Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend
[pagina 538]
| |
§ Ga naar margenoot* Na de wijse: O Sion wilt v vergaren.
Ga naar margenoot+ O God ick moet v claghen
Mijns hertsen droeuich leyt
Dat v Herders worden verslagen
Die v Schaepkens hebben gheweyt
En met v woort, O Heere
Ga naar margenoot* Haer
spijsden ter rechter tijt
Onstraflijck in leuen en leere
Als hier na volcht subijt.
Ga naar margenoot† Een Bisschop moet onstraflijck wesen
Eens vrouwen man, sober, gastury
Bequaem om leeren ghepresen
Ghehoorsame kinderen daer by
Gods huyshouder sonder scheyden
Ga naar voetnoot2)
Een liefhebber der eerbaerheyt
| |
[pagina 539]
| |
Om de Cudde Christi te weyden
Rechtueerdich, heylich, so Paulus seyt.
Ga naar margenoot† Geen
wijnsuyper noch bijtich mach hy wesen
Noch begeerich na schandelijck gewin
Maer vriendelijck, niet twistich, ghepresen
Oock van die daer buyten zijn
Ga naar margenoot* Daer en
mochten geen Priesters zijn dan goedich
Als in Leuitico staet
Sy moeten volcomen zijn ootmoedich
Niet cruepel, lam, noch obstinaet.
Alsulcken man met Gods geest seer crachtich
Hebt ghy ons gegeuen, O Vader ydoon
Te zijn in al deelachtich
In lijden, oock in blijschap schoon
Ga naar margenoot+ O
Herder goet,
Ga naar margenoot† v leuen
Liet ghy voor v Schaepkens ient
Daer heeft hem dese Herder toe begheuen
Vreesende oock gheen torment.
Ga naar margenoot‡ Judas was een verrader
Ouer Jesum Godes Soon
Weest ghetroost O Herders alle gader
Ga naar margenoot* Hy was
oock vercoren schoon
Het is des Vaders welbehaghen
Dat die vercondighen zijnen Naem
Ga naar margenoot† Tcruys
Christi te helpen draghen
Ga naar margenoot‡ Sijn voetstappen na te
gaen.
O Heere als de vre was ghecomen
Van uwen knecht en Herder vroet
De Duyuel heeft den mensch gaen vromen
Ga naar voetnoot1)
De Marckgraef ginck metter spoet
Ga naar margenoot* Met
eender grooter scharen
Ghestockt ende ghestaeft
Om Gods Sendtbode te beswaren
Als
Ga naar margenoot† Pharoos
knechten onuersaeft
Ga naar voetnoot2).
Als Woluen die bruysen en brullen
Quamen sy gesprongen voor dat huys
En vingen (door sVaders gedullen)
Den man Gods, vreesende gheen cruys
Den seuenden Junij gepresen
Ontrent den eluen claer
| |
[pagina 540]
| |
Int Jaer vijfthienhondert ten desen
En eenentsestich Jaer.
Den negenden dach warachtich
Beleedt hy zijn gelooue seer ootmoet
Ga naar margenoot‡ En van
zijnen dienst seer crachtich
En vanden Apostolen goet
Hoe dat sy hebben beuolen
Ga naar margenoot* In allen
steden ient
Ouders te stellen onuerholen
En Bisschoppen seer pertinent.
Als de Heeren en Marcgraef dit hoorden
Sy hielden haren spot daer mee als blent
Op de Pijnbanc met hem als verstoorden
Ga naar margenoot+ Seer
bloetdorstich, quaet,
Ga naar voetnoot1) onbekent
Ten heeft hem niet verdroten
Al was de pijne groot
Sijnen mont heeft hy toe ghesloten
Want de
Ga naar margenoot† Vrou was
in barens noot
Ga naar voetnoot2).
Wat pijne moest hy ghenaken
Doen sy vraechden met trecken so stijf
Het Cruys begost hy te smaken
Een coorde brack op zijn lijf
O Schaepkens wilt de liefde vaten
Al moet ghy veel pijnen ontfaen
Ga naar margenoot* En
tleuen voor de Broeders laten
Ghelijck uwen Herder heeft ghedaen.
Tweemael ghepijnicht in vier dagen
Met tormenten also groot
En eens met roeden gheslagen
Al totten bloede root
Hy heeftet gheleden met beuen
Al was de pijne stranck
Hy had hem den Heer ouergegeuen
Al soud hy steruen op de banck.
Den twintichsten dach
Ga naar voetnoot3) voorspoedich
Quam hy voor de heeren ter vierschaer
| |
[pagina 541]
| |
Tredende seer ootmoedich
Ga naar margenoot† Christus
voetstappen volgende naer
Ghestelt zijnde seer liefachtich
Sijt ghi herdoopt, sprac de Schout eenpaer
Vraecht na mijn gelooue warachtich
Na den kinderdoop vraechde hy hem daer.
Op den Steen heb ick beleden
Voor mijn Heer de Marckgraue fris
Vanden kinderdoop oock mede
Dattet wt God niet en is
Ga naar margenoot‡ Het zijn
insettinghe der menschen
Dat sprack hy met woorden claer
Den Schout om weten was zijn wenschen
Weder vragende int openbaer.
Sijt ghy herdoopt (sonder bedriegen)
Sprac de Schout, segt ia oft neen
Ga naar margenoot+ Want
ick weet, ghy lieden sult niet lieghen
Daerom spreeckt de waerheyt reen
Op mijn ghelooue, na Schriftuere
Heb ick my laten doopen ient
Als Matthei achtentwintich puere
Ga naar margenoot+
En Marci sesthien staet bekent.
