Het Offer des Heeren
(1904)–Anoniem Het Offer des Heeren– Auteursrecht onbekend
[pagina 257]
| |
§ Ga naar margenoot+ Dit is het Testament, dwelck Jorian Simonsz nae ghelaten heeft zijnen sone Simon, doen hy binnen Haerlem, om des Heeren woort geuangen sat, ende is daer nae ghedoodet, Int Jaer 1557. Den 26. Aprilis Ga naar voetnoot1).§ Ga naar margenoot* Godt door zijn groote bermherticheyt gunne mijnen sone Simon op te wassen in duechden, ende so hem de Heere tot zijnen verstande laet comen, hem te bekennen, bekent hebbende ende Ga naar voetnoot2) zijnen wil, daer na zijn leuen te voeghen, ende eewich salich te werden, door zijnen beminden sone Jesum Christum, tsamen met den heylighen Gheest Ga naar voetnoot3), Amen.
MIjn kint ende lieue sone, Ga naar margenoot* neycht uwe ooren tot ws vaders vermaninge, ende hoort na zijn reden ende verhael, hoe | |
[pagina 258]
| |
ende in wat manieren dat hy zijn leuen begonnen ende geeyndet heeft: Ga naar margenoot† Onnuttelijck, hooueerdich, opgeblasen, droncken, eygensoeckelijc onwaerachtich, vol alder Afgoderien, was den aenuanck ende dat beghin mijns leuens. Ende als ic nv tot mijn Jaren gecomen was ende mijns selfs man begost te worden, ic en sochte niet anders dan dat mijn vleesch wel behaechde, een luy lecker leuen, ic was Ga naar margenoot‡ begheerich nae schandelijck gewin, ick sochte mijns naesten dochter te brengen in schan// Ga naar margenoot+den, alst blijct (eylaes) door dwerck van my ghewrocht, ende wat ick int Ga naar margenoot* heymelijck wel dede, dat is schandelijck om seggen. Ja ick was een vat vol onbescheyts Ga naar voetnoot1). Maer mijn lieue kint, als ic my totter Schrift gaf, die Ga naar margenoot† doorsochte ende doorlas, so beuant ick, dat mijn leuen strecte tot den eewigen doot, Ja dat my dat eewige wee ouer thooft hinck, ende den Ga naar margenoot‡ vierighen poel my bereyt was, die van solfer Ga naar voetnoot2) ende peck brant. Sulcx (segge ick) was my nakende, na luyt Paulus woorden, want hy seyt, Ga naar margenoot* die sulcks doen, die sullen Gods Rijcke niet beeruen. Doen ic sulcx ter herten nam, begoste ick my seer te verschricken ende te veruaeren, ende hebbe Gods woort tot mijn Ga naar margenoot† Raetsman genomen, welcke voor my dat alderbeste geraden soude zijn: | |
[pagina 259]
| |
Hier eenen cleynen tijt lanck een wellustich leuen te leyden, ende de eewige Helsche pijne te verwachten, ofte hier een cleyn ellende (soment anders ellende heeten mach) te verdragen, ende daer nae de eewighe vruechde. Ick vant inder Schrift: Ga naar margenoot‡ Wat batet een mensche, dat hy de geheele werelt wonne, ende zijn siele schade lijden moeste, dat hy oock niet en hadde, daer mede dat hyse mocht lossen. Daerom beminde Sone, heb ict beter geacht met Mosi, Ga naar margenoot* met Gods kinderen ongemac te lijden, een cleyne tijt, dan met de werelt (die vergaen sal) te leuen in al der weelden. Dus ben ick mijn gemack wt getreden vrywillich ongedwongen, ende hebbe my begeuen opten Ga naar margenoot† engen wech, om Christum mijn hooft na te gaen, wel wetende, so ic hem totten eynde toe volchde, dat ic Ga naar margenoot‡ in duysternisse niet en soude wandelen. Als ic het oude verdoemelijcke nv eensdeels hadde wt getreden ende verworpen, ende begeerde een nieu Godlijc creatuer te wesen, ende een vroom boetueerdich // Ga naar margenoot+ godsalich leuen te leyden, doen Ga naar margenoot* worde ic van stonden aen, gelijc alle vrome die voor my geweest zijn, gehaet, ia geuangen geleyt binnen Haerlem, op S. Jans poort. (Hy heeft volgende daer na om twoort des Heeren zijn leuen gelaten, Anno. 1557. Den 26. April). § Dit mijn beminde Sone is mijn leuen geweest ter tijt toe, dat my de Heere verlichtede. Voor het voorste Ga naar voetnoot1) mijn lieue kint, wil ic v wel hertelijcken gewaerschouwet, vermaent ende ghebeden hebben, dat ghy v wilt wachten, ende schouwen alle boosheyt, ende wandelen inde vreese des Heeren ( Ga naar margenoot† welcke ist begin der wijsheyt) van kints been af, ende so v God zijn waerheyt openbaert, en wilt dan niet vertoeuen om daar in te