Noord en Zuid. Jaargang 15
(1892)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |
Over eenige woorden en verklaringen, die bij Van Dale ontbreken.Toen de Woordenlijst pas verschenen was, putten eenige grappige lui zich uit in geestigheden (!) over (hun) onbekende woorden. Bijna elke bladzijde leverde stof voor hun groot vernuft; want bijna elke bladzijde bevatte woorden, die zij nooit hadden gehoord en nooit hadden gezien en die dus, naar zij meenden, niet behoefden opgenomen te worden. Deze hun onbekende woorden komen meerendeels in Van Dale voor en daar men met alle recht mag aannemen, dat ieder, die Nederlandsch onderwijst toch Van Dale moet bezitten, kan men gevoegelijk aannemen, dat men de verklaring dier woorden zonder groote moeite had kunnen vinden, ware men niet liever in onbekendheid gebleven, dan Van Dale te raadplegen. Die onbekendheid was oorzaak, dat menige uitdrukking, hoe eenvoudig ook, volstrekt niet begrepen werd, omdat er éen woord in voorkwam, dat men niet elken dag hoort. Woorden als bakelaar, bernagie, borkaan, butoor, duist, echel, eppe, fluwijn, hameiGa naar voetnoot1) hesp komen velen al heel vreemd voor en konden toch bekend zijn, daar ze in Van Dale staan. Bij nauwkeurige vergelijking van Van Dale met het woordenboek van Juffr. CorlevaGa naar voetnoot2) blijkt, dat als laatstgenoemd werk alleen woorden bevat, | |
[pagina 418]
| |
die bij de verschijning nog in gebruik waren, er sedert die uitgave ± 200 stamwoorden ten onzent in onbruik zijn geraakt. Dat woordenboek van Juff, Corleva geeft een bescheiden overzicht van de taal der 18e eeuw. Daar het niet zoo algemeen bekend is moge hier eene korte beschrijving volgen. Het is in kl. 8o. gedrukt op 2 kolommen met tamelijk kleine letter en 797 bladz. groot. Juffrouw Corleva schreef verder: De Schat der Fransche Wortelwoorden, nevens derzelver afkomstigen in de Nederduitsche Taal; 2o. Fransche Letterkonst, uit de vermaardsche Letterkundigen vergadert, enz. 3o. Nieuwe Nederduitsche Spraakkonst enz. 4o. Nederduitsch Woorden-Boek, welke allen in Rym gebracht zijn volgens 't A.B.C.; 5o. De geheele Philosophie van den Heer Bayle enz. De uitgever, die volgens het Biogr. Wdb. eenige spotschriften en een paar kluchtspelen schreef, heeft ongetwijfeld een behoorlijk debiet van Juff. Corleva's werken gehad, daar hij na al het bovengenoemde te hebben uitgegeven, nog besluiten kon tot de uitgave van een Wdbk. van dien omvang. Trouwens Juffr. Corleva is stellig geen onbekende geweest, daar zij haar boek kon opdragen aan Balthazar Huidecoper, ‘regeerend schepen der Stad Amsterdam.’ Uit de voorrede blijkt, dat de schr. verschillende talen heeft beoefend en het werk zelf bewijst genoeg, dat het voor dien tijd, met zorg is samengesteld. Het werk bestaat uit twee deelen: bl. 1-736 bevatten het eigenlijke Woordenboek, met stamwoorden, afgeleide en samengestelde woorden; bl. 736-797 bevatten de stamwoorden nog eens afzonderlijk. Het woordenboek geeft ons aanleiding tot verschillende opmerkingen: o.a. dat enkele woorden door de spelling minder gemakkelijk kenbaar zijn, en dat enkele woorden in Van Dale ontbreken. Wat de eerste aangaat, wijzen we op de volgende: aalmis voor aalmoes, 't meest gelijkende op eng. alms eenvoudig bewijs, dat moes hier niets beteekent, evenmin als buis in wambuis (voor wams of wambs); aberdaan voor labberdaan (gelijk men thans schrijft) de eerste vorm is goed, in verband met den naam der Eng. stad Aberdeen in welks nabijheid hij gevangen werd (of wordt). akelye voor akolei.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 419]
| |
