijcke behouwen
Ga naar margenoot+
Betken beweest oock also wel
Ga naar margenoot+
Mayken Cadts en sochte niet el
Ga naar voetnoot4)
Ga naar margenoot+
Magdaleenken wt God geboren
Ga naar margenoot+ En
Aechtken van Sirckzee vercoren
Sy en waren niet rebel.
Ga naar margenoot+ Het oude
Mayken vol goede zeden
Is
Ga naar margenoot†
dubbelder eeren weert
Ga naar margenoot+
Grietken Bonauentuers heeft gheleden
Ga naar margenoot+ Met
Mayken de Corte doort sweert
De
Ga naar margenoot‡ Croone
hebben sy begheert
Hoe cant de Marcgraef verweruen
| |
[pagina 567]
| |
Ga naar margenoot+
Vroukens doort sweert te doen steruen
So iammerlijck, dat elcken deert.
Ga naar margenoot+
Andries Langedul sonder beyen
Ga naar margenoot+
Mattheus potbacker met hem
Ga naar margenoot+ En
Lauken vander Leyen
Waren als een Lammeken tem
Ga naar voetnoot1)
Ga naar margenoot* En
hoorden na des Heeren stem
Bleuen inder waerheyt onuerdoruen
Daerom zijn sy doort sweert gestoruen
Om te comen int nieu Jerusalem.
Int Jaer tsestich
Ga naar margenoot+, vaet dese reden
Ga naar margenoot+
Anthonis Claessen, dit verstaet
Ga naar margenoot+
Joris heeft
Ga naar margenoot† den engen
padt ghetreden
Ga naar margenoot+
Thielman beweest oock metter daet
Ga naar margenoot+
Hans de backer was niet desperaet
Daerom zijn sy inden Tobbe verdroncken
Ga naar margenoot‡ Nieuwen
wijn sal haer werden geschoncken
By onsen Vader delicaet.
Ga naar margenoot+
Gommer metser een vroom broeder
Ga naar margenoot+
Peter van Spaengien
Ga naar voetnoot2) moester by
staen
Ga naar margenoot+
Jacob goutsmit zijnder sielen behoeder
Inden tobbe moesten sy saen
Ga naar margenoot+
Doof Betken en wilde niet afghaen
Ga naar margenoot+ En
Betken van Gent sonder trueren
Ga naar margenoot+ Noch
Lijsken smits tot geender vren
Inden Tobbe moesten sy haer baen.
Ten laetsten verstaet ons dichten
Ga naar margenoot+ Een broeder
Lenaert Plouier
Ga naar margenoot+
Janneken en wilde niet swichten
Altijt int wesen goedertier
Ga naar margenoot+
Mayken van Aken heeft geleden hier
Sy sullen ontfangen de
Ga naar margenoot*
Croone
Int eewich leuen seer schoone
Ga naar margenoot+
Sy zijn beproeft
Ga naar margenoot† alst gout int vyer.
Dese hebben alle gheleden
Ga naar margenoot+
Al voor de waerheyt reyn
Ga naar margenoot+
Tantwerpen al binnen der Stede
Ga naar margenoot+
| |
[pagina 568]
| |
En betrouden op Christum haer greyn
Wy bidden v broeders gemeyn
Ga naar margenoot+ Wilt
Godes woort doorgronden
Schout alle loose vonden
En fondeert v op Christum alleyn.
Jan de Tasmaker sit noch geuangen
Ga naar voetnoot1)
Als wy dit stelden, nemet in danck
Nae Godts rijcke was zijn verlangen
Hy was int vleys so cranck
En hy was meer dan eens ter banck
Maer om zijn broeders niet te beswaren
En wilde hem seluen niet sparen
Vyerighe liefde hem daer toe dwanck.
Och houdet ons ten goeden
Dat wy hier hebben ghedicht
Wilt v tot duechden spoeden
Ga naar voetnoot2)
En wandelt altijt int licht
Met een open claer ghesicht
Het is gheschiet wt liefden reyne
Oorlof broeders en susters gemeyne
Siet dat ghy uwen naesten sticht.
|
|