wandelen, want de Ga naar margenoot‡ doot na gaet den iongen als den ouden. Neemt doch waer v tijt, die v van God tot beteringhe gegonnen is, hebt uwe Ga naar margenoot* conuersatie metten goeden, ende wacht v van den verkeerden, Ga naar margenoot† als v de sondaers locken, soo en consenteert haer niet, ende en verselt v niet met haer, weert v voeten van haren paden, haren ganghen raken tot der verderuinghe: Dus en raeckt het Ga naar margenoot‡ peck niet aen, op dat ghy niet besmet en wort: Want den quaden naeckt een quaet eynde, het welcke ouer al de last sal draghen. Voor dese ende voor alle quade, mijn lieue sone, wilt v wachten, ende denckt dat Paulus seyt, Ga naar margenoot‡ dat wy alle sullen ghestelt worden voor den Rechter stoel Christi, op dat een yegelijck daer ontfanghe in zijn lichaem, daer nae dat hy ghedaen heeft, het sy goet ofte quaet, ende het vleesch en sal v niet goets raden: Daerom mach Paulus wel seggen: Ga naar margenoot* Vleeschelijck gesint te zijn, is de doot, Ja die vley- | |
[pagina 260]
| |
schelijc zijn, die en mogen God niet behagen. Hierom so doodet uwe vleeschelijc// Ga naar margenoot+ke leden hier op Aerden. Leest Paulum, oft laet hem v lesen, die salt v wel seggen, Ga naar margenoot† welcke de wercken des vleeschs zijn. Hebt ghy tijt ende plaetse, so doet vlijt ende neersticheyt, om te leeren lesen ende schrijuen, op dat ghi des te beter sout mogen leeren ende weten, wat de Heere van v eyschende is. Beminde sone, mijns herten wensche ende bede is totten Heere voor v, dat v siele mocht beschermt wesen, voor de sentuloet des torens Gods, die ouer comen sal alle ongodlijcke die na den Heere niet en hebben geuraecht, ende in zijn geboden niet en hebben gewandelt. Dese aenstaende toorne cont ghy niet beter ontgaen, dan dat ghy siet op Jesum Christum de sone des almachtigen ende eewigen Vaders, de welcke daer is dat Ga naar margenoot‡ hooft ende voorbeelt alder geloouigen, Ja de Ga naar margenoot* Hertoge des geloofs, ende de voleynder, dat is Jesus Christus. Vraecht hem om raet, wat voor v dat alderbeste van nooden te doen is, hy salt v seggen, Ga naar margenoot† clopt aen de duere zijnder heyliger Drieuuldicheyt Ga naar voetnoot1), ende bidt hem aen, hy sal v op doen, ende geuen v tgene, dat v van nooden is. Hebt lust ende appetijt na der waerheyt, ende ghy sult Ga naar margenoot‡ versaet worden. Staet niet na hooge tijtelijcke dingen, hoe wel de gene diese vercrijgen, vant gemeyn volck salich genoemt ende gepresen worden, so zijn si nochtans voor God onsalich ende verwerpelijc. Hierom Ga naar margenoot* vernedert v onder de crachtige hant Gods, op dat ghy inder eewicheyt verhoocht moecht worden. Siet hoet hem, ende alle vrome voor hem ende na hem gegaen is, zijn geboorte Ga naar margenoot† was arm ende ellendich, hy moeste terstont voor Ga naar margenoot† Herodes vluchten, want hy na zijn leuen stont, hy hadde als hy leedt, niet daer zijn hooft op Ga naar margenoot* rusten mochte. Ende voor alle zijn groote ende heerlijcke weldaden hadde hy te danc, dat hy hare Ga naar margenoot† verleyder Ga naar margenoot‡ wijnsuyper, // Ga naar margenoot+ Ga naar margenoot† Samaritaen, ende een inhebber des Duyuels moeste Ga naar margenoot* hieten, daer en bouen moeste hy noch hare steenen wachten, so lange dat sy hem (als den tijt veruult was) metten alderschandelijcsten doot verdoemden. Ende voor Ga naar voetnoot2) die Wet moeste ooc den vromen Ga naar margenoot† Abel van zijnen broeder Cain lijden, die welcke hem wt enckel | |
[pagina 261]
| |