Ga naar margenoot+
Doen hy nv hadde beleden
Ghelooue, Doop, Leer ende daet
So en mocht hy niet spreken met vreden
De heeren sloten eenen raet
Och lieue Borgers onuerslagen
Ga naar voetnoot1)
Elf Jaren heb ick hier ghewoont
Niemant can ouer my geclaghen
(Want geen ongelijc en hadde hy getoont.)
Mijn leuen en leere ghemeene
Coemt ouer een al met Gods woort
Dats doch waer, mijn lieue Broeder reene
Sprack een broeder, als daer was gehoort
De Diefleyders zijn opgheresen
Om haer gewin seer ras
Ondersoeckende mits desen
Wie dese Broeder was.
Oft ick my mochte verantwoorden
Al teghens die Papen pleyn
(Int openbaer dat alle menschen hoorden)
| |
[pagina 542]
| |
Die by my waren op den Steyn
Ghelijckmen by Paulus sach gheschieden
Ga naar margenoot*
Voor Agrippa den Coninck cloeck
Maer het spreken gaetmen ons verbieden
En steect ons al in een hoeck.
Als hy quam wt der Vierscharen
Als een Lammeken niet vuyl
Den seluen ghinck hy verclaren
Ga naar voetnoot1)
Ga naar margenoot† Die Daniel
verloste wt den Cuyl
Dits om den naem des Heeren
En niet om quaet, dit wel in prent
Dats waer, sprac een Broeder int vermeeren
Ga naar voetnoot2)
De liefde die worde daer bekent.
Noch waren daer vier broeders beneuen
Ga naar margenoot+ Omgort
metter liefden snoer
Die hebben haer stemmen opgeheuen
En riepen: Strijt vroom O lieue Broer
Joos sprack vrymoedich en blijde
Totten volcke int gemeyn
Ga naar margenoot‡ Dus
moeten al Gods kinderen lijden
Lieue Borgers, dits om de waerheyt reyn.
Dits den wech sprack hy onuerweten
Ga naar voetnoot3)
Van alle Gods Heyligen Schoon
Ga naar margenoot*
Dien gewandelt hebben de Propheten
En veel vrome mannen ydoon
Ga naar voetnoot4)
Dat volck hoordemen claghen
Ende kermen met bescheyt
Sprekende vry onuerslagen
Als een Lam wort hy geleyt.
Den eenentwintichsten dach aendachtich
Gaende daer hy moest steruen den doot
Sprekende oock met woorden crachtich
Tusschen twee Buels, en veel Tyrannen groot
Men liet hem singhen noch spreken
Sy dorsten al na zijn bloet
Men sachse trecken en steken
Dat Lam in alder ootmoet.
Als hy quam al op der steden
Ga naar voetnoot5)
| |
[pagina 543]
| |
Nakende zijn Vaderlant
Na dat huysken deden sy hem treden
Daer hy hem in baren vant
Ga naar voetnoot1)
Als hy stont al voor der hutten
Daer den Brantoffer moeste geschien
O heylige Vader, sprac de herder der cudden
Men sach hem ten Hemelwaert sien.
Int huysken ginck hy seer ootmoedich
Daer hy leuende moest zijn verbrant
Een coorde met een knoop verwoedich
Nam de Beuls knecht inde hant
In zijn mont woude hyse steken
Om het spreken excellent
Ga naar voetnoot2)
Maer door hem is noch ghebleken
Gods woort seer pertinent.
Ga naar margenoot+ Hy
heeft geroepen schoone
Met vyeriger herten fijn
Ga naar margenoot† O Heere
Dauids Sone
Sprack hy, ontfermt v mijn
Joos door Gods gheest ghedreuen
Bleef volstandich inden noot
Den Buel sachmen daer beuen
Beuaen met vreesen groot.
Leuendich aenden staeck noch claerder
Tvier aenstack
Ga naar voetnoot3) met fel
tempeest
Hy riep:
Ga naar margenoot* O
Hemelsche Vader
In v handen beueel ick mijnen gheest
O Heer der Heyrscharen, hy seyde
Int vier staende in pijne groot
Ga naar margenoot‡ Ghy die
my van Moeders lichaem hebt verscheyden
Ga naar voetnoot4)
Staet v knecht by inden laetsten noot.
Om wiens Name ick nv lijde
Verhoort de stem ws dienaers claer
Tvier brande met grooter wijde
Ga naar voetnoot5)
Noch eens riep hy: O Hemelsche Vaer
In v handen beueel ick mijn geest crachtich
Noch int vier, vaet dit verstant
Ga naar voetnoot6)
| |
[pagina 544]
| |
Strijdt vromelijck mijn lieue Broer eendrachtich
Sprac een suster die haer gedrongen vant.
Wat een droefheyt wasser int ghemeene
Sy beclaechden donnoosel bloet
Met suchten en met weene
Men hoorde
Ga naar margenoot‡ ghoet en
quaet gherucht met spoet
Op een Peert was de Marcgraef geseten
Bloetgierich, stout, opstinaet
Met zijn Discipulen vermeten
Den Buel riep hy aen, dit wel verstaet.
Nv schaepkens weest doch niet verslagen
Van uwen Herder in alder ootmoet
Dat hy v voor heeft gedragen
Heeft hy beuesticht met zijn bloet
Hy wenscht v tot eender Letse
Ga naar voetnoot1)
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot*
Ghenade ende vreed allegaer
Neemt zijn offer voor een spiegel en lesse
Te zijn volherdich inder waerheyt claer.
O Schaepkens wilt vruechde bedrijuen
Vaet doch recht ons Broeders verstant
Hy beclaechde dat hy v niet mocht schrijuen
Ghebroken was zijn rechterhant
Daerom laet ons neerstich wesen
Met Gods woort aenghedaen
In reynder liefden ghepresen
Ga naar margenoot* Der
waerheyt altijt onderdaen.
|
|