armelijn voor hermelijn. deuvekater voor duivekater door C. verklaard: eene soort van lang, wit brood, dat tegen Kerstmis in Noord-Holland gebakken wordt. Bij de meermalen geopperde, maar moeielijk verdedigbare stelling dat het eene verbastering zou zijn van deux fois quatre zou men moeten denken aan stuivers-bollen, oudtijds in 8 deelen (naar de 8 duiten) gelijk later in 10 deelen (naar de 10 halve centen). Deze werden echter stellig wekelijks (op Zaterdag), maar denkelijk wel dagelijks gebakken. Als C. dit nu Kerstbrood noemt, zal de beteekenis wel anders zijn. fluin of fluwijn steen- of huismarter. gaderen leeft nog in Overijsel als gadderen vgl. eng. to gather een werkw. waarvan vergaderen. In 't N.T. komt het woord nog in deze beteekenis voor: ‘Hoe menigmaal heb ik u willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs eene hen hare kiekens onder hare vleugelen bijeenvergadert en gijlieden hebt niet gewild.’ Het is in dien zin nog gebruikelijk bij boekbinders en courantiers, de eersten vergaderen de losse vellen, vóór deze ingenaaid worden, de laatsten vergaderen de strooken, ter verzending der dag- of weekbladen aan de rechthebbenden. garnaat, ook gernaat voor garnaal. De t was voor veertig jaar in Utrecht en Noord-Holland bij oude lieden nog in gebruik zoomede de klemtoon op de eerste lettergreep.Ga naar voetnoot1) gengber, gelijk men reeds op het einde der 15e eeuw spelde, voor gember, bij vergelijking met eng. ginger, hgd. ingwer, fr. gingembre ziet men, dat de hedendaagsche spelling meer van de oorspronkelijke afwijkt, dan die der oudere tijden. lamper nu lamfer thans de bijna vergeten zwarte vlag van floers of krip, die de (Amsterdamsche (?) aansprekers en dragers aan hun steek droegen, toen het krip of floers zelf. Ietze of leis (thans leizeel of leisel?) koppelriem, om de hazewindhonden bij elkaar te houden; fr. laisse. momber (vroeger momboir), thans momboor voogd; Schimmel gebruikt het nog in den Joan Woutersz., maar het leeft nog alleen voort in de uitdrukking ‘de wees- en momboirkamers in Indië.’ rammelas, thans ramenas. | |
[pagina 420]
| |
Niet van belang ontbloot is ook de wijziging in de beteekenis van vele woorden en de omstandigheid, dat vele woorden vergeten zijn, terwijl de afleidingen algemeen in gebruik bleven. Zoo heeft men ons herhaaldelijk gevraagd, wat een beierman was. Men heeft blijkbaar niet gedacht aan het kinderliedje: Bom, bam, beieren Hier vinden wij het ww. beijeren = op de klokken spelen. Zoo ook ontmoeten we hier het woord bluts verklaard met ‘verhevenheid, gezwel, dikte tengevolge van een slag of stoot’ (V.D. verklaart: buil, gezwel, deuk), maar ook: ‘iemand, die bij het spel alles verloren heeft.’ In dien zin komt het voor in den uitroep: ‘Ik schei er uit; ik ben bluts!’ gewoonlijk zegt men blut en denkt dan in blut een adj. te zien. Waarschijnlijk is het dat ook en heeft dit bluts niets met het andere te maken. In den omtrek van Brugge is bluts = bloot, kaal, van zeer jonge vogels of zeer oude menschen. In het Hagelandsch Idiotikon komt blaat en blaats in dezelfde beteekenis voor. Deze beteekenis heeft het woord in 't Mnl. niet. dreum, driegen, duist woorden, die stellig al zeer zelden voorkomen, staan ook in Van Dale, maar boezemen ons minder belang in. Den bijbeltekst ‘Gij vertient de dille en de komyn!’ komt ons in herinnering, waar we het woord dille ontmoeten, gelijk het woord edik (azijn) een bijbelsche klank heeft, die ons terugvoert naar het verhaal der kruisiging. Het woord honk herinnert ons een bekend kinderspel, waarbij men niet ‘gevangen’ of ‘getikt’ mocht worden, als men honk had, of wel ‘bij honk was,’ wat zorgzame moeders bewoog de kinderen te bevelen, niet ver van honk te gaan; mnl. honc = hoek, schuilplaats en ook huis; van honk (van huis), te honk (te huis). Karkant halssnoer van edelgesteenten, vinden we hier verklaard in de oudere beteekenis: ‘halsijzer, ijzeren beugel, waarmede een misdadiger aan de schandpaal werd gezet; ook de schandpaal zelf.’ Het woord komt niet veel voor: v.d. Hoop Jr. gebruikt het blijkbaar zonder kennis der juiste beteekenis: .... Zij is de diamant,
de schoonste keursteen in Europa's halskarkant.