haet ende nijt (om dat zijns broeders wercken goet ende God aengenaem waren, ende die zijne quaet ende verwerpelijc) heeft gedoodet, oock hebben alle lieue Ga naar margenoot† Propheten, die dat woort Gods beleefden ende voorstonden, sonder eenige aensien der personen vele moeten lijden: Ga naar margenoot† Micheas by Achab des Conincx tijden alleen warachtich beuonden onder vierhondert valsche propheten, moeste van Sedekia geslagen, ende daer na in eenen put gesmeten worden. Ga naar margenoot† Elias onder vierhondert ende vijftich valsche Jesabels Priesters alleen warachtich hadde ooc veel te lijden, also dat Paulus wel mach seggen Ga naar margenoot+ (want hy haddet selfs geproeft) dat alle die godsalich willen leuen in Christo, veruolginge moeten lijden. Dit hebben oock beproeft alle andere vrome getuygen Christi, ende zijn volstandich gebleuen tot aent eynde, waerom (na luyt der schrift) haer de Ga naar margenoot† croon bereyt is, want Christus eygen mont sulcx getuycht, dat so Ga naar margenoot* wie volstandich blijft tot aent eynde, die sal salich wesen, Ga naar margenoot‡ die verwint salt al besitten, sal met witte cleederen ghecleedt worden, Ga naar margenoot* sal vant hout des leuens eten, welcke midden inden Paradijs staet. Dit mijn beminde sone wilt ouerleggen, hier hebt Ga naar margenoot† nachts ende daechs v gepeyns in, te weten: De werelt te steruen ende Christus wille te volbrengen. Ten eersten ende voor al, Ga naar margenoot* wilt v wachten voor alle valsche propheten, hypocrijten, ende beueynsde heyligen, welcke by mijn tijden waren, papen ende monicken, // Ga naar margenoot+ welcke ic sorge, dat by uwe tijden niet en sullen gebreken, so lange haer de vette soppen Ga naar voetnoot1) volgen, wiltse niet geloouen, want het zijn Ga naar margenoot* verleyders der menscen, ende haer sielen moordenaers. Mijn sone, die v dit screef, die wast door experientie ende ondersoeck wel vroet Ga naar voetnoot2), wt die kelc hadde hi selfs gedroncken. Leest Ga naar voetnoot3) ooc niet eenige secten, die al by mijnen tijden vele waren, als Lutersche, Swingelsche ende meer andere, de welcke al hebben si wel eenen schijn van goet, euen wel in den gront zijnse quaet ende vol dootlijck fenijns. Siet na een Ga naar margenoot† cleyn hoopken, die haer geheele regel des leuens met die geboden Gods ouer een comen, ende die haer ordinantie ofte Sacramenten gelijckmetich tbeuel Christi ende dat gebruyc der Apostolen is, dat is de rechte gemeente Christi, sonder Ga naar margenoot‡ rimpel ofte vlecke, dese is vleys van zijnen vleysche, ende gebeente van zijn gebeente. Dese hebben ooc Leeraers na de leeringe Pauli, Ga naar margenoot‡ onstraffelijc in alles, die gehoorsame kinderen hebben, | |
[pagina 262]
| |
ende geloouige huysurouwen, die van geenen rechten noch pleyten, van geenen vloecken noch sweeren, gheenen haet nochte nijt, geenen liegen nochte bedriegen, geen oncuysheyt, nochte ouerspel niet en weten: Daert al is liefde, paeys, vrede, eenicheyt ende waerheyt, als Paulus v wel sal leeren, Ga naar margenoot‡ dwelcke zijn die vruchten des Geests. Mijn lieue Sone ende beminde kint, dit is mijn meeste ende laetste wille, mijn Testament tot v, dit begeere ick op v, dat ghy dit met neersticheyt wilt door lesen, dit wel eercauwen Ga naar voetnoot1) ende leggen dit selfde byder scrift, om v gangen hier na te voegen. Merct wel sone wat ick schrijue: Veel sullen haer in een schijn van goede Meesters openbaren, segghende dat sy medecijn voor v crancke siele hebben, maer daer ghy bate by vinden sult, // Ga naar margenoot+ dat zijn de gene die de waerheyt hebben, wilt v daer aen houden: Ga naar margenoot† Water ende vyer wort v voor oogen gestelt, ghy muecht v hant wtsteken tot welcke dat v gelieft, dat is de doot of dat leuen. Dit sal v, mijn lieue sone, eerst seer herdt wesen om hooren, wantet v eerste geboorte contrary is Ga naar voetnoot2), welc wt den Ga naar margenoot* vleesche is, maer ghi moet van nieus geboren worden ende Ga naar margenoot‡ omghekeert, wilt ghy anders dat rijcke Gods ingaen, Dit en cont ghy niet verstaen, so lange Ga naar margenoot† ghy vleeschelijc gesinnet zijt, iae so lange Ga naar margenoot* als ghy des werelts sot ende viant niet en wort. Hartgrontlijcke lieue sone, mijn bede is na als voor, dat ghy hier op dencken, ende v hier na voegen wilt, Wt getrouwer vaderlijcker herten heb ic v dit nae gelaten, als ick van deser werelt soude reysen, ende om des Heeren Woordt de doot soude steruen. De Heere gunne v, ende alle diet lesen ofte hooren lesen, dat zijt ter herten mogen nemen, daer nae doen, ende eewich salich werden. § Mijn Soons Testament.
