Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend
[pagina 560]
| |
§ Ga naar margenoot* Na de wijse: Och Heere ghy staet altijt in mijnen sinne.
Ga naar margenoot+ O Heere Godt eewich Vader verheuen
Tot v clage ick al mijnen noot
Ga naar margenoot† Al die hier godsalich willen
leuen
Die worden veruolcht met versmaetheydt groot.
Alsmen schreef duysent en vijfhondert
Ende daer toe noch tsestich Jaer
Doen was tgemeyn volc seer verwondert
Van twee Christen, gebracht in de vierschaer.
Sy werden gestelt al voor de Heeren
Ga naar margenoot‡ Als slachschaepkens opt selue pas
De Schout socht
Goris te verneeren
Hy vraechde hem, of hy herdoopet was.
Ick ben gedoopt na Christus leere
Als hy geboot zijn Apostolen fijn
Ga naar margenoot* Gaende predict alle volck na en veere
Den geloouigen gedoopt sal salich zijn.
Inden Name des Vaders crachtich
Des Soons ende des heyligen Geest
Moetet geschien, so scrift tuycht warachtich
Sy moeten zijn geleert en geloouen eest
Ga naar voetnoot2).
De Schout die was hooge geseten
Hy vraechde
Ga naar margenoot+
Joachim hier na seer ras
Ende begeerde van hem te weten
Oft hy oock al mede gedoopet was.
Ick houde aen
Ga naar margenoot† eenen Doop
bequame
Ga naar voetnoot3)
Aen eenen Heere, aen eenen God
De Heeren gingen hen versamen
Des Keysers mandament was haer gebodt.
Joachim die sprack vry sonder sneuen
Wy bedancken v mijn Heeren goet
Ga naar margenoot‡ God die willet v lieden vergeuen
Vwe blintheyt des herten onuroet.
Als sy wt de vierschare quamen
| |
[pagina 561]
| |
So spraken sy sonder verdriet
(Geensins soeckende hooge namen)
Ga naar margenoot* Wy schamen
ons des Euangeliums niet.
Men hoorde daer de stemmen clincken
Also sy gingen lancx de straet
Een Liedeken (wilt dit gedincken)
Songen sy als dit veersken
Och Heere ghy staet altijt in mijnen sinne
Ga naar margenoot†
Mijn siele verlanget om by v te zijn
Mijn hert is ontbroken
Ga naar voetnoot2) door v minne
Ga naar margenoot‡ Och wanneer sal ic comen voor
v aenschijn.
Ga naar margenoot* En wiltse niet vreesen, sprack Joachim crachtich
Al die dat lichaem dooden snel
Hier na sullen wy verblijden machtich
Adieu mijn lieue broeders, sprac Goris wel.
Men sachse daer henen gangen
Als Ruesen int geloof ydoon
Den
Ga naar margenoot‡ engen wech met groot verlangen
Al na dat nieuwe Jerusalem schoon.
Als sy nv quamen op de stede
Daer den Brantoffer moeste geschien
Ga naar margenoot† Sy gauen daer den cus des vrede
Malcanderen al na Paulus bedien.
Als sy aen den staeck waren gebonden
Daer sy doen souden haer offerande fijn
Joachim die hoordemen vermonden
Ga naar margenoot* O
Vader willet mijns genadich zijn.
Ga naar margenoot+ Ick
danck v Vader bequame
Ga naar voetnoot3)
Dat ghy my
Ga naar margenoot† weerdich hebt gemaect
Te lijden om uwen grooten Name
Staet my nv by, ende ons genaect.
Goris die sprack met goede seden
Heere ghy weet hoe ick v heb gesocht
Hierom moet ick nv steruen ter stede
Dat ic om mijne salicheyt heb gewrocht.
Ghy borgers en wilt doch niet vreesen
Al steruen wy om de waerheyt bloot
Ga naar voetnoot4)
Ga naar margenoot‡ Christus
is ons voorgegaen in desen
Want hy is
Ga naar margenoot*
onsen Hertoge minioot
Ga naar voetnoot5).
| |
[pagina 562]
| |
Als sy aen de staecken stonden
Verbeydende lijdtsamelijck de
Ga naar margenoot† croon
Sy hebben ontloocken hare monden
En songen dit oorlof liedeken schoon.
Ga naar margenoot+
Orlof aen broeders en susters gemeen
Wy moeten nv scheyden
Tot dat wy comen by Christum alleen
Ons Hooftman en anders geen
Wilt v daer toe bereen
Daer wil ick v verbeyden.
Dese heyligen goet van fame
Riepen dicwils in nooden meest
Ga naar margenoot* O
hemelsche Vader eersame
In v handen beueel ick mijnen gheest.
O ghy heyligen
Ga naar margenoot† wt Godt geboren
Ontfangt dit voor een blijde maer
Hier hebben sy haer leuen verlooren
Maer nv
Ga naar margenoot‡ leggen sy
onder den Altaer.
Ga naar margenoot* Int
witte cleet sullen sy blincken
Ga naar margenoot† Gelijck de Son in des Vaders
throon
Ga naar margenoot‡ Nieuwen wijn die sal God haer
schincken
Ga naar margenoot* Ende
hemels broot tot haren loon.
Ga naar margenoot† Noyt oore en conste
gehooren
Noch geen ooge en heuet gesien
Hoe dat Christus zijn wtuercooren
In zijnder Bruylofte sal verblien.
Ga naar margenoot+ Och
broeders en laet ons doch niet vresen
Al worden wy ter werelt gedoot
Wy sullen verblijden int hemelsche wesen
Al met dat lief getal der heyligen groot.
O Heere maecket my doch weerdich
En wilt my stercken door uwe cracht
Dat ic mach lijden om uwen naem volheerdich
Ende also betuygen v groote macht.
Oorlof broeders, dat ick dit wtrichte
Ga naar voetnoot1)
Dat is gedaen wt liefden soet
Oft icker yemant mede mocht stichten
Het is gedicht van twee heyligen
Ga naar voetnoot2) goet.
|
|