Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend§ Ga naar margenoot* Na de wijse: Mijn God waer sal ic &c. Ga naar voetnoot2).
Ga naar margenoot+ HOort vrienden, ick schenck v
een liet
Weest hier in niet versleghen
Wat daer in Zuytlant
Ga naar voetnoot4) is geschiet
Laet ons voortgaen in Gods wegen
Ga naar margenoot* Want
de rechtueerdighe sielen zijn
Al in de handen Gods, hoort mijn
Ga naar margenoot‡ Den tweeden doot is haer geen
pijn.
Het is gebuert, dat menich mensch sach
Int Jaer van negenenvijftich kenlijck
Nouember den negenentwintichsten dach
Dat voor de werelt seer schentlijck
Jan Jansz Brant worde geuaen
Sijn vrou was swaer, heeft na gegaen
Sy hieldense beyde, heb ick verstaen.
De man (scheen) was voorsien van Godt
Al om dat goede te lijden
Ghebracht te Geervliet op dat Slot
Die Heere die halp hem strijden
Doen hy zijn goet verquiste, verdranck
Ga naar voetnoot5)
Moch hi daer wel woonen, sonder bedwanc
Ga naar margenoot‡ Maer in zijn Godtsalige leuen niet lanck.
Sy brachten hem haer Geleerde by
| |
[pagina 551]
| |
Hy is volstandich gebleuen
Dit is den rechten wech, sprack hy
Al tot dat eewige leuen
Ga naar margenoot* Die van so
weynich geuonden wort, hoort
Van minder ghewandelt, was zijn woort
Noch weten dit som
Ga naar voetnoot1) wel rechtevoort,
Dat dit den rechten wech is pleyn
Ga naar margenoot† Te enghe te nau is haer desen
Het doet haer vleesch te wee gemeyn
Hoe hy haer heeft onderwesen
Ga naar margenoot+
Hertneckich bleuen sy euen seer
En waren verbittert op hem veel meer
Dan eenich Misdader van oneer.
Ga naar margenoot‡ De
duysternisse was also groot
Sy mocht dat licht niet verdragen
Sy souden hem hebben ghedoot
Al inden veerthiensten dage
Om ghelt so gauen sy noch respijt
Door bidden
Ga naar voetnoot2), die hem niet wilden zijn quijt
Een maent lach hy met
Ga naar voetnoot3) al den tijt.
Bereyt was hy tot steruen rat
So daer wel is beuonden
Al inden sack vrymoedich trat
De Buel heeften toe ghebonden
En worp hem vande hooge Hofbrug
De sack die is gheborsten in stuck
Dat volck verstoorde seer door dien druck.
Dit was seer eysselijck voor haer
Veel menschen waren niet te vreden
De man riep wt dat water claer
Hoe moort ghy my, was zijn reden
De Buel liep om een stock seer stijf
En stiet den man al op zijn lijf
Dat iammerde menich man en wijf.
Dus is gheschiet de Offerhant
Al van dit Schaepken, wilt mercken
Die lieue man
Jan Janszoon Brant
Ga naar margenoot* Rust nv
van alle zijn wercken
Hy is gheroepen, tot zijnder baet
Ga naar margenoot† Al tot
den heerlijcken Sabbath, dit vaet
| |
[pagina 552]
| |
Daer Esaias achtenvijftich af staet
Sijn vrou, wat iammerlijcker dinck
Blijft daer verborgen
Ga naar voetnoot1) gaende
Met grooter list men haer aenginck
Tot afgaen seer vermaende
Geuangen, heeft sy ghebaert haer kint
De Heere weet, hoe sy is ghesint
Hy can bewaren die hem bemint.
Heer, ghy de swacke stercken cont
Ga naar margenoot+ V sy
dat Vrouken beuolen
Ga naar margenoot‡ Ghy stort v gheest tot allen stont
Op elck die niet en wil dolen
Heer, sterct door uwen goeden aert
Den swacken, en den vromen bewaert
Ga naar margenoot* Dat wy
in een Koy
Ga naar voetnoot2) werden vergaert.
Dees mans exempel is voor v
Prijst Godt doch in dien dinghen
Ga naar margenoot* Met
Psalmen en Lofsangen nv
In uwer herten wilt singhen
Ga naar margenoot† Te bidden is meer van noode wel
Veel singens mach maken ydel spel
Want ons natuer is so rebel.
Nv Broeders ende Susters al
Ick groet v hier mee te samen
Laet ons vroom strijen int aertsche dal
Gods kinderen moeten met namen
Sijn tot haers Vaders wille bereyt
Wie Christum belijdt in vromicheyt
Ga naar margenoot‡ Sal werden
met witte zijde gecleyt.
|
|