§ Gheschreuen int Jaer. 1557. Den eersten maendach in April, ende op den. 26. Dach des Maents met den doodt beuesticht.
§ Ga naar margenoot* Hier volgen noch drie cleyne vermaen Briefkens, van Jorian Simonszoon met zijn mede gheuanghenen.
VRede ende vruechde, vertroostinge in alle druck ende lijden, | |
[pagina 263]
| |
gunne Godt alle den ghenen die om zijn woort te lijden hebben, door zijnen beminden Soone, in cracht des heylighen Gheestes, Amen. // § Ga naar margenoot+ Onsen seer beminde broeders ende susters inden Heere, met alle die den Heere van gantscher herten soecken te vreesen, doen wy condt ende te weten, hoe dat wy alle (de Heer si eewich lof) seer wel gemoet zijn, ende verhopen by des Heeren woort te blijuen, ende daer niet af te wijcken, noch om yet dat sienlijc is ia om leuen noch om steruen, want niet isser, hopen wy, Ga naar margenoot‡ dat ons van Gods liefde sal mogen scheyden, Ga naar margenoot* wy sullent al vermogen door hem, die ons verstercket, wy verhopen met Ga naar margenoot† onsen Godt ouer de mueren te springen. Ende lieue vriendekens verblijt v met ons, waerom souden wy vreesen, daer so menich mensch byder werelt is, die om so cleyne gewin hem in so groote periculen stelt, beyde van siel ende lichaem, te water ende te lande, ende en weten dan noch niet, alst al wel geluct, oftet winst oft verlies vallen sal, Mer wi, dese reyse met des Heeren hulpe volbracht hebbende, weten dat het al winst voorhanden is, datter geen verlies op vallen mach, Ga naar margenoot* want wy en lopen niet als op het onseker, wy vechten niet als die de locht slaen, maer wy zijn versekert, door des Heeren genade, dat wi het gene dat ons beloeft is, so wy vroom doorstrijden, als wy verhopen, sullen vercrijghen, wy denckent haer Ga naar margenoot* vieruoudich wederom in te schencken, wy sullent crijten ende niet swijgen, dat ons de Heere verleent ende openbaert. Onse suster Mariken is oock seer wel gemoet, ende heeft haer geloof oock oprecht beleden, ende sy begeert daer ooc by te blijuen, Ga naar margenoot* so lange daer adem in haer is, sy is so vroom ende wel gemoet, dat sy ons allen vermaect ende verblijt. Ga naar margenoot* Wij vermanen malcanderen met des Heeren woort, so vele God een yegelijck te spreken geeft, dan met woorden, dan met sangen. Jae ic ben menich vre, dat ic niet eens dencke dat ic // Ga naar margenoot+ geuangen ben, Ga naar margenoot† sulcken blijschap geeft ons die Heere. Ic danc v hertelijc, dat ghy mijn bede veruult hebt, ooc voor v hertelijcke vermaninge, doetet beste Ga naar voetnoot1), aengaende mijn H. F. Den Heere ende twoort zijnder genaden beuolen. Jorian Simonsz wt onse banden.
Ga naar margenoot* ONsen seer beminde B. ende S. in den Heere, met alle die den Heere van herten begeeren te vresen ende na te volgen, wunschen wy gebondene in den Heere, een vroom stantuastich gemoet, ende | |
[pagina 264]
| |
een volherden inder waerheyt totten eynde, door Jesum Christum onsen heylant, salichmaker ende verlosser, in cracht des heyligen geestes. Amen. § Seer beminde broeders ende susters inden Heere, uwer liefden sy cont, hoe dat wy alle door des Heeren ghenade nae het beste staen, ende staen van gantser herten daer na, dat wy ons den Heere begeeren op te offeren in zijnen handen, het geraecke Ga naar voetnoot1) ons te leuen oft te steruen: Wi staen noch van gantscher herten daer na, dat de Heere zijn Heerlijcke Naem door ons wil groot maken, ende stellen ons voor oogen den Ga naar margenoot* Hertoch ons gheloofs ende den voleynder Jesum: Wy weten Ga naar margenoot† dat de knecht niet beter en is dan zijn Meester. Ga naar margenoot‡ Tis oock waer ende een dierbaer woort: Ist dat wy met hem lijden, dat wy met hem sullen verblijden. Hier op hebben gesien alle vrome getuyghen Christi, ende op zijn groote beloften, als wy hebben int oude Testament, van die vrome Ga naar margenoot† voor Vaders die op die toecomende genade verhoopten, ende hebben der haluen vroom ghestreden voor Gods wet, ende hebben geen gemeenschap met die omligghende volcken willen // Ga naar margenoot+ hebben, ende hebben daerom haer leuen Ga naar margenoot* vrijwillich ouer ghegheuen, om dat sy niet en wilden aenbeden, nochte eeren hare ghegoten ofte gesteecken Ga naar voetnoot2) beelden, gelijck als oock die vrome Ga naar margenoot† Eleazar, die teghen die Wet gheen verckens vleysch eten wilde: Sijn heylsame woorden verhoopen wi door des Heeren ghenade tot onsen Ga naar margenoot† voorbeelt te nemen, te weten, dattet best is by den Heere te blijuen. Want al waert schoon, dat wy door beueynstheyt (daer ons Godt voor bewaere) het leuen daer al af droegen, so conden wy dan noch die almoghende hant Ga naar margenoot* Godts niet ontloopen, leuendich noch doot. Hierom willen wy ons gheheelijcken ouer gheuen inde handen des Heeren, gelijck als die vrome Ga naar margenoot† Machabeeusche moeder met haren seuen Sonen. Ende ghelijck alle vrome ghetuyghen Christi gedaen hebben, ia hebben haer Ga naar margenoot† verblijdt, dat sy weerdich ghekent waren om den Naem Christi te lijden. Dus beminde broeders, zijn wy gemoet in den Heere ende niet anders, wy verhopen den swacken melcsuygende ionghen door des Heeren genade te wesen een Ga naar margenoot† exempel der vroomheyt ende der volherdinge.
§ Dit is van my gheschreuen smaendaechs, nae dat ick tweemael voor die Heeren gheweest hadde, ende my af gheuraecht was, oft ick daer by blijuen wilde. | |
[pagina 265]
| |
Ga naar margenoot* ONsen seer beminde broeders ende susters inden Heere, met alle die den Heere van ghantscher herten begheeren te vresen ende na te volghen, wunschen wy ghebondene in den Heere, dat de ghenadighe hemelsche // Ga naar margenoot+ Vader haer allen wil bewaren voor alle aenstoot van binnen ende van buyten, door zijnen lieuen beminden Soon Christum Jesum, met tsamen den heyligen geest Ga naar voetnoot1). Amen. § Hertelijcke lieue broeders inden Heere, wilt v doch niet Ga naar margenoot† verflouwen, al ist dat ghy nv moet sweruen wt vrienden ende magen, huys ende hof, niet wetende waer henen, Ga naar margenoot* aengesien der sonnen brant nv aen alle canten dat opgewassen saet in v begint aen te tasten. Broeders weest doch niet verslagen, ende laet dat saet in v vochticheyt crijgen, ende houden, set v onder de schaduwe der scriftueren, ende die sal v een heerlijcke beschutsel zijn. Wi weten dat wy door veel Ga naar margenoot* drucs moeten gaen int rijcke der Hemelen, alst hooft beswaert is so beswaren hem ooc mede alle de ander leden, willen wi dan litmaten wesen des lichaems Christi, Ga naar margenoot* so moeten wy het lijden des hoofts mede deelachtich wesen, Ga naar margenoot‡ so wi dan met hem lijden, so sullen wy met hem verblijden. Hierom lieue broeders, ist dat v de Heere noch een tijt lanc laet conuerseren Ga naar margenoot* onder het erge geslachte so leydet doch den tijt uwer Ga naar margenoot† pelgrimagie met vresen, stelt v Ga naar margenoot* als lichten onder de bose erge werelt, laet v geloof wtbreken inde wercken, anders ist doot. Hout v oogen op den Ga naar margenoot† Hertoch des geloofs, ende den voleynder Jesum Christum, hy is den eenigen Ga naar margenoot‡ hoecsteen in Sion, een ander Ga naar margenoot† fundament mach niemant leggen dan daer gheleyt is, twelc is Christus Jesus, Ga naar margenoot‡ hout dat ghy hebt, op dat een ander v croon niet en neme. Den Heere beuolen, die wil v geleyden in alle waerheyt, Jorian Simonsz uwen lieuen broeder, met mijn lieue medegeuangenen wunschen v al goet, ende wy staen van ganscher herten nae het alderbeste. // §
Ga naar margenoot+ Een
Liedeken van
Jorian Simonsz, Nae de wijse, Sorge ghy moet bezijden
staen
Ga naar voetnoot2).
O Vaders wilt ghy eenen schat
V kinderen nalaten
| |
[pagina 266]
| |
Ga naar margenoot* Gods woort en wet, voorhout haer dat
Op dat zijt van ioncx vaten.
Hoort
Jorian Simons vermaen
Tot zijnen Soon gheschreuen
Als hy te Haerlem lach geuaen
Daer hy oock liet zijn leven.
Na dien hy wel had ondersocht
Goet ende quaet van beyde
Een testament heeft hy bedocht
Voor zijn soon, eer hy scheyde.
Ga naar margenoot† Nae
ws Vaders vermaen, mijn kint
Wilt neygen uwe ooren
Tot zijne reden zijt gesint
Met neersticheyt te hooren.
Ga naar margenoot‡ Wacht v
mijn kint voor alle quaet
Wilt God den Heere vresen
Ga naar margenoot* Wantmen daer duer tbeginsel vaet
Van Gods wijsheyt gepresen.
Opent v God zijn waerheyt reen
Wilt daer na stracx voortvaren
Ga naar margenoot† Want de
doot na gaet iongen cleen
Als ouden sonder sparen.
Dus van Godt v gegonnen tijt
Tot betering op eerden
Ga naar margenoot‡ Met goe
conuerseerende zijt
Wacht v van den verkeerden.
Ga naar margenoot* Als v de
sondaers locken aen
Wilt haer niet consenteeren
Verselt v niet op hare paen
Haer ganck leyt tot verseeren
Ga naar voetnoot1).
Denct lief Soon, dat Paulus vermelt
Ga naar margenoot† Dat wy
sullen by namen //
Ga naar margenoot+ Voor
Christus rechterstoel gestelt
Worden alle te samen.
Ga naar margenoot‡ Daer een yeder ontfangen sel
Int Lichaem na zijn daden
Hy heeft qualijck gedaen, of wel
Wacht v voor des vleesch raden.
Ga naar margenoot* Want
svleesch gesintheyt is de doot
Ja die leeft na svleesch zeden
| |
[pagina 267]
| |
Behaecht Godt niet int cleyn noch groot
Dus doot v aertsche leden.
Hebt ghy tijt ende plaets bereet
Doet neersticheyt, om leeren
Lesen, schrijuen, op dat ghy weet
Te bet de wil des Heeren.
Des hertsen wunsch, en bidden mijn
Is totten Heere crachtich
Op dat ghy mocht bescermet zijn
Voor den Toorn Gods onsachtich,
Ga naar margenoot† Die
ouercomen sal met vliet
Al die ongodlijc wandlen
Die na den Heere vragen niet
En aen zijn Wet mishandlen.
Jorian heeft zijn soon veel meer
Vermaent voor zijn afsteruen
En gaf, als goet Vader, een leer
Om Gods Rijck te beeruen.
Men heeft vijftienhondert getelt
Daer toe vijftich en seuen
Als Jorian aen een pael gestelt
Vroom heeft geeynt zijn leuen.
O vriendekens nv voor een slot
Sijt een voorbeelt,
Ga naar margenoot‡ om
stichten
V kinders, dat sy vreesen Godt
En crijgen claer gesichten.
finis. // |
|