Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend
[pagina 437]
| |
§ Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot* De Belijdinghe van Peter Witses Metselaer, geuangen wesende tot Leeuwerden, die aldaer om tgetuychenisse Jesu, aen eenen staec verworcht ende verbrant is. Int Jaer. 1553 Ga naar voetnoot1).Vrage ende antwoort.
VRage. Hoe is uwen naem? Ant. Peter Witses. Vrage. Hoe oudt zijt ghy? Antw. xxvij. Jaer. Vra. Wanneer hebt ghy laetst te biechten geweest? Antw. Ic biecht alle dagen, Ga naar margenoot* ende beken dat ic een sondaer ben. Vra. Wat hout ghy vant Sacrament? Ant. Ick hout van grooter weerden. Ga naar margenoot+ Vra. Wat hout ghy vant Sacrament, dat de Paep te Paesschen geeft? Antw. Daer en houde ick niet af. Vrag. Ga naar margenoot† Christus sprac: Neemt eet, dat is mijn vleysch. Antw. Tis waer, maer hy sprack totten genen die hem gehoorsaem waren. Vra. Sydy ooc wederdoopt? Ant. Ick en wete van genen wederdoop, ic ben eens gedoopt, ende dat Ga naar margenoot‡ na Gods leer. Vrag. Hoe lange ist geleden? Antw. Ontrent anderhalf iaer. Doen wert Peter in een kelder ghebracht, ende als hy daer ontrent een vre hadde geseten, so is hy weder voor die Heeren ghehaelt, ende hem wert weder op nieu geuraecht. Peter ghy zijt verleyt, wilt | |
[pagina 438]
| |
ghy v niet laten onderwijsen? Antwo. Jae ick geerne Ga naar margenoot* wie straffinge ende onderwijsinge van hem werpt, die is onsalich. Neemt ghy // Ga naar margenoot+ een Testament ende onderwijst my. Vrag. Wy en zijn geen Leeraers, wilt ghy v niet van Priesters laten onderwijsen? Antw. Godt is de beste Priester, Ga naar margenoot† die sal my wel onderwijsen, daer by sal ic wel blijuen, door Gods genade. Vrag. Daer heeft ergens een Bies Ga naar voetnoot1) [lantlooper] geweest, die heeft v wat te voren gepreeckt. Voort seyden sy, dat sy gelesen hadden int oude Testament, hoe datter veel kinderen gedoopt waren. Peter antwoort: Ick en hebber niet van ghelesen, ick heb wel gelesen, dat Christus den geloouigen heeft beuolen te doopen, Math.28. Ga naar margenoot+ Mar.16. Ga naar margenoot+ Ende by den Apostolen gebruyct is, Act.2.8. Ende hoe dat Petrus leerde: Ga naar margenoot‡ Betert v ende een yeder late hem doopen in den Name Jesu, so sult ghy die gauen des heyligen Geestes ontfangen, dat is v ende uwen kinderen belooft, &c. Ooc heeft hy Joan. 3. verhaelt. Doen hebben sy geseyt: Peter ghi zijt verleyt, zijn uwe Broeders ooc also gesint? Hy antwoorde: Wat weet ic van mijn broeders, ick mach spreken vant gene dat Godt my gegeuen heeft, dat kenne ic. Voort heeft hy verhaelt, als Christus seyt: Ga naar margenoot* Gaet in alle de werelt, preect ende leert, wie ghelooft ende gedoopt wort, die sal salich worden. Item, Ga naar margenoot† hoe dat Christus tot Johannem aen die Jordaen quam, om van hem ghedoopt te worden, op dat hy eerst alle gherechticheyt voor ons soude volbrenghen, om een voorbeelt te wesen, Ga naar margenoot‡ dat wy sullen na volghen zijn voetstappen. Ende na Christus lijden hebbent gebruyct die Apostolen, de ghene die zijn Lichaem ende Ghemeynte waren. Van haer auontmael heeft hy beleden, dat hy daer niet met allen af en hielde, ende si hebben hem vermaent met dEuangely, dat hy al voor recht heeft aengesien, mer niet dattet op haer // Ga naar margenoot+ gemeente geseyt was, want Christus sprac (seyde hy) tot zijnen Apostolen: Ga naar margenoot* Neemt, eet, dat is mijn lichaem, dat voor v sal worden gebroken. Ooc den kelc: Drinct alle hier wt, het is de kelc des nieuwen Testaments in mijnen bloede, dat voor velen wtgestort wort tot vergiffenisse der sonden. De Christenen sullent onderhouden, als Paulus leert totten Corinthen Ga naar margenoot+ daer hebben wijt claer. Sy seyden, haer auontmael (dat si eten ende drincken) warachtich vleis ende bloet te zijn, vragende mi, of wijt ooc also niet eten ende drincken. Ant. Christus sprack, Ga naar margenoot‡ dat vleis en is niet nut wterlijc te eten, mer het woort is geest ende leuen. Ende ons Ghemeente en is niet buyten Christus lichaem. | |
[pagina 439]
| |
§ Ga naar margenoot* Een corte vermaninge van Peter Metselaer.