| |
[pagina 421]
| |
Kartauw, een kanon, gewoonlijk een 36 of 48 ponder. De bedoeling was dus ‘een groot kanon’ waar dus veel inging; geleidelijk komt men daardoor tot het spreekwoord: ‘hij zuipt als een kartouw’, en daar een schot uit zulk een kanon een geweldigen slag geeft, ook: ‘hij vloekt als een kartouw.’ Kink = knoop; hinderpaal. De laatste beteekenis is blijkbaar uit de eerste ontstaan. ‘Er is een kink in den kabel!’ zegt het spreekwoord en is er een knoop in, dan maakt zulks het doorlaten, doorschieten, vieren of inhalen van den kabel moeielijk, zoo niet onmogelijk. Klutsen wordt bij V.D. verklaard slaan, kloppen en in de uitdrukking ‘eieren klutsen’ is dat ook volmaakt in orde. Maar de beteekenis ‘talmen, dralen, lanter-fanten’ en de andere ‘kleine voorwerpen van hout maken’ verklaart het woord klutswerkjes, kleinigheden, die soms veel tijd kosten en van weinig beteekenis zijn; in ‘wat zit je nu weer te klutsen?’ is 't dan = beuzelen, of knutselen. Eigenaardig is het woord knoffelen = ruw behandelen, slaan heel wat anders dan thans knuffelen d.i. flink beetpakkende, liefkozen, voorbeeld van een woordfiguur, die het omgekeerde van een euphemisme mag heeten nl. dat een leelijk woord in goeden zin gebruikt wordt, gelijk men tegen een aardigen jongen zegt: gauwdief, schelm en derg., en gelijk men hoertje en snolletje gebruikt vindt als apostrophe aan lieve kleine meisjes. Kuisch = zindelijk, net bij V.D. rein, zuiver leeft hier te lande in de fig. bet. voort. In België beteekent kuischen schoonmaken en uit kuisch = zindelijk, ontwikkelde zich de beteekenis rein fig. (van eene maagd) ongerept. Leuteren is bij C. verklaard met: waggelen, wankelen; bij V.D. loszitten, talmen. In deze beide beteekenissen komt het wel zeker heel zelden voor; zooveel te meer in dien van talmen (V.D.) en ‘dwaze praatjes hebben’. Bij woorden als melizoen, messing, meuken,Ga naar voetnoot1) meuzelaar, miede hindert het al weer minder als V.D. niet gelezen wordt. Peuteren wordt bij C. vertaald met het vuur opstoken, om- | |
[pagina 422]
| |
roeren bij V.D. wroeten. De meest voorkomende beteekenis: klein of kleingeestig werk verrichten; (vgl. een peuterwerkje), ook met een puntig werktuig eene opening maken of een bestaande (kleine) opening verwijden, is niet opgegeven. Bijzondere opmerking verdient het woord plug. De stop in den bodem der kommen, voor water uit de waterleiding heet plug, een woord, dat men geneigd is voor Engelsch te houden, omdat voor gas- en waterleiding bij voorkeur Engelsche benamingen gebruikt worden. Toch is C. volkomen gerechtigd het als een ‘Nederduitsch’ woord te verklaren met ‘bom, spon, korte houten stop waarmede men het bom- of spongat van een vat sluit.’ Skeat het woord plug, dat ook onder den vorm splug voorkomt, besprekende, weet voorbeelden aan te halen van 1658, maar voegt er bij, dat het waarschijnlijk aan het Nederlandsch ontleend is. Ons werk. puffen, dat is blazen van de warmte, vinden we hier als poffen. Portelen heet bij V.D. pruttelen, onvermeld bleef ald. dat dit de overdrachtelijke beteekenis is, letterlijk (vgl. eng. to purl) beteekent het gelijk C. ook opgeeft bobbelen, opbobbelen, opborrelen, bruisen, opzwellen, sterk gisten of koken; alles beteekenisen, die in het algemeen begrip parelen liggen opgesloten. quakkel of kwakkel is uit het O.T. bekend, voor kwartel, de vogel waarvan een geheele vlucht op de Israëlieten in de woestijn neerstreek. qualster (kwalster) = lijsterbezieboom is opgegeven, maar het van kwal (vgl. zeekwal) gevormde kwalster = fluim ontbreekt. We ontmoeten daarvoor evenwel het woord rachebel, dat als rochebel (vgl. rochelen) bij V.D. terecht als ‘morsig wijf’ verklaard wordt. repel bij V.D. = hennipbraak, bij C. vlasbraak, verklaart den geslachtsnaam Repelaer, een geslacht, dat twee eeuwen lang in onze regeeringen zitting had. rijfelen ook door V.D. opgegeven, en = dobbelen gesteld, wordt hier verklaard ‘een spel met drie dobbelsteenen, waarbij degene wint, die het eerst op alle steenen gelijke oogen werpt.’ Niet onwaarschijnlijk werd daarbij vaak met valsche steenen geworpen, waarom de ‘rijfelaars’ in een kwaden naam stonden. Het woord leeft nog alleen in gemeente-verordeningen, waarbij bepaald wordt, dat op de kermissen alle ‘rijfelaars’ ten strengste zullen geweerd worden, (veldwachter noch burgemeester weten in den regel, wat dat voor indivi- | |
[pagina 423]
| |
duen zijn) even als alle.... ‘horoscooptrekkers’ eene menschensoort, die al sinds zeer lang is uitgestorven. De woorden schaef (kraag van een mantel) en schoor (stut, steunbalk, bij V.D. ook verklaard,) zijn meerendeels onbekend, in verband met het (alleen bij oudere dichters gebruikelijke) werkwoord schoren wordt het laatste licht verklaard. Wij hebben nog den Zeeuwschen familienaam Schorer. Dat de woorden schink (ham) hgd. Schinken en schrank (heg, dus ook omheining) hgd. Schranken (mv.) hier vermeld staan, bewijst, dat deze woorden in het midden der achttiende eeuw nog als inheemsche woorden in gebruik waren en dat we ze dus niet als bastaardduitsch te verwerpen hebben. Hoogstens zijn ze verouderd.Ga naar voetnoot1). Sim of simme (lat. simia) = aap, ontmoeten we hier, zoo als in de vertaling van Gellert's fabelen in 1775: De simmen poogden eens de beeren
door needrig smeeken t' overreen,
om hun de nutte kunst te leeren,
waardoor de natie van de beeren
al 't woudvolk t' overtreffen scheen.
Het woord slabben = zich vuil maken onder het eten, met de tong lekken gelijk de honden (vgl. slobberen), geeft de verklaring van het woord slabbetje. Den vorm slinden = verkwisten, waarvan verslinden, ontmoeten we hier; V.D. verklaart slinden = verslinden en slinken; het laatste woord komt bij C. niet voor. Het woord smijten (eng. to smite) = slaan, is bij hen, die Cats gelezen hebben, genoeg bekend; snees = een twintigtal, kwam in 1850 nog in onze rekenboeken voor, maar snaar = schoonzuster heeft menigeen, omdat het alleen ten plattenlande in Zeeland en in NHoll. gebruikt wordt, voor dialectisch gehouden. De waarheid is, dat het verouderd is en in enkele streken is blijven voortleven, hier staat het bij C. aangegeven en men vindt het in gewoon Hollandsch bij Hooft in Baeto dadelijk in den aanhef, waar Penta gewaagt van - - - - - - - - het vervloekte paar,
Den stiefzoon hatelyk, en hatelyker snaar.Ga naar voetnoot2)
| |
[pagina 424]
| |
Het woord snel brengt ons onwillekeurig de oude en vaak gedane vraag naar de beteekenis van doctor's nelletje of doctor's snelletje te binnen, het snelletje d.i. het glas (wijn in plaats van genever, even voor den eten door een zekeren doctor, wiens naam onbekend bleef, als gezond voorgeschreven,). Bij C. is snel = een drinkpot met een langen hals, blijkbaar in die dagen ook al niet meer in gebruik. Het woord heeft zich in die oude beteekenis in de Betuwe gehandhaafd, waar men nog altijd kan hooren spreken van een stroopsnel. C. leert ons, dat snirs (slag) gewoon Hollandsch is; hoe het aan de beteekenis kleinigheid komt, is moeilijk uit te maken. In den zin van grauw, die V.D. er aan toekent, is het mij nooit voorgekomen. De woorden sprenkel (rattenval of vogelknip) nog voorkomende in den familienaam van den Sprenkel en stamet (kamgaren) zijn ook vrij wel vergeten, evenals teems voor zeef en tets voor ongaar, vgl. de Vloek van Bilderdijk: De kervel is niet goed verlezen,
't gebak is test,
de soep schijnt voor de gal te wezen
en zoo de rest.
waar B. blijkbaar test voor tets heeft geschreven. Vroed vinden we hier nog opgegeven als gebruikelijk in de beteekenis van ‘wijs, verstandig, voorzichtig’, terwijl we het nog alleen kennen in vroedvrouw (en vóor de herziening der geneeskundige wetten in vroedmeester) en schertsend in onze vroede mannen, de vroedé vaderen, waarmee de leden van den gemeenteraad ten onrechte worden aangeduid. Ze zijn evenmin vroede mannen als beschreven vaderen of patres conscriptiGa naar voetnoot1). De vroede mannen zijn prud' hommes, wat in Zuidnederland nog heet goede mannen, personen, die onder bijstand van een jong rechtsgeleerde, raad geven en beslissing uitlokken, ten einde processen te voorkomen. In rechten geldt de term goede mannen syn. met bovenstaande, in acten van arbitrage, waarbij | |
[pagina 425]
| |
de arbiters of scheidrechters beloven, uitspraak te doen als ‘goede mannen.’ Verwondering mag het baren, dat wapper (tegenwicht van de klep van een ophaalbrug), weeps (laf, smakeloos), zaan (dikke melk, hgd. Sahne = room), zavel (grof zand), zerp (scherp), blijkbaar niet alleen in onbruik geraakten, maar zelfs vergeten werden. Bij 't zim = vrees, achting, eerbied of bij V.D. ontzag, denk ik onwillekeurig aan sim = koord aan een hengelroede, vischsnoer, en de uitdrukking iemand onder het sim hebben, getemd, tam, zonder wil gemaakt hebben. Bomhoff verklaart: ‘Sim vr. de top op de kurk, welke boven den hoek of haak van een hengelsnoer op het water drijft’ (m.a.w. het bovenste van den dobber); ‘fig. Iemand onder 't sim (d'sim) hebben, hem zoo goed als gevangen hebben.’ Sim komt echter ook in de beteekenis van hengelsnoer voor, vgl. baarssim, snoeksim (zie Weiland). We treffen ook nog het ww. zoetelen aan met de beteekenis ‘het verkoopen van levensmiddelen in het leger,’ vandaar zoetelaar en zoetelaarster, zoo ongeveer, wat men sedert een paar eeuwen marketentster noemt, een woord, dat met markt en tenten niets te maken heeft, maar eenvoudig eene verbastering is van het it. mercatante = koopman, van lat. mercari = handel drijven. Ten slotte vier woorden, die thans nooit meer gehoord worden: zwad (hgd. Schwade), streek gemaaid gras, zwadder, schuim van een slang of adder, fig. venijn, laster; een woord, waarvan voor 1840 door de dichters heel veel misbruik gemaakt werd, bijv. waar Helmers gewaagt van een vreemdeling - - - - die hassend uit het niet
op Neerlands grootheid schimpt,
op haar zijn zwadder schiet.
en die dadelijk onschadelijk kan gemaakt worden door het huismiddeltje: noem slechts de Ruyter's naam, en Neerland is gewroken.
Dan vinden we zwalp = baar der zee, stam van het w.w. zwalpen, ook al een woord, dat bij Helmers en zijn tijdgenooten heel veel voorkwam; Fokko Simonsz drijft in zijn Moderne Helicon al den spot met het ‘zwalpend pekelveld’ dat naast het ‘rookend puin, doorweekt met bloed en tranen’ verbazend veel dienst pleeg te doen; volgens V.D. beteekent het dikke, eiken plank, welke laatste verklaring ik nergens bevestigd vond. | |
[pagina 426]
| |
Eindelijk vinden we het woord zwilk hgd. Zwillich, blijkbaar dus ook geen germanisme uit den nieuweren of nieuwsten tijd, maar een woord, dat ned. en hgd. toen gemeen hadden. Eene der stellingen achter Dr. Kluyver's dissertatie luidde: ‘Voor het onderkennen van Germanismen en andere verwerpelijke uitdrukkingen zijn geen alles afdoende regels te stellen: de goede smaak is ten slotte de eenige rechter.’ Dit blijkt hier alweder: bij C. gelden deze en andere woorden voor ‘Nederduitsch’ en wie Meyer's Woordenschat opslaat, vindt daarin bij dozijnen woorden volkomen gelijk aan het hgd.; bijv. erweelen (erwählen), sibschap (Sippschaft), herde voor kudde (Herde). Hoeveel germanismen heeft men Bilderdijk niet verweten, die lang vóor dezen in ons land algemeen in gebruik waren. Ten slotte volge hier eene opgaaf van woorden, die bij V.D. ontbreken. Amper scherp, wrang, bijtend, naar het zure hellend; vgl. hgd. Sauerampfer = zuring. armezy, moiré, gewaterde zijden stof. boberellen, drie hazelnoten of eikels in hunne bolsters aan eén steel. boehai ook poehaai, poeha en derg., geraas, getier, leven, geweld, rumoer.. deuvik, braadspit; ineengedrongen mensch. dost, bank voor de roeiers. elhoren, vlier. fotzen, lijzeil op schepen. frijten, klein snijden en opstoven.Ga naar voetnoot1) - De vorm ‘fruiten’ in ‘gefruit vleesch’ is eene verbastering, ze heeft niets met fruit te maken. herre, duim, waarop de hengsels van eene deur enz. draaien. - Dit herinnert de O.T. beschrijving van den luiaard, die in zijn bed ronddraait, ‘als een deur op hare herre’ kamen, beschimmelen; kaam voor schimmel, wordt nog wèl gehoord. morlen, het werk bederven, schroomvallig te werk gaan, in het donker rondtasten. nepte, kattenstaart (nepeta cataria). pastenaken, broodjes. pooieren, (vgl. Camera Obscura op ‘Leidsche peueraar’) = met een stillen hengel visschen. | |
[pagina 427]
| |
poreye = prij. prauwel, dunne wafel of oblie; een woord dial. nog in Gelderland in gebruik. quaart of kwaart - soldeer, soldeersel. quant of kwant = vroolijke snaak. queen of kween gelte koe; onvruchtbare vrouw (scheldnaam) oorspr. alleen vrouw vgl. eng. queen thans koningin, in Shakespeare's tijd ook nog eenvoudig vrouw. quendel of kwendel wilde tijm (Thymus serpyllum, solicornia herbacea, sedum acre). quisten of kwisten - verspillen, verkwisten. schinnen, het vel afstroopen; vgl. Eng. skin = huid, to skin = villen. slenzen, verwelken, verleppen, verdorren. smooren, verstikken, uitdooven. snippelen, afsnijden, afsnoeien. snagger, knap, welgemaakt, zuiver; thans snugger. somp, moeras, vgl. hgd. Sumpf. staal, zeer slecht mensch. streulen, wateren (fr. uriner). tierentijn, geweven stof, half wol en half laken. verjuis, onrijpe druif, zure wijn; fr. verjus. wade, ondiepte in eene rivier, vgl. doorwaden.Ga naar voetnoot1) Men oordeele niet te lichtvaardig over het nut van het nalezen van oude spraakkunsten en het doorsnuffelen van oude woordenboeken. Stellig zal men er zijn woordenschat door vermeerderen, en er tevens het bewijs in vinden, dat het in de meeste gevallen niet mogelijk is uit te maken of een woord òf verouderd is, òf als germanisme moet worden beschouwd. Men kan moeielijk aannemen, dat een woord uit de romans van Van Lennep verouderd is, omdat de lezer de juiste beteekenis niet weet, of dat het een germanisme zou zijn, omdat het weinig gebruikt wordt en veel op een Duitsch woord gelijkt. Zeer goed onderwezen jongens in groote steden zullen wellicht verklaring vragen van de woorden snuiter, zuinigje of profijtertje en domper, ze zullen aardakers voor een verouderd woord aanzien en de uitdrukking hij heeft heel wat op zijn kerfstok niet verstaan. Ten | |
[pagina 428]
| |
platten lande echter kent men snuiter enz. nog wèl, aardakers kent in Gelderland iedereenGa naar voetnoot1), en in 1850 waren op de noordelijke eilanden van ons vaderland de kerfstokken nog niet afgeschaft; wellicht, dat ze nog wel ten onzent hier en daar gebruikt worden, zoowel als dit het geval is in Wales en naar de Convers. Lex. verhalen ook in enkele streken in Duitschland. De tijden zijn voorbij, toen men op het gezag van schrijvers van naam een woord kon erkennen of verwerpen, het aantal schrijvers was toen gering en de meesten, zoo niet alle, hadden eene degelijke opleiding gehad en grondige kennis van de klassieke schrijvers verkregen.Ga naar voetnoot2) Tot het midden dezer eeuw werden de fraaie letteren nog bijna uitsluitend beoefend door personen, die op de gymnasiën deugdelijk letterkundig ontwikkeld en gevormd waren. Sedert dien tijd is dat getal steeds afgenomen, de beteekenis van het letterkundig onderwijs nam als vak van kunst aanhoudend en nog sneller af en men mag dus gerust aannemen, dat de meerdere of mindere zuiverheid van taal buiten de studeerkamer gerust buiten sprake mag blijven; die dit vergeet, zou spoedig tot de orde geroepen worden met de kwalijk begrepen spreuk, die leert, dat men over den smaak niet moet twisten. Daarmede vervalt ook de vraag of een woord al of niet verouderd is, of het een barbarisme is of een te veroordeelen neologisme. De studie der lexicographie is er veel eenvoudiger door geworden, | |
[pagina 429]
| |
maar de letterkundige kunst (zeer zachtjes gezegd) heeft er niet bij gewonnen en is er niet bij vooruitgegaan. Het is in den geest onzer stoomeeuw, die de brieven doodt met de briefkaarten en de briefkaarten met de telegrammen; die de schilderkunst vervangt door de photographie, de beeldhouwkunst door het gieten en de kunst van den letterkundigen kunstenaar van het frissche veld op een zomerdag overbrengt naar de benauwde binnenkamer met gaswarmte, sigarettenrook en odeurs van slecht allooi. Daar is een ernstig zoeken naar nieuwe woorden en woordvormen in onze letteren niet te miskennen; voor nieuwe voorstellings-wijzen ook nieuwe woorden. Bilderdijk heeft dat ook gedaan, soms met grooten ernst en soms met groote lichtvaardigheid. Velen, die behoefte hadden aan andere woorden, kenden te weinig van hun moedertaal om te weten, dat er voor de gedachte, die zij wenschten uit te drukken, inderdaad passende woorden waren. Maar men zoekt steun in de oude schrijvers, men verheerlijkt de langvervlogen tijden, men beweert studie te maken van de streekspraak! - uitstekend: die studie van streekspraak (dialect) en de oudere taal werken gunstig op de vermeerdering van den taalschat; maakt het zoeken gemakkelijker en menigeen zal dan zien, dat hij geen nieuw woord behoeft te maken, daar het oude woord reeds bekend was. Eene Académie, die woorden veroordeelt, hebben wij hier gelukkig niet.
Amsterdam. Taco H. de Beer. |
|