CHristus heeft gesproken, Mat.24. Ga naar margenoot+ daer sullender veel comen in mijnen naem, seggende: Ic ben Christus, ende si sullender veel verleyden; wel te rechte, want alsmen haer de sonden biecht, so vergeuen syse (so sy seggen) sy hebben de tijt wel gedreuen Ga naar voetnoot1), sint dattet Euangely verborgen is geweest, ende si plegent noch. Paulus heefter oock van gepropheteert, tot Timotheum Ga naar margenoot+, Ende Christus, Mat.7. Ga naar margenoot+ Wacht v voor die valsche Propheten, &c. Item Joannes int 10. Ga naar margenoot+ veel daer van schrijft. Item Judas Ga naar margenoot+, ende Petrus: Ga naar margenoot† Maer si zijn als onredelijcke beesten, die natuerlijcken te verworgen ende te vangen geboren zijn. Sy verlasteren dat si niet en kennen. Item, Ga naar margenoot* sy weuen spinnewebben, ende broeden Basilisken eyeren wt. Item, Ga naar margenoot† sy placken de wandt met quaden calc, ende steecken pueluwen den menschen onder de armen Ga naar voetnoot2), want al ist dat de kercke in holen vlucht, de belijdinge blijft eewich, sy mogen niet tegenstaen, Ga naar margenoot‡ want sy versa// Ga naar margenoot+ken Gods cracht, sy beminnen den breden wech, Ga naar margenoot† Christus cruys is haer een sotheyt. Van desen gaf God my wat te spreken. Ic merck anders niet, Ga naar margenoot* dan de woeste gruwel, daer Daniel de Propheet af spreect, ende Christus, seggende, Ga naar margenoot† dattet nauwelijc sal staen Ga naar voetnoot3), of hy gelooue opter aerden sal vinden. Maer weest goetsmoets, ende strijdet int gelooue, wel wetende dattet het woort der waerheyt is, ende niet feylen en mach, daer op heb ic gebout door Christus genade, ende hy wil my bewaren, ende alle die dagen wil ic op hem betrouwen, wetende ende betrouwende, datter geen cracht, geen macht, geen heerlijcheyt en is in hemel noch op aerden, dan alleen van hem, daerom so siet neerstelijc toe, proeft v seluen in v consciencie, wat ghy soect, Ga naar margenoot‡ alle werc wil openbaer worden. Leest ende ondersoect neerstelic, want het gelt ons al veel. De ouerheyt en mogen een geen pijne doen om te verleyden, mer die dwalende geesten comen met valsche stricken onder Christus naem, mer wy zijn genoech gewaerschout, Mat.7.24. 1.Tim.4. 2.Tim.3. 4.Tit.1. Rom.16. Phi.3. 2.Pet.2. Jud.2. Mijn lieue vrienden, si gaen my also na met vragen als sy mogen, Onderwijset doch die ionge ende simpele herten recht onderscheyt Ga naar voetnoot4), van dat Auontmael des Heeren, | |
[pagina 440]
| |
want ic weet wat my moet Ga naar voetnoot1). Ga naar margenoot* Ist huys recht op den hoecsteen gebout, so en macht niet vallen, een yeder sie wel toe, want de tijt der versoeckinge is byder hant, wel wetende, dattet bijt praet altijt niet blijuen en wil, Ga naar margenoot† want God heeft selue geleden, Ga naar margenoot‡ hebben si hem aen zijn gebenedijde lichaem getast, sy sullent ons ooc wel doen, laten wy ons wapenen met Gods woort, want het woort Gods Ga naar margenoot* is de rechte duere. Ga naar margenoot† Het is dat broot des leuens. De tijt van Ga naar margenoot‡ huylen is gecomen, daerom is onse verlossinge naby. Laet ons bidden om genade, Ga naar margenoot* het is tijt // Ga naar margenoot+ dattet ordeel begint aenden huyse Gods, begintet aen ons, wat eynde wilt werden met de gene die niet en geloouen aent woort? § Mijn broeders, wilt ons arme schapen niet vergeten in v gebet, wy die om der waerheyts wille in des Ouerheyts banden zijn. Hebt opsicht op den genen die by v woonen, want Christus sal seggen: Ga naar margenoot† Ic ben naect geweest, ende ghy hebt my gecleet, &c. Ga naar margenoot‡ Bidt ende waect, den woesten gruwel die naecket, Hout niet op, hebt goeden moet, Ga naar margenoot* want die in ons is, die is grooter dan die inde werelt is. Ick begeer vriendelijc, dat ghy neerstich zijt, op dat ghy v niet en laet verleyden, want het zijn nv die periculose tijden. Ghy sult weten, dat ic alle tijt (als ic voor haer geleyt ben) mijn eygen gepeyns in my vernielt hebbe Ga naar voetnoot2), ende hebbe gebeden den almachtigen God, dat hi mijn mont open doen soude na zijn welbehagen, Louet vrylijc, het is gesciet, dat hy gaf den ellendigen troost genoech, Sy gauen mi in veel dingen recht, als ic met haer sprac met eenen sachtmoedigen geest, door de genade Gods. Mijn lieue vrienden, nemet in danc, De Heere wil v alle bewaren vanden quaden verleyders, Ga naar margenoot‡ bidt ende waect, het is een periculose tijt, Ga naar margenoot† ende en vergeet ons niet in v gebedt, ende coemt altemet by ons, het sticht so wel, De Heere wil ons alle bewaren, Amen.
§ Ga naar margenoot* Aen zijn Huysurou. Mijn lieue wtuercoren Wijf, Ga naar margenoot† blijft by God, Ga naar margenoot‡ ende vermengt v niet metten quaden, want Ga naar margenoot* ist dat de gerechtige wijct, so en sal mijn siel geen behagen aen hem hebben, seyt de Heere. Ga naar margenoot† Den tijt mijns verscheydens schijnt na by te wesen, met Godt so moetet gheschien. Als het scheyden coemt, soo en vreest niet, maer bewaert uwen mondt. Mijn lief Wijf, blijft by de genade Gods, die v gegeuen is. // | |
[pagina 441]
| |
§
Ga naar margenoot+ Een
Liedeken van
Peter metselaer. Na de wijse, van den lxxv. Psalm.
Oft, Trueren moet ic nacht ende dach.
Ga naar margenoot* KErmen is
ter werlt en geclach
Druck coemt van alle zijden
In stilheyt men niet leuen mach
Duer Satanas benijden
Maer dit geschiet so Christus seyt
Ga naar margenoot† Den gerechten tot salicheyt
Dus wilt hier in verblijden.
Daer was een man van goeder faem
Vredich met zijnder vrouwen
Peter de metselaer met naem
Die zijn broot wan in trouwen
Nochtans hebben sy hem gesocht
In die geuanckenis gebrocht
En tegen recht gehouwen.
Als hy stont voor die Heeren blent
Heeft vrymoedich beleden
Van biecht
Ga naar margenoot‡ doop ende
Ga naar margenoot† sacrament
Na Gods gerechticheden
So Christus getuycht in zijn leer
Doen moest hy in den kelder neer
Daer was hy wat beneden.
Alst was ontrent een huer geleen
Quam hy weer voor de staten
Peter ghy zijt verleyt, sprack een
Wilt ghy v niet leeren laten
Ja ick geern, hy ter antwoort gaf
Ga naar margenoot† Sij zijn
onsalich, die de straf
En onderwijsing haten.
Neemt ghy een Testament ter hant
En wilt my onderrichten
De Heeren.
Wy zijn geen Leeraers vailliant
Wilt ghy niet om te stichten
Hebben, de welcke Priesters zijn //
Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot† Godt is de beste Priester fijn
Die sal my wel
Ga naar margenoot*
verlichten.
Daer na brachten sy hem ter banck
| |
[pagina 442]
| |
Pijnichden hem verueerlijck
Hy wert aldaer gerect seer lanck
En wtgewonden
Ga naar voetnoot1) deerlijck
Jammerlijcken is hy mismaect
Maer tgeloof heeft hy niet versaect
Maer beleet Gods naem heerlijck.
Dus heeft hy sdoots vonnis ontfaen
Na des Keysers statuyten
Ga naar margenoot‡ Ter galgen waert moest hy heen gaen
Lijden versmaetheyt buyten
Ga naar voetnoot2)
Met Christo zijnen heylant soet
Maer want sy mercten tvroom gemoet
Deden hem den mont sluyten.
Als hy so aen den pale stont
In smerten ende pijnen
Met eenen bal in zijnen mont
Sprack noch in sulcker schijnen
Ga naar margenoot* Ick bant
my selfs doen ick ionck was
Wandelde werwaert my gaf pas
Maer out my ander bijnen
Ga naar voetnoot3).
Dus heeft hy Godt al aen den staeck
Seer hoochelijck ghepresen
Voelde in hem der liefden smaeck
Deedt zijn offer midts desen
Ga naar margenoot†
Sijn geest in sVaders hant beual
Als vijftienhondert int getal
Vijftich drie wert gelesen.
Dus is onsen vrient inden Heer
Soetelijcken
Ga naar margenoot‡
ontslapen
Sijn voorbeelt laet v zijn een leer
O alle Christen knapen
Wort ghy geuangen of veriaecht
Lijdsamelijck v cruyce draecht
Ga naar margenoot* Sterct v
met sHeeren wapen.
finis.